ECLI:NL:RBLIM:2024:2124

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
ROE 24/102
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een bedrijfspand voor de duur van zes maanden wegens aangetroffen goederen voor illegale hennepteelt

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.J.H.G.M. Schils, en de Burgemeester van de gemeente Heerlen, vertegenwoordigd door mr. H.J.A. Bertholet. De rechtbank oordeelde over het beroep van eiseres tegen de sluiting van haar bedrijfspand voor een periode van zes maanden, opgelegd vanwege de aanwezigheid van goederen die gebruikt kunnen worden voor illegale hennepteelt. De burgemeester had eerder besloten het pand te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, na het aantreffen van voorwerpen en stoffen die in verband kunnen worden gebracht met grootschalige hennepteelt. Eiseres voerde aan dat de sluiting in strijd was met de onschuldpresumptie, aangezien zij eerder was vrijgesproken van strafbare feiten. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester bevoegd was om het pand te sluiten, omdat de aangetroffen goederen, hoewel op zichzelf legaal, in combinatie met andere omstandigheden, konden worden gebruikt voor illegale activiteiten. De rechtbank concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, en dat de burgemeester niet met minder ingrijpende maatregelen had kunnen volstaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en

de Burgemeester van de gemeente Heerlen (de burgemeester)

(gemachtigde: mr. H.J.A. Bertholet).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiseres tegen het opleggen van een last onder bestuursdwang, inhoudende dat haar bedrijfspand en de daarbij behorende loods op het adres [adres] in [plaats] (hierna: het bedrijfspand), voor een periode van zes maanden wordt gesloten.
1.1.
Op 31 juli 2013 heeft de burgemeester besloten het bedrijfspand tijdelijk te sluiten. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt en gelijktijdig verzocht een voorlopige voorziening te treffen [1] . Bij uitspraak van 12 september 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen. Het bedrijfspand is op 26 september 2023 gesloten.
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 december 2023 is het bezwaar van eiseres door de burgemeester ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Ook heeft eiseres een voorlopige voorziening ingediend [2] . Bij uitspraak van 30 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.
1.4.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht het beroep versneld te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de sluiting van het bedrijfspand. Zij doet dit aan de hand van de argumenten van eiseres, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
3. Voor een overzicht van de feiten, de standpunten van partijen, het relevante wettelijke kader en het voor de rechtbank geldende toetsingskader verwijst de rechtbank naar voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2023 op het door eiseres ingediende verzoekschrift dat samenhing met het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 juli 2023.
3.1.
De voorzieningenrechter heeft in voornoemde uitspraak geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het bedrijfspand te sluiten voor de duur van zes maanden en dat deze sluiting noodzakelijk en evenredig was.
3.2.
De burgemeester heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 31 juli 2023 ongegrond verklaard.
3.3.
Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft hiertegen beroep ingesteld. De door eiseres ingediende beroepsgronden zal de rechtbank hieronder bespreken.
Is de sluiting van het bedrijfspand in strijd met de onschuldpresumptie?
4. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat het de burgemeester niet meer vrij stond om het bedrijfspand te sluiten omdat dit strijd oplevert met de onschuldpresumptie [3] . [naam] is eerder strafrechtelijk vervolgd voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het ten laste gelegde niet bewezen verklaard en [naam] vrijgesproken [4] . Onder verwijzing naar rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) [5] stelt eiseres dat het feit dat er sprake is van een andere datum waarop de feiten zich hebben voorgedaan in de strafrechtelijke procedure en de bestuursrechtelijke besluitvorming niet van belang is. Op de tenlastelegging van destijds zijn exact dezelfde goederen vermeld als in het onderhavige bestreden besluit en er is sprake van dezelfde wettelijke grondslag.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de onschuldpresumptie niet slaagt. Het is juist dat het niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van betrokkene ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken maar dan moet wel een nauw verband bestaan tussen de bestuursrechtelijke en de strafprocedure. Van een schending van de onschuldpresumptie zou hooguit sprake kunnen zijn wanneer het betrokken bestuursorgaan dan wel rechterlijke college ondanks het ontbreken van een strafrechtelijke veroordeling de onzorgvuldigheid begaat feitelijk toch uit te gaan van schuld en dit ook kenbaar te maken. Daarvan is hier geen sprake. [naam] is niet vervolgd voor de feiten die aan de onderhavige sluiting ten grondslag liggen. Die feiten betreffen namelijk de situatie op 25 mei 2023. Reeds daarom kan niet gezegd worden dat de burgemeester - in strijd met de onschuldpresumptie - met het onderhavige besluit twijfels uit over de onschuld van [naam] ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken. Daarnaast is de bewijslast in het bestuursrecht minder streng dan in het strafrecht. Een strafrechtelijke veroordeling voor het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen moet steunen op wettig en overtuigend bewijs dat betrekking heeft op de persoon van de veroordeelde. De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester ingevolge artikel 13b van de Opiumwet heeft betrekking op de feitelijke situatie in het pand en de voorwerpen en stoffen die daar zijn aangetroffen en vereist een bestuurlijke beoordeling. Omdat voor het sluiten van het pand niet is vereist dat de schuld van [naam] wordt vastgesteld, is ook geen sprake van het schenden van de onschuldpresumptie.
Was de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand te sluiten?
6. Naar het oordeel van de rechtbank was de burgemeester bevoegd het bedrijfspand te sluiten. In hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het oordeel van de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 12 september 2023 over de bevoegdheid tot sluiting en overweegt daartoe als volgt.
6.1.
Uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 11a van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een bedrijfspand voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan gelet op de aard, hoeveelheid en combinatie, al dan niet in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen, zoals door (grootschalige) hennepteelt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [6] volgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
6.2.
Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorhanden voorwerpen geëigend is om een beroeps- of bedrijfsmatige (grootschalige) hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet [7] is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. [8]
6.3.
De in het bedrijfspand aangetroffen voorwerpen en stoffen zijn op zichzelf bezien legaal. Eiseres heeft niet weersproken dat met de aangetroffen voorwerpen een professionele hennepplantage kan worden opgebouwd. Eiseres betwist wel dat de aangetroffen goederen daarvoor waren bestemd. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester zich op grond van de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de in het pand aangetroffen voorwerpen en stoffen wegens hun aard, hoeveelheid en combinatie in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig kan worden vermoed dat die bestemd zijn voor beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepkwekerijen. In haar uitspraak van 24 februari 2021 [9] heeft de Afdeling overwogen dat voor de beoordeling of moet worden aangenomen dat aangetroffen voorwerpen beroeps- of bedrijfsmatig zullen worden gebruikt voor de teelt van hennep, de hoeveelheid voorwerpen en de mate van professionaliteit als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Aanwijzing Opiumwet en de bijbehorende bijlage 1 van belang zijn. Als aan twee of meer indicatoren van hoge professionaliteit is voldaan, kan de professionele aard van de aangetroffen voorwerpen en de bevoegdheid van de burgemeester worden aangenomen. Deze professionaliteitsindicatoren zijn belichting, voeding, ruimte, afscherming, ventilatie, verwarming, bodem, ziektebestrijding, verwerking, plantmateriaal, CO2-suppletie. Deze lijst van 11 indicatoren is niet limitatief. De politie heeft in de bestuurlijke rapportage de professionaliteitsindicator ‘meet- en regelapparatuur’ toegevoegd.
6.4.
Eiseres betwist dat er geldtesters zijn aangetroffen, zoals in de bestuurlijke rapportage genoemd wordt. Nog afgezien van het feit dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er geldteststiften zijn aangetroffen neemt dat niet weg dat er zeer veel professionaliteitsindicatoren zoals benoemd in de Aanwijzing Opiumwet aanwezig waren. Meer in het bijzonder wordt door de verbalisanten vermeld dat grote aantallen voedingsmiddelen zijn aangetroffen, voornamelijk in 5 liter hoeveelheden, van onder andere de merken Aptus, Ata, Atami, BAC, Canna, Ferro, Hesi, Hortifit, Hy-Pro en Plagron, dat hen ambtshalve bekend is dat deze voedingsmiddelen worden gebruikt binnen de illegale hennepteelt en dat het hen ambtshalve bekend is dat de aangeboden voedingsmiddelen (met name de 5 en 10 liter hoeveelheden) niet worden aangeboden bij reguliere tuincentra. Hetzelfde geldt voor onder meer de kweektenten, droognetten, droogrekken, sealbags, weegschalen, geurbestrijdingsmiddelen en geldtelmachines die zijn aangetroffen. Onder meer deze attributen maken aannemelijk dat sprake is van verkoop ten behoeve van bedrijfs- of beroepsmatige (grootschalige) hennepteelt, in plaats van hobbymatige hennepteelt. Dat eiseres ook andere goederen, die niet zien op bedrijfs- of beroepsmatige hennepteelt, te koop aanbiedt, doet aan het voorgaande niet af.
6.5.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de burgemeester, gelet op de aangetroffen situatie, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen en de in het bedrijfspand voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig (grootschalig) opzetten van een hennepplantage. De rechtbank betrekt daarbij tevens dat een legale teler van cannabis, een klant is van eiseres. Deze klant koopt, zoals wordt gesteld door eiseres, regelmatig artikelen die de bestemming hebben grootschalige hennepteelt.
6.6.
De burgemeester heeft ter uitvoering van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beleidsregels vastgesteld. [10] In dat beleid is - kort gezegd - bepaald dat wanneer in een lokaal goederen worden aangetroffen die strafbaar zijn onder artikel 11a van de Opiumwet, die situatie gelijk wordt gesteld met de situatie waarin daadwerkelijk drugs worden aangetroffen. In het geval dat in een lokaal goederen worden aangetroffen bestemd voor de illegale teelt van softdrugs wordt het lokaal op grond van het beleid daarom voor de duur van 6 maanden gesloten, net als wanneer er voor het eerst een handelshoeveelheid softdrugs wordt aangetroffen. Eiseres heeft betoogd dat dit beleid onredelijk is wat betreft lokalen waarin enkel voorbereidingshandelingen plaatsvinden (in de zin van artikel 11a van de Opiumwet). De rechtbank acht de gelijkstelling niet onevenredig, nu in beide gevallen het lokaal een belangrijke rol vervult in de keten van drugscriminaliteit.
6.7.
Gelet op voorgaande overwegingen was de burgemeester in beginsel bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen.
Is de sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk?
7. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht mogen de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. In dit geval houdt de toets aan deze bepaling in dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van het bedrijfspand worden beoordeeld. [11] Bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting is de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van het pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de sluiting redelijkerwijs noodzakelijk heeft kunnen achten. Het gaat in het geval van eiseres om een ernstige overtreding, waarbij een grote hoeveelheid goederen te koop werd aangeboden, die bestemd zijn voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en die in het bedrijfspand zijn aangetroffen. De burgemeester heeft aannemelijk mogen vinden dat het bedrijfspand een rol vervulde binnen de keten van drugshandel (illegale hennepteelt) en dat het bedrijfspand bekend is in het criminele circuit. Dat levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als er geen overlast is geconstateerd.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester de sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk heeft kunnen achten ter voorkoming van herhaling van overtredingen van de Opiumwet, ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde. Hierbij heeft de burgemeester ook belang mogen toekennen aan het feit dat het bedrijfspand in een kwetsbare wijk ligt met veel drugsproblematiek en dat het voor buurtbewoners en degene die zich bezighoudt met illegale hennepteelt duidelijk moet zijn dat drugshandel niet door de burgemeester wordt getolereerd (signaal afgeven).
7.3.
Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester de noodzaak tot sluiting van het bedrijfspand aanwezig mogen achten en was hij niet gehouden om met een minder ingrijpend middel te volstaan.
Is de sluiting van het bedrijfspand evenwichtig?
8. Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen of de sluiting evenwichtig is. Met name de verwijtbaarheid speelt daarbij een rol. [12] Verder moeten de nadelige gevolgen van de sluiting worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
8.2.
De rechtbank acht de sluiting van het bedrijfspand in dit specifieke geval evenredig. De burgemeester heeft voor het bepalen van de duur van de sluiting aansluiting gezocht bij het binnen de gemeente geldende beleid. Volgens dat beleid wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. In dit geval hoefde de burgemeester geen gronden aanwezig te achten voor een kortere duur van de sluiting of het volstaan met een waarschuwing. Met de burgemeester acht de rechtbank het aannemelijk dat [naam] wetenschap had dan wel het ernstige vermoeden moet hebben gehad dat de in het bedrijfspand aanwezige stoffen en voorwerpen bestemd waren voor het illegaal telen of bereiden van drugs. De burgemeester heeft daarbij van belang kunnen achten dat [naam] - als professioneel verkoper - eerder te maken heeft gehad met onderzoek naar zijn bedrijf in verband met mogelijke overtredingen van de Opiumwet. Het was voor hem dan ook niet onduidelijk dat hij enig risico liep op het sluiten van het pand. Dat hij is vrijgesproken doet aan die wetenschap niet af. Eiseres heeft voorts ook niet betwist dat de goederen kunnen worden gebruikt voor grootschalige hennepteelt en dat hij ook levert aan een klant die grootschalige hennepteelt verricht. Uit de bestuurlijke rapportage komt verder naar voren dat er bij de [naam] sprake is van antecedenten met betrekking tot drugshandel. Deze antecenten zien niet op de stafbare feiten waarvan [naam] in 2020 door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch is vrijgesproken. Als eigenaar van het bedrijf en van het pand kan [naam] verantwoordelijk worden gehouden voor de aangetroffen situatie in het bedrijfspand. De burgemeester heeft daarom kunnen concluderen dat niet is gebleken van geen of verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiseres.
8.3.
Dat sluiting van het bedrijfspand praktische en financiële gevolgen voor eiseres heeft gehad, is daaraan inherent en maken de sluiting en de duur daarvan niet onevenwichtig.
8.4.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid het algemeen belang bij sluiting van het bedrijfspand zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiseres bij het open blijven van het bedrijfspand. De burgemeester mocht de maatschappelijke belangen bij een sluiting zwaarder laten wegen dan de - met name financiële - belangen van eiseres. Daarbij overweegt de rechtbank dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de burgemeester om eiseres te informeren over de vraag welke specifieke producten niet meer mogen worden verkocht ter voorkoming van mogelijke overtredingen van de Opiumwet in de toekomst. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester redelijkerwijs gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bedrijfspand te sluiten. Van misbruik van die bevoegdheid of van dat recht is geen sprake.
Criminal charge
9. De rechtbank overweegt tot slot dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling de sluiting van een woning of een lokaal op grond van artikel 13b van de Opiumwet een herstelsanctie is, die niet is gericht op toevoeging van verdergaand leed of nadeel en daarom geen punitieve sanctie (criminal charge) is. De rechtbank ziet niet in waarom dat in het geval van eiseres anders zou zijn.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024.
griffier
de rechter is buiten staat de uitspraak
mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 april 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bekend bij deze rechtbank onder zaaknummer ROE 23/1776, ECLI:NL:RBLIM:2023:5426.
2.Bekend bij deze rechtbank onder zaaknummer ROE 24/101, ECLI:NL:RBLIM:2024:422.
3.Zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vonnis van 16 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1867.
5.ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510
6.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p. 4 en Kamerstukken II 2017/18, 34 763, nr. 6. P. 5.
7.Kamerstukken II 2016/17, 34 763, nr. 3, p.3.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523.
10.Dit is het Damoclesbeleid gemeente Heerlen 2019, meer in het bijzonder artikel 1, onder III.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1251.