5.1.Verzoekster heeft voor de gronden van de voorlopige voorziening verwezen naar de gronden van het bezwaar. Verzoekster heeft samengevat aangevoerd dat zij niet heeft gehandeld in strijd met artikelen 11a en 13b van de Opiumwet. De in het bestreden besluit opgesomde goederen kunnen ook gebruikt worden voor andere doeleinden in en rondom de tuin en de woning. Verzoekster betwist daarom dat de aangetroffen goederen bestemd zijn voor grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en betwist dat zij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat die goederen daarvoor bestemd waren. Bovendien verkoopt verzoekster veel meer goederen dan alleen de goederen die de burgemeester opsomt. De burgemeester doet aan ‘cherry-picking’ door die andere goederen niet te noemen. De burgemeester laat ook onbesproken dat een deel van de winkelvloer in gebruik is voor de verkoop van bloemen en planten en dat er een DHL-servicepunt in de winkel is gevestigd. De vrijspraak van bestuurder [naam] in 2020 door het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staan aan sluiting in de weg. In de tenlastelegging van het OM (destijds) komen exact dezelfde goederen voor als de goederen die de burgemeester nu opsomt in het bestreden besluit. De burgemeester maakt misbruik van bevoegdheid c.q. misbruik van recht. De sluiting is niet noodzakelijk en is ook onevenredig, omdat het bedrijfspand niet is gebruikt voor het fabriceren dan wel telen van hennep of drugs en tevens geen drugshandel is gedreven vanuit dit bedrijfspand. Het Damoclesbeleid is wat betreft lokalen waar enkel voorbereidingshandelingen conform artikel 11a van de Opiumwet plaatsvinden, te ver strekkend c.q. te onevenredig. Sluiting is een te verstrekkend middel en zeker bij een eerste constatering. Niet duidelijk is waarom ook het gedeelte waar de bloemenzaak is gevestigd dicht moet; in de bloemenzaak werken twee vakkundige en geschoolde bloemisten en zij zijn afhankelijk van hun baan. Verder werkt in het bedrijfspand nog een derde medewerker die sinds 2013 in dienst is. Deze medewerkers zullen bij sluiting ontslagen moeten worden, maar het is zeer de vraag of daar enige wettelijke basis voor aanwezig is. De kans is zeer groot dat verzoekster gehouden wordt om salaris te blijven voldoen, terwijl er geen prestaties meer tegenover staan. Het actuele bedrijfsbelang van verzoekster dient te prevaleren boven het algemeen belang, omdat het belang dat de burgemeester nastreeft, namelijk tegengaan van drugsproblematiek, niet werkt en daardoor een achterhaald belang is. Hij zou er beter aan doen een drugsbeleid te voeren waar de samenleving verder mee komt en voorstander moeten zijn van het legaliseren van (alle) drugs (en voorbereidingshandelingen).
Slaagt het beroep op de onschuldpresumptie?
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep op de onschuldpresumptie niet slaagt. [naam] is niet namelijk niet vervolgd voor de feiten die aan de onderhavige sluiting ten grondslag liggen. Die feiten betreffen namelijk de situatie op
25 mei 2023. [naam] is eerder strafrechtelijk vervolgd voor overtreding van artikel 11a van de Opiumwet op of omstreeks 29 april 2015. Reeds daarom kan niet gezegd worden dat de burgemeester – in strijd met de onschuldpresumptie – met het onderhavige besluit twijfels uit over de onschuld van [naam] ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken.
7. De stelling van verzoekster dat sprake is van exact dezelfde goederen op de tenlastelegging destijds en in het onderhavige bestreden besluit, volgt de voorzieningenrechter niet. Een geldtester en een geldtelmachine stonden destijds bijvoorbeeld niet op de tenlastelegging.
8. De bewijslast in het bestuursrecht is bovendien minder streng dan in het strafrecht. In het kader van de onderhavige procedure moet de burgemeester
aannemelijk makendat sprake is van verboden voorbereidingshandelingen (in de zin van artikel 11a van de Opiumwet), terwijl het openbaar ministerie dat in een strafrechtelijke procedure moet
aantonen. De bevoegdheid van de burgemeester is er daarom ook niet van afhankelijk of strafrechtelijke bewezenverklaring van overtreding van artikel 11a van de Opiumwet is gevolgd of had kunnen volgen.
Was de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand en de loods te sluiten?
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester bevoegd het bedrijfspand te sluiten. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
10. Uit artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, gelezen in samenhang met artikel 11a van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang als in een bedrijfspand voorwerpen of stoffen voorhanden zijn, die op zichzelf bezien legaal zijn, maar waarvan gelet op de aard, hoeveelheid en combinatie, al dan niet in samenhang met andere feitelijkheden, kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat zij bestemd zijn om in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk in strijd met artikel 3, aanhef en onder b, van de Opiumwet te handelen, zoals door (grootschalige) hennepteelt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de artikelen 11a en 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwetvolgt dat de aangetroffen situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de voorhanden voorwerpen gebruikt zullen worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Dat vereist een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de ter plekke aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feitelijkheden zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
11. Om bevoegd te zijn op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige beroeps- of bedrijfsmatige of grootschalige hennepplantage op te zetten. Voldoende is dat de burgemeester aannemelijk maakt dat kan worden geweten of ernstig worden vermoed dat de voorhanden voorwerpen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig of grootschalig opzetten van een hennepplantage. Ook indien slechts een deel van de voorhanden voorwerpen geëigend is om een beroeps- of bedrijfsmatige (grootschalige) hennepplantage op te zetten, kan de burgemeester bevoegd zijn, mits de voorhanden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Zoals ook volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwetis van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.