Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht de uitwonendenbeurs van eiser over de periode januari 2020 tot en met november 2020 heeft ingetrokken en over deze periode € 2.367,09 terugvordert van eiser. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke bepalingen naar de bijlage bij deze uitspraak.
6. Eiser voert – samengevat – aan dat de besluitvorming niet zorgvuldig was nu hij niet zelf in het onderzoek is betrokken. Eiser had in de gelegenheid moeten worden gesteld om zelf een toelichting te geven. De kleding en de verzorgingsspullen die in de woning zijn aangetroffen, behoren aan hem toe. Dat er – op één brief na – geen verdere papieren zijn aangetroffen, is niet merkwaardig: alle correspondentie verloopt tegenwoordig digitaal. De broer van eiser slaapt verder wel eens op de bank, maar woont bij zijn vriendin in Heerlen: daar heeft de broer zijn spullen naartoe overgebracht. Of de broer nog in de woning woont, zegt volgens eiser niets over de vraag of eiser er woont. Eiser stelt ook de onafhankelijkheid van de twee inspecteurs, die allebei de naam [naam] dragen, ter discussie.
7. De rechtbank stelt voorop dat als uitgangspunt bij een belastend besluit als deze herziening geldt dat de bewijslast in eerste instantie op de minister rust. De minister moet aannemelijk maken dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000.Uit de wettelijke systematiekvloeit voort dat de op de minister rustende bewijslast beperkt is tot het aannemelijk maken dat eiser op een bepaald moment niet heeft voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Is dat bewijs door de minister geleverd dan wordt, ingevolge de werking van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, door de wetgever vermoed dat ook in de daaraan voorafgaande periode niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000.
8. De minister heeft aan de bestreden besluitvorming de Rapportage Huisbezoek van 30 oktober 2020 ten grondslag gelegd. Daaruit blijkt dat eiser tijdens de controle niet thuis was. De hoofdbewoner en tevens broer van eiser ( [naam broer] ) heeft tijdens het huisbezoek de woning laten zien en vragen beantwoord. Ook hebben de controleurs hun bevindingen daarin weergegeven.
10. De minister is van mening dat uit de bevindingen tijdens het huisbezoek blijkt dat eiser feitelijk niet op het brp-adres woonde. De minister wijst erop dat de broer van eiser eerst heeft verklaard dat hij er samen met eiser woont, terwijl hij later verklaart dat eiser er alleen woont. De minister constateert verder dat op het brp-adres geen spullen zijn aangetroffen die er op duiden dat eiser hier zijn hoofdverblijf had. Er werd – op één poststuk na – niets aangetroffen dat naar zijn persoon te herleiden was: geen papieren, poststukken, iets van legitimatiebewijs, schoolboeken of andere studie-gerelateerde spullen. Tijdens het huisbezoek werd de hoofdbewoner/broer van eiser gesproken. Op één ongeopende enveloppe na kon hij niets laten zien dat aan eiser toebehoorde. Alle naar de persoon te herleiden spullen zoals foto’s en poststukken waren van de broer van eiser. De stelling dat veel digitaal gebeurt kan volgens de minister niet verklaren waarom nagenoeg niets op het brp adres is aangetroffen dat aantoonbaar aan eiser toebehoort. Van een onzorgvuldig onderzoek omdat eiser zelf niet is gehoord door de controleurs is volgens de minister geen sprake.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister op basis van het huisbezoek en de verklaring van de broer van eiser terecht geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiser niet op het brp-adres woont. Daarbij heeft de minister er belang aan mogen hechten dat tijdens de controle – op één ongeopend poststuk na – geen spullen zijn aangetroffen die naar eiser te herleiden zijn: geen spullen die met zijn persoonlijke leven te maken hebben en aan hem toebehoorden. Als eiser stelt dat hij al langere tijd (ten tijde van de controle en uitgaande van de inschrijving in het brp al ruim één jaar) structureel zijn hoofdverblijf heeft op het brp-adres, dan valt redelijkerwijs te verwachten dat zich daar (meer) specifiek tot hem herleidbare spullen bevinden waaruit kan worden afgeleid dat hij daar woont.Daarbij heeft de minister terecht betrokken dat de broer van eiser daarover verklaart dat eiser (overigens anders dan uit de inschrijving in het brp volgt) er al ongeveer twee-en-een-half jaar woont, hij er altijd is en er ook altijd slaapt: dan geldt dat juist des te meer. De hoofdbewoner (de broer van eiser) is vervolgens meermaals in de gelegenheid gesteld om persoonlijke spullen van eiser te tonen, maar is daartoe niet in staat gebleken.Dat er tegenwoordig veel digitaal wordt gecorrespondeerd, verklaart onvoldoende dat er (op één brief na) geen post of andere persoonlijke (onderwijs)spullen van eiser zijn aangetroffen. Er stond volgens de broer van eiser weliswaar een laptop van eiser, maar die werkte volgens de broer niet: aan die laptop kan daarom geen waarde worden gehecht. Verder zijn de kleding en verzorgingsproducten niet direct tot eiser te herleiden, terwijl alle andere spullen in het huis (waaronder foto’s) naar zijn broer (en tevens de hoofdhuurder) zijn te herleiden. De enkele verklaring dat dit spullen van eiser (en niet van zijn broer) waren, is daarvoor dus ook niet genoeg.
12. Eiser vindt dat het onderzoek onzorgvuldig was omdat hijzelf had moeten worden gehoord dan wel betrokken had moeten worden in het onderzoek. Dat deelt de rechtbank niet. Als gezegd kon de minister op basis van de bevindingen van het huisbezoek namelijk al concluderen dat aannemelijk is dat eiser niet woonde op het brp-adres. Verder geldt dat het voor het uitvoeren van een zorgvuldig onderzoek in het algemeen niet noodzakelijk is dat de studerende bij het huisbezoek aanwezig is of daarover gehoord moet worden. Tijdens de bezwaarfase is er gelegenheid om de bevindingen tijdens het huisbezoek aan de orde te stellen en daarvoor bewijzen te leveren. Van die gelegenheid is ook gebruik gemaakt. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
13. Tot slot betwist eiser de zorgvuldigheid van het onderzoek, omdat beide controleurs de naam [naam] dragen. De rechtbank is met de minister van oordeel dat dit standpunt op geen enkele wijze is onderbouwd. De enkele omstandigheid dat beide controleurs dezelfde naam hebben, betekent niet dat alleen daarom al aan hun deskundigheid, zorgvuldigheid of hun (onderlinge) onafhankelijkheid moet worden getwijfeld. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij.
14.1.De minister vindt dan ook terecht aannemelijk dat eiser feitelijk niet woonde op het brp-adres, en heeft daarom terecht de uitwonendenbeurs ingetrokken over de periode januari 2020 tot en met november 2020.
14.2.De minister heeft verder terecht het over die periode te veel betaalde bedrag aan studiefinanciering (€ 2.367,09) van eiser teruggevorderd. Daartegen heeft eiser ook geen afzonderlijke beroepsgronden gericht.