ECLI:NL:RBLIM:2023:5870

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
C/03/307462 HA ZA 22-323
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering tot betaling van bruidsgave naar Iraans recht in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee voormalige echtgenoten, [eiser] en [gedaagde]. De procedure betreft een vordering van [eiser] tot betaling van een bruidsgave, die volgens de huwelijksakte is vastgesteld op tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten. De partijen zijn op 13 juli 2015 in Iran getrouwd, waarbij [gedaagde] zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit had, terwijl [eiser] enkel de Iraanse nationaliteit bezat. Na de echtscheiding, uitgesproken op 14 april 2023, heeft [eiser] de bruidsgave opgeëist, maar [gedaagde] betwist de vordering op verschillende gronden, waaronder de stelling dat de bruidsgave pas bij echtscheiding kan worden opgeëist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Iraanse recht van toepassing is op de bruidsgave, zoals vastgelegd in de huwelijksakte. De rechtbank oordeelt dat [eiser] recht heeft op de overeengekomen bruidsgave en dat er geen voorwaarden zijn opgenomen die de verschuldigdheid van de bruidsgave beperken. De rechtbank wijst de vordering van [eiser] toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het equivalent van de bruidsgave in euro's, vastgesteld op € 101.340,00. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/307462 / HA ZA 22-323
Vonnis bij vervroeging van 27 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende op een geheim adres in Nederland,
eisende partij,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 juli 2022 met de producties 1 tot en met 4,
- de conclusie van antwoord van 19 oktober 2022,
- het B8-formulier inzending stukken van [eiser] van 15 juni 2023 met de productie 5,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 juli 2023,
  • de schriftelijke reacties van mr. Mohasselzadeh van 18 juli 2023 op het proces-verbaal,
  • de brief van de rechtbank van 19 juli 2023 aan mr. Mohasselzadeh,
  • de brief van de rechtbank van 15 september 2023 waarbij alsnog een kopie van brief van 19 juli 2023 aan mr. Mohasselzadeh verstuurd is aan mr. Hashem Jawaheri.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 13 juli 2015 in Mashhad (Iran) met elkaar getrouwd. Ten tijde van de huwelijksvoltrekking had [gedaagde] zowel de Iraanse als de Nederlandse nationaliteit terwijl [eiser] enkel de Iraanse nationaliteit had. [gedaagde] woonde op dat moment in Nederland en [eiser] in Iran. Op 27 maart 2016 is [eiser] naar Nederland verhuisd om zich bij [gedaagde] te voegen. Sinds maart 2020 heeft ook [eiser] de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Op 26 november 2020 heeft [eiser] een verzoekschrift tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft op 14 april 2023 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is nog niet ingeschreven, omdat [gedaagde] – zoals hij tijdens de mondelinge behandeling van 4 juli 2023 heeft verklaard – overweegt hoger beroep in te stellen tegen de echtscheidingsbeschikking.
2.3.
In voornoemde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voor recht verklaard dat tot en met 26 maart 2016 het Iraanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime en vanaf 27 maart 2016 het Nederlandse recht.
2.4.
In de tussen partijen gesloten huwelijksakte is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
Mahr (Marriage Portion): One holy Koran, a piece of rock candy, a mirror and candlesticks (valued Rls. 3000,000) and200 Bahar-e Azadi full gold coins, which remain under husband’s liability and should be submitted to the wife upon demand. Signed by the spouses.”
2.5.
[eiser] heeft de bruidsgave bij [gedaagde] opgeëist.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] zal veroordelen tot overdracht van tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8.13598 (g), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.9000 of tot betaling van een equivalent daarvan gelijk aan € 101.340,00 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis; en
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag. Volgens [eiser] hebben partijen bij het sluiten van het huwelijk contractuele afspraken vastgelegd in een huwelijksakte. Eén van de gemaakte afspraken betreft een bruidsgave naar Iraans recht van tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten. [eiser] stelt dat zij op grond van de huwelijksakte op ieder moment [gedaagde] kan verzoeken om de bruidsgave aan haar te overhandigen. Die wenst zij nu op te eisen. Ze stelt tevens dat de waarde van de overeengekomen tweehonderd Bahar-e Azadi munten € 101.340,00 bedraagt. Volgens [eiser] is het Iraanse recht van toepassing op grond van de Iraanse notariële huwelijksakte.
3.3.
[gedaagde] betwist de vorderingen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . [gedaagde] motiveert zijn betwisting – samengevat – als volgt. [gedaagde] meent dat hij de bruidsgave niet hoeft te voldoen omdat het huwelijk nog niet is beëindigd en omdat [eiser] weigert mee te werken aan de echtscheiding naar Iraans recht. Volgens hem is het gebruikelijk dat de bruidsgave pas bij echtscheiding wordt opgeëist en dat de bruidsgave is bedoeld voor de periode na de echtscheiding. Daarnaast betoogt [gedaagde] dat het gebruikelijk is om te onderhandelen over de bruidsgave bij de echtscheiding. Hij voert ook aan dat [eiser] wenst te scheiden om andere redenen dan verwoord in de huwelijksakte en dat zij om die reden afstand dient te doen van (een deel van) de bruidsgave. [gedaagde] betwist ook met [eiser] 200 “hele” (één) gouden Bahar-e Azadi munten te hebben afgesproken. Volgens hem hebben partijen geen afspraken gemaakt over de vraag of de munten “hele” (één), halve of kwart gouden munten betreffen. De bruidsgave is daarmee volgens [gedaagde] te onbepaald om te kunnen worden toegewezen. Tot slot betwist [gedaagde] dat de bruidsgave in euro aan [eiser] betaald zou kunnen worden nu partijen volgens hem aan de Iraanse wet- en regelgeving gebonden blijven en de Iraanse wet- en regeling geen euro kent. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] een beroep gedaan op artikel 6:248 lid 2 jo. 10:8 BW onder verwijzing naar de tijdens de mondelinge behandeling genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 10 mei 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:1067), welke uitspraak niet in het geding is gebracht maar is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een nauwere band met Nederland dan met Iran waardoor Nederlands recht van toepassing is. Naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou het volgens [gedaagde] onaanvaardbaar zijn om de bruidsgave toe te wijzen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toepasselijk recht
4.1.
Voor wat betreft de beoordeling van het toepasselijke recht zoekt de rechtbank aansluiting bij het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: “het Verdrag”). Het Verdrag heeft een universeel formeel toepassingsgebied en bepaalt welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Het Verdrag bevat geen definitie van het verdragsautonome begrip ‘huwelijksvermogensregime’, maar volgens de Memorie van Toelichting op het WCHv (Kamerstukken II 1988/89, 21273, nr. 3, p. 4 e.v.) betreft dit het geheel van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen twee personen ontstaan door huwelijk. Die betrekkingen kunnen uit de wet voortvloeien, uit overeenkomst of uit beide. De rechtbank overweegt dat de vermogensrechtelijke betrekking uit de bruidsgave ontstaat door het huwelijk. In het licht hiervan valt de bruidsgave binnen ‘het geheel van de vermogensrechtelijke betrekkingen die tussen twee personen ontstaan door huwelijk’ en kwalificeert daarmee als huwelijksvermogensrechtelijk in de zin van het Verdrag. Aangezien de bruidsgave aan [eiser] is toegekend bij aanvang van het huwelijk – en dus in de periode tot en met 26 maart 2016 – dient op de voet van het Verdrag [1] de bepaling ter zake van de bruidsgave dan ook te worden beoordeeld naar Iraans recht.
Bruidsgave
4.2.
De bruidsgave (mahr) is een rechtsfiguur in het islamitische recht bestaande uit een
betaling van de man aan de vrouw ter gelegenheid van de huwelijkssluiting. De bruidsgave
naar Iraans recht is een rechtsverhouding sui generis, die een geheel eigen karakter heeft en niet te vergelijken is met een andere rechtsfiguur. De vrouw is rechthebbende en eigenares van de bruidsgave vanaf de dag van huwelijkssluiting (zie: conclusie Procureur-Generaal van 27 september 2019, ECLI:NL:PHR:2019:958 en Gerechtshof Den Haag 2 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3968).
4.3.
Vast staat dat partijen in de huwelijksakte hebben afgesproken dat [eiser] recht heeft op tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten. [gedaagde] betwist niet dat hij deze verplichting vrijwillig op zich heeft genomen. In de huwelijksakte zijn verder geen voorwaarden opgenomen met betrekking tot de verschuldigdheid van de overeengekomen bruidsgave. Op grond van de huwelijksakte heeft [eiser] derhalve recht op de overeengekomen bruidsgave. Zij kan als rechthebbende blijkens de bepaling in de huwelijksakte de bruidsgave op ieder moment van [gedaagde] vorderen. De rechtbank volgt het verweer van [gedaagde] dan ook niet dat de bruidsgave pas bij echtscheiding kan worden opgeëist of pas bij echtscheiding hoeft te worden voldaan.
4.4.
[gedaagde] betoogt dat het gebruikelijk is om te onderhandelen over de bruidsgave bij echtscheiding. [eiser] heeft dit tijdens de mondelinge behandeling betwist. Volgens het door [eiser] overgelegde rapport van het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) (hierna: “IJI-rapport”) laat het Iraanse recht een zeer beperkte ruimte voor het herijken en/of corrigeren van het recht van de vrouw op de bruidsgave indien de vrouw hiermee niet instemt. Het is de rechtbank niet gebleken dat [eiser] instemt met onderhandelingen over de omvang van de bruidsgave. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
4.5.
[gedaagde] betoogt dat [eiser] wil scheiden om andere redenen dan verwoord in de huwelijksakte en dat zij om die reden (deels) afstand dient te doen van haar bruidsgave. Het is de rechtbank niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] (gedeeltelijk) afstand doet van de bruidsgave. Volgens het voornoemde IJI-rapport wordt het uitkeren van de bruidsgave naar Iraans recht niet afhankelijk gesteld van factoren die liggen in gedragingen van de vrouw tijdens het huwelijk of in haar wijze van nakoming van de huwelijkse plichten. De rechtbank zal dan ook voorbij gaan aan dit verweer.
4.6.
In de huwelijksakte zijn partijen “
full gold coins” overeengekomen. De rechtbank leest hierin dat partijen hele (één) munten hebben bedoeld. Dit wordt ook gevorderd door [eiser] . [gedaagde] betwist weliswaar dat partijen hele (één) munten zijn overeengekomen, maar hij laat na om aan te geven welke afspraak partijen dan wel over de munteenheid zouden hebben gemaakt. Bij gebreke van andersluidende afspraken over de specificaties van de gouden munten, betreffen de door partijen in de huwelijksakte afgesproken Bahar-e Azadi gouden munten de in Iran alom bekende gouden munten met de specificaties die door [eiser] zijn genoemd (Gerechtshof Den Haag 4 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:562). [gedaagde] heeft de vordering daarmee onvoldoende gemotiveerd betwist. De bruidsgave is voldoende bepaald.
4.7.
[eiser] heeft betaling gevorderd van 200 Bahar-e Azadi gouden munten of het equivalent daarvan in euro’s, waarbij zij een bedrag van € 101.340,00 heeft genoemd. [gedaagde] heeft niet betwist dat 200 Bahar-e Azadi gouden munten € 101.340,00 waard zijn. Wel heeft hij betwist dat de bruidsgave in euro aan [eiser] betaald zou kunnen worden. De rechtbank acht het – gelet op de woonplaats van partijen – niet praktisch om de bruidsgave in een andere valuta dan euro uit te betalen, zodat de rechtbank het verweer van [gedaagde] op dit punt zal passeren.
4.8.
Volgens [gedaagde] dient het Nederlandse recht van toepassing te worden verklaard en is het naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om de bruidsgave toe te wijzen. De rechtbank heeft in rov. 4.1. reeds overwogen dat het Iraanse recht van toepassing is op de bruidsgave. Blijkens het voornoemde IJI-rapport kent het Iraanse recht geen algemeen rechtsbeginsel of correctiemechanisme gelijkend aan de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid, zoals bekend in het Nederlandse recht.
4.9.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusie. Partijen zijn in de huwelijksakte een bruidsgave van tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten overeengekomen en [eiser] kan naar het oordeel van de rechtbank daarop aanspraak maken. Nu [gedaagde] niet heeft betwist dat de tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten een waarde vertegenwoordigen van € 101.340,00 zal de rechtbank de vordering van [eiser] toewijzen zoals gevorderd.
4.10.
Aangezien partijen voormalige echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] over te dragen tweehonderd Bahar-e Azadi gouden munten met de volgende specifieke informatie: maat 1 met een gewicht van 8.13598 (g), met nettogewicht van puur goud 7.32238 (g), 22 mm met de puurheid van 0.9000 of tot betaling van een equivalent daarvan gelijk aan € 101.340,00 binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op
27 september 2023.
type: DS

Voetnoten

1.Artikel 4 lid 2 onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978