ECLI:NL:RBLIM:2023:5863

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 22/1266
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag wegens plichtsverzuim van een politieambtenaar met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan over het beroep van eiser, een politieambtenaar, tegen zijn strafontslag wegens plichtsverzuim. Eiser was ontslagen vanwege het versturen van grensoverschrijdende WhatsApp-berichten en het opmaken van een vals proces-verbaal. De rechtbank oordeelde dat de WhatsApp-berichten onder het recht op vrijheid van meningsuiting vallen, maar dat de korpschef de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (Agfa) om advies had moeten vragen voordat het besluit tot ontslag werd genomen. Ondanks dit gebrek aan advies, oordeelde de rechtbank dat het ontslag gerechtvaardigd was vanwege andere ernstige verwijten, waaronder het valselijk opmaken van een proces-verbaal en het doen van een valse MMA-melding. De rechtbank benadrukte het belang van integriteit binnen de politie en het vertrouwen dat de samenleving in de politie moet kunnen hebben. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waardoor het strafontslag in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1266

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. B. Damen),
en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigden: mr. C.F.H. Ermans en mr. W.H. Janssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het door verweerder aan hem opgelegde strafontslag.
1.1.
Bij het primaire besluit van 8 oktober 2020 (uitgereikt op 22 oktober 2020) heeft verweerder eiser wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf opgelegd van onvoorwaardelijk ontslag, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Verweerder heeft in dit besluit bepaald dat de straf onmiddellijk ten uitvoer zal worden gelegd.
1.2.
Met het besluit van 28 april 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep van eiser, samen met de beroepen met zaaknummers ROE 22/1265, ROE 22/1268, ROE 22/2648 en ROE 22/2649, op 8 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder, vergezeld van [naam teamchef 1] (teamchef basisteam Venray-Gennep) en [naam sectorhoofd] (sectorhoofd Noord- en Midden-Limburg). Verder waren aanwezig [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] (eisers in de andere zaken) en mr. M.J. Pullens (gemachtigde van eiser [naam 2] ).
1.6.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in de zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser was sinds 8 november 2010 in dienst bij de politie. Laatstelijk in de functie van Senior Gebiedsgebonden Politiezorg (GGP), wijkagent, in de rang van brigadier. Hij was verbonden aan het basisteam Horst/Peel & Maas van de eenheid Limburg.
2.1.
Op 2 april 2019 heeft de leiding van het team waarin eiser werkt zich schriftelijk tot de sectorleiding gewend, omdat er signalen over met name drie collega’s, waaronder eiser, zijn binnengekomen dat deze drie zorgen voor een cultuur waardoor andere collega’s zich onveilig, buitengesloten en gepest voelen.
2.2.
Op 10 april 2019 in de ochtend heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen onder andere eiser en zijn leidinggevenden, [naam teamchef 2] (de teamchef), [naam plv-teamchef] (plaatsvervangend teamchef en operationeel specialist C) en [naam plv-sectorhoofd] (plaatsvervangend sectorhoofd van het district Noord- en Midden Limburg) waarin is aangegeven dat er tijd en ruimte nodig is om de ontvangen signalen nader te onderzoeken. Eiser is na dit gesprek met buitengewoon verlof naar huis gegaan. Ook heeft eiser zijn diensttelefoon ingeleverd.
2.3.
Op diezelfde dag, 10 april 2019, heeft de teamleiding een groepsbijeenkomst georganiseerd voor het gehele basisteam met als doel de collega’s te informeren over het traject dat zou starten naar aanleiding van de ontvangen signalen over de cultuur in het team Horst. Het team kreeg te horen dat drie collega’s, waaronder eiser, gedurende het onderzoek niet langer werkzaam zijn binnen het team. Na afloop van deze bijeenkomst zijn opnieuw serieuze signalen over het gedrag van eiser naar voren gekomen, waaronder ook over de wijze waarop hij gebruik zou maken van zijn bevoegdheden. Eiser is naar aanleiding van de nieuwe signalen op 10 april 2019 (mondeling) buiten functie gesteld, hem is onder andere de toegang tot de gebouwen en politiesystemen ontzegd en contact met collega’s verboden.
2.4.
Deze buitenfunctiestelling is bij besluit van 12 april 2019 bevestigd. Eiser is bij dat besluit tevens een disciplinair onderzoek door het team Veiligheid, Integriteit & Klachten (VIK) van de Eenheid Limburg aangezegd, omdat er een vermoeden is gerezen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan (zeer) ernstig plichtsverzuim en is aan hem het voornemen tot schorsing kenbaar gemaakt. Het VIK-onderzoek richtte zich op de wijze waarop eiser zich verhoudt met collega’s en leidinggevenden en zich over hen uitlaat. Ook richtte het onderzoek zich op de vraag of eiser op correcte wijze gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden en geen oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van dienstmiddelen.
2.5.
Bij besluit van 13 juni 2019 (uitgereikt op 24 juni 2019) is eiser vervolgens geschorst. Deze schorsing is op 12 december 2019 (uitgereikt op 16 december 2019) met zes maanden verlengd. Bij dit verlengingsbesluit is het eerder opgelegde algehele contactverbod met collega’s opgeheven en omgezet naar een contactverbod met collega’s ten aanzien van de inhoud van de lopende zaak.
2.6.
Het onderzoek door het team VIK is op 27 maart 2020 afgesloten. Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft verweerder op 10 juni 2020 het voornemen uitgebracht om aan eiser de disciplinaire straf op te leggen van onvoorwaardelijk ontslag. Volgens verweerder heeft eiser zich gedurende meerdere jaren veelvuldig schuldig gemaakt aan meerdere vormen van ernstig plichtsverzuim, bestaande uit:
  • het valselijk opmaken van een proces-verbaal;
  • bevragingen in de politiesystemen;
  • het zelf vervaardigen van MMA en/of anonieme meldingen;
  • handelen in strijd met de Wet wapens en munitie;
  • niet naleven voorschriften met name m.b.t. inbeslagnemingen;
  • respectloos handelen en schenden privacy; en
  • ondermijning van het gezag.
Verweerder heeft verder de schorsingsgrond gewijzigd en de schorsing van eiser verlengd. Eiser heeft bij brief van 7 augustus 2020 zijn zienswijze gegeven op dit voornemen en er heeft op 2 september 2020 een zienswijzegesprek plaatsgevonden in afwezigheid van eiser, tussen zijn gemachtigde enerzijds en [naam lid eenheidsleiding] , toegevoegd lid van de eenheidsleiding en de juristen Ermans en Janssen anderzijds.
2.7.
Op 25 september 2020 heeft verweerder de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren (Agfa) per e-mail om advies gevraagd.
2.8.
Verweerder heeft vervolgens – zonder het advies van de Agfa af te wachten – het primaire besluit genomen en daarin beslist overeenkomstig het voornemen. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat mocht het advies van de Agfa daartoe aanleiding geven en hij dit overneemt, hij het besluit zo nodig zal herroepen en een nieuw besluit zal nemen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.9.
Op 9 juni 2021 heeft een (digitale) hoorzitting plaatsgevonden bij de Agfa inzake een collega van eiser aan wie vanwege soortgelijk plichtsverzuim ook de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag is opgelegd. Daarbij heeft diens gemachtigde, die ook de gemachtigde van eiser en drie andere collega’s is, aangegeven in al deze zaken niet inhoudelijk te zullen ingaan op de verweten gedragingen. De gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting betoogd dat de Agfa onbevoegd is om in de bezwaarfase te adviseren. De Agfa heeft vervolgens op 16 juli 2021 een advies uitgebracht. Dit advies houdt in dat verweerder gelet op artikel 80 van het Barp en artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 (AW), verplicht was over de voorgenomen disciplinaire bestraffing van eiser vanwege zijn verweten bijdragen aan de WhatsApp-groep “ [naam 5] ” (en andere) bij de Agfa advies in te winnen en dit advies af te wachten alvorens een besluit te nemen dat mede op deze bijdragen is gebaseerd. Dit omdat de uitoefening van in elk geval het recht tot vergadering in geding is. Gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat verweerder bewust een dwingendrechtelijk wettelijk voorschrift niet heeft nageleefd, acht de Agfa zichzelf (anders dan in enkele eerdere adviezen) echter onbevoegd om in de bezwaarfase het gevraagde advies uit te brengen.
2.10.
Op 15 oktober 2021 heeft de hoorzitting van de Bezwaaradviescommissie HRM (BAC) van verweerder plaatsgevonden. In het advies van 28 februari 2022 heeft de BAC verweerder geadviseerd het bezwaar van eiser gegrond te verklaren, het primaire besluit geheel te herroepen en het voornemen van 10 juni 2020 opnieuw ter advisering aan de Agfa voor te leggen óf de verwijten die voortvloeien uit de uitgewisselde WhatsApp-berichten niet langer ten grondslag te leggen aan het primaire besluit en voor het overige het primaire besluit, met inachtneming van de overwegingen van de BAC, in stand te laten. Naar het oordeel van de BAC is voldoende aannemelijk geworden dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedragingen: het niet naar waarheid opmaken van een proces-verbaal, raadplegen van de politiesystemen voor niet-werkgerelateerde doeleinden, het zelf vervaardigen van een MMA-melding, het niet naleven van de voorschriften met betrekking tot inbeslagnemingen en ondermijning van het gezag (voor zover dit niet ziet op de bijdragen van eiser aan de WhatsApp-groepen). De BAC is van oordeel dat deze verwijtbare gedragingen en dan met name het niet naar waarheid opmaken van een ambtsedig proces-verbaal, niet alleen als ernstig te kwalificeren zijn, maar dat deze ook een zodanige schending van het door verweerder in zijn ambtenaren te stellen vertrouwen impliceren, dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan niet onevenredig is te achten.
2.11.
Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het strafontslag ongewijzigd in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder eiser terecht op 22 oktober 2020 met onmiddellijke ingang heeft ontslagen wegens plichtsverzuim. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
5. Alvorens in te gaan op de specifieke gedragingen die eiser worden verweten, overweegt de rechtbank in algemene zin het volgende.
De Agfa
6. Eiser voert aan dat verweerder de Agfa vóór het nemen van het primaire besluit om advies had moeten vragen. De gestuurde WhatsApp-berichten kunnen volgens hem onder de vrijheid van meningsuiting vallen en zoals de Agfa in haar advies van 16 juli 2021 zelf zegt, ook onder het recht op vergadering. Dit betekent dat de Agfa op grond van artikel 80 van het Barp en artikel 10 van de AW vóór het nemen van het primaire besluit om advies had moeten worden gevraagd. Nu verweerder dit advies wel heeft gevraagd, maar niet heeft afgewacht, is eiser van mening dat het besluit tot strafontslag onbevoegd is genomen. De discussie over de grondrechten moet volgens hem opnieuw gevoerd worden bij de Agfa. Dit kan bereikt worden door het primaire besluit in zijn geheel terug te draaien. Eiser ziet zijn standpunt bevestigd door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 januari 2017. [1]
6.1.
Verweerder bestrijdt dat eiser is bestraft vanwege het openbaren van gedachten of gevoelens of vanwege de uitoefening van het recht tot vereniging of vergadering. Artikel 10 van de AW is volgens verweerder niet van toepassing, omdat de WhatsApp-groepen een besloten karakter hadden en maximaal zes leden telden en omdat de bijdragen van eiser aan die WhatsApp-groepen geen meningsuitingen zouden zijn. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van de CRvB van 8 december 2022. [2] De Agfa behoefde volgens verweerder dan ook niet om advies te worden gevraagd. Dat hij dat desondanks wel heeft gedaan was ter vermijding van een langlopende discussie. Verweerder heeft om hem moverende redenen dit advies niet afgewacht, mede omdat in geval een advies van de Agfa toch nodig mocht zijn, dit gebrek in de bezwaarfase hersteld zou kunnen worden. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een Agfa-advies wel nodig is, dan stelt verweerder zich op het standpunt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij geen advies van de Agfa heeft gekregen. De Agfa had verweerder ook in de bezwaarfase nog kunnen adviseren, maar heeft dit in strijd met de doelstellingen van een bezwarenprocedure niet gedaan en is daarin ook niet consistent geweest aangezien in een andere zaak door de Agfa wel alsnog in bezwaar is geadviseerd.
6.2.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de AW dient de ambtenaar zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
6.3.
Op grond van artikel 80 van het Barp kan de ambtenaar niet worden gestraft wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, van de AW, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de Agfa.
6.4.
Niet in geschil is dat het recht tot vereniging niet speelt, omdat verweerder eiser en zijn collega’s niet heeft verweten dat zij lid zijn van de WhatsApp-groep “ [naam 5] ” of andere WhatsApp-groepen.
6.4.1.
De rechtbank is, anders dan de Agfa, van oordeel dat de verweten WhatsApp-berichten niet vallen onder de uitoefening van het recht tot vergadering en dus om die reden ook niet vallen onder artikel 10, eerste lid, van de AW. Om van een vergadering te kunnen spreken, moet naar het oordeel van de rechtbank sprake zijn van een gelijktijdige deelname aan een uitwisseling van gedachten. Bij (een) WhatsApp(-groep) is daar, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een gedachtewisseling via Skype, MS Teams, Zoom en bijvoorbeeld een telefonische bespreking, geen sprake van. Alleen al daarom vallen de verweten WhatsApp-gesprekken naar het oordeel van de rechtbank niet onder de uitoefening van het recht tot vergadering en hoefde verweerder de Agfa niet om die reden om advies te vragen.
6.4.2.
Ten aanzien van het in artikel 10, eerste lid, van de AW genoemde ‘openbaren van gedachten en gevoelens’ overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet disciplinair wordt gestraft op grond van artikel 10, eerste lid, van de AW. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet op de waarborgfunctie van de Agfa en de ruime opvatting van wat onder ‘openbaren van gedachten en gevoelens’ moet worden verstaan, die bij die waarborgfunctie past, de via WhatsApp gestuurde berichten, hieronder vallen. Eiser openbaart in die WhatsApp-berichten immers zijn gedachten en gevoelens en door hem daarvan een verwijt te maken beperkt verweerder eiser in het uiten van zijn gedachten en gevoelens. Het feit dat sprake is van een besloten WhatsApp-groep is volgens de rechtbank niet van belang, aangezien het recht op vrijheid van meningsuiting niet beperkt blijft tot het kenbaar maken van gedachten en gevoelens aan een onbeperkte, onbepaalde groep personen. Het delen van foto’s van onder andere slachtoffers via WhatsApp valt naar het oordeel van de rechtbank niet onder het recht op vrijheid van meningsuiting. Wel is er in dat geval sprake van schending van privacy. Het commentaar op en bij de foto’s valt naar het oordeel van de rechtbank wel onder het recht op vrijheid van meningsuiting. Met het verwijt van het versturen van respectloze en kwetsende appjes naar collega’s via WhatsApp wordt eiser dus in feite overtreding van artikel 10, eerste lid, van de AW verweten. De rechtbank wijst in dit verband op wat is overwogen onder 4.4. in de door eiser genoemde uitspraak van de CRvB van 19 januari 2017. In deze gevallen moet de Agfa, gelet op de dwingende formulering van artikel 80 van het Barp, om advies worden gevraagd. Dit artikel beoogt bijzondere bescherming te bieden in het kader van beperking van het grondrecht van vrijheid van meningsuiting van ambtenaren. Dit om te voorkomen dat door het bevoegd gezag lichtvaardig tot het maken van een inbreuk op de vrijheid van meningsuiting wordt overgegaan. De Agfa kan verweerder vervolgens een advies geven over in welke mate de vrijheid van meningsuiting bescherming kan bieden tegen de voorgenomen straf.
6.4.3.
De conclusie is dat verweerder alvorens tot bestraffing op grond van artikel 10, eerste lid, van de AW over te gaan advies van de Agfa had moeten inwinnen. Deze conclusie heeft gevolgen voor de eiser verweten gedragingen ‘respectloos handelen’ en ‘ondermijning van het gezag’, omdat verweerder die gedragingen voor een deel heeft gebaseerd op app-gesprekken tussen eiser en zijn collega’s. Het niet inwinnen van het advies van de Agfa kan gelet op de uitspraak van de CRvB van 19 januari 2017 niet in bezwaar hersteld worden door verweerder. In deze uitspraak heeft de CRvB de Staatssecretaris van Financiën niet bevoegd geacht een disciplinaire straf op te leggen vanwege een overtreding van de norm die thans in artikel 10, eerste lid, van de AW is opgenomen, omdat hij niet het op grond van artikel 82a van het toenmalige Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) verplichte advies van de Agfa had ingewonnen. De CRvB heeft het bestreden besluit in die zaak vernietigd en het primaire besluit herroepen. Gelet op de inhoudelijke overeenkomst tussen artikel 82a van het voormalige ARAR en artikel 80 van het Barp, acht de rechtbank deze uitspraak van de CRvB van overeenkomstige toepassing op disciplinaire straffen voor overtredingen van de norm van artikel 10, eerste lid, van de AW, die aan politieambtenaren worden opgelegd door verweerder. Dit betekent dat het bestreden besluit in ieder geval niet gebaseerd kan worden op de verweten gedragingen respectloos handelen en ondermijning van het gezag, voor zover deze zien op het versturen van WhatsApp-berichten waarin meningen worden geuit aan collega’s.
6.4.4.
Omdat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat ook zonder deze uitgewisselde WhatsApp-berichten de straf van ontslag zou zijn opgelegd aan eiser, gelet op de overige verweten gedragingen en de ernst daarvan, zal de rechtbank vervolgens beoordelen of het strafontslag gelet op deze overige verweten gedragingen in stand kan blijven.
De zorgvuldigheid van het VIK-onderzoek
7. Eiser heeft aangevoerd dat het VIK-onderzoek niet zorgvuldig is verlopen. Volgens eiser is de start van het onderzoek nog altijd in nevelen gehuld en is de onduidelijkheid hierover door verweerder niet weggenomen. Niet duidelijk is hoe en wanneer naar aanleiding van het oriënterend onderzoek is besloten om over te gaan tot een disciplinair onderzoek. Ook is de diensttelefoon van eiser ingenomen onder de belofte dat daar niets mee zou gebeuren terwijl de telefoon op de dag van inname al is uitgelezen, door een niet bevoegde instantie, namelijk door de Digitale Recherche van de Eenheid Limburg in plaats van door de afdeling Forensisch Digitale Opsporing (FDO) van het team VIK. Dat de afdeling FDO van het team VIK de bevoegde instantie is, volgt volgens eiser uit het Beleidskader logging. Het VIK-onderzoek zelf is ook zwaar tekortgeschoten. Zo is door de betrokkenheid van [naam 6] de schijn van belangenverstrengeling gewekt. Eiser en zijn collega’s hebben immers tot kort voor het onderzoek met [naam 6] samengewerkt.
7.1.
Volgens verweerder zijn de vraagtekens die bij de start van het onderzoek zijn gezet misplaatst. De teamchef en het plaatsvervangend sectorhoofd van het district Noord- en Midden Limburg hebben bij de inname van de diensttelefoon naar eer en geweten aangegeven vooralsnog niets te doen met de telefoon, niet wetende dat er die dag nog meer informatie naar boven zou komen. Nadat besloten werd tot een oriënterend onderzoek was hun rol uitgespeeld. Over de rol van het Team Digitale Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Limburg stelt verweerder dat dit team slechts de loggings ter beschikking heeft gesteld en niet verantwoordelijk was voor de analyse van de data. Eiser heeft ook niet onderbouwd waarom dit team niet onafhankelijk zou zijn. Verweerder is daarnaast niet bekend met het bestaan van de afdeling FDO van het team VIK en stelt dat er geen regel is die bepaalt dat het Team Digitale Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van een eenheid geen ondersteuning kan of mag verlenen aan het team VIK van diezelfde eenheid. Het Protocol onderzoek in disciplinaire zaken politie (het Protocol) spreekt juist over het verrichten van (nader) onderzoek door VIK en/of anderen. Dit impliceert dat het team VIK voor specialistische ondersteuning kan, mag en soms zelfs moet terugvallen op andere eenheden. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de integriteit en professionaliteit van [naam 6] en wijst erop dat de hoorgesprekken telkens door twee VIK-onderzoekers zijn gevoerd.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard voldoende duidelijk is geworden wanneer het disciplinair onderzoek is gestart. Uit het rapport intern (disciplinair) onderzoek dat onderdeel uitmaakt van het VIK-dossier blijkt dat op woensdag 10 april 2019 door de plaatsvervangend politiechef [naam plv politiechef] , namens verweerder, aan het team VIK de opdracht is gegeven tot het instellen van een oriënterend onderzoek. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hoewel dit aanvankelijk niet de bedoeling was, door de ernst van de ontvangen signalen na afloop van de op woensdagmiddag 10 april 2019 gehouden teambijeenkomst, hiertoe is besloten. Nadat vervolgens op 11 april 2019 door een van de leden van het VIK-team een begin is gemaakt met de analyse van de images van de ingenomen diensttelefoon van eiser, heeft deze zijn voorlopige bevindingen met voorbeelden gedeeld met voornoemde [naam plv politiechef] , die daarop heeft besloten een disciplinair onderzoek door het VIK-team te laten instellen naar eiser en drie collega’s (zie het rapport van 20 mei 2019 dat onderdeel uitmaakt van het VIK-dossier). Dit is derhalve gebeurd alvorens het oriënterend onderzoek op 12 april 2019 formeel is afgesloten. De rechtbank acht deze gang van zaken niet onzorgvuldig, aangezien volgens het Protocol een disciplinair onderzoek kan worden gestart indien er een redelijk vermoeden is van plichtsverzuim. Gelet op de bevindingen van de eerste analyse van de images van een van de ingenomen diensttelefoons is hiervan sprake.
7.2.1.
Op 10 april 2019 is ook de diensttelefoon van eiser ingenomen. Door het plaatsvervangend sectorhoofd van het district Noord- en Midden Limburg is toen gezegd dat met die telefoon voorlopig niets zou worden gedaan en dat als dat anders zou zijn, eiser daarover geïnformeerd zou worden. Op diezelfde dag werd de diensttelefoon van eiser echter al overgedragen aan het Team Digitale Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Limburg. Door dat team zijn images gemaakt van de inhoud van de diensttelefoon van eiser. Deze images zijn op 11 april 2019 overgedragen aan het team VIK. Hoewel deze gang van zaken inderdaad niet overeenkomt met wat op woensdagochtend tegen eiser is gezegd, is de rechtbank van oordeel dat door verweerder voldoende is toegelicht dat ten tijde van het innemen van de diensttelefoon van eiser bij de teamleiding nog niet bekend was dat er later een oriënterend en disciplinair onderzoek naar onder andere eiser door het team VIK zou worden gestart naar aanleiding van informatie die nadien boven water zou komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij dit oriënterend en disciplinair onderzoek niet gebonden was aan voornoemde toezegging.
7.2.2.
Eiser heeft aangevoerd dat het Team Digitale Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Limburg niet de bevoegde instantie was om zijn diensttelefoon uit te lezen. Over het Beleidskader logging, waarnaar eiser heeft verwezen, overweegt de rechtbank dat het FDO in dat beleidskader is genoemd als een instantie die toegang moet krijgen tot loggegevens voor zover zij die nodig heeft voor de uitvoering van haar taak. De taak van FDO is volgens het Beleidskader logging om loggegevens in daadwerkelijk leesbare bestanden te genereren ten behoeve van het team VIK. Als het maken van images van een diensttelefoon, zoals in deze zaak is gebeurd door het team Digitale Opsporing, valt onder loggegevens, dan volgt uit het Beleidskader logging niet dat het FDO de enige bevoegde instantie is om telefoons uit te lezen in het kader van een VIK-onderzoek. De rechtbank is verder ook niet gebleken dat door het Team Digitale Opsporing van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Limburg de telefoons op een onjuiste wijze zijn uitgelezen. Dit team heeft slechts images van de inhoud van de diensttelefoon van eiser gemaakt en deze ter beschikking gesteld aan het team VIK. Het team VIK heeft vervolgens de analyse hiervan uitgevoerd en de inhoud beoordeeld. Niet is dus gebleken dat eiser hierdoor benadeeld is, eiser heeft dit ook niet gesteld. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat het uitlezen van de diensttelefoon van eiser heeft geleid tot het verkrijgen van onrechtmatig bewijs dat buiten beschouwing gelaten moet worden.
7.2.3.
Eiser heeft gesteld dat door de rol van onderzoeker [naam 6] de schijn van belangenverstrengeling is gewekt. Eiser heeft toegelicht dat hij met [naam 6] heeft samengewerkt. [naam 6] werkte destijds voor het team Ondermijning. Eiser is in het VIK-onderzoek door [naam 6] gehoord. Ten aanzien van de stelling van eiser dat door de rol van [naam 6] de schijn van belangenverstrengeling is gewekt, merkt de rechtbank het volgende op. In het Protocol is onder andere opgenomen dat er een professionele en functionele distantie tussen de onderzoeker en de bij een onderzoek betrokken medewerker moet zijn. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat het beter was geweest indien bij het VIK-onderzoek enkel onderzoekers waren betrokken die geen enkele relatie met eiser en de collega’s waarop het onderzoek mede betrekking had, hadden gehad, acht zij de mate waarin eiser en zijn collega’s contact met [naam 6] hebben gehad niet van dien aard dat dit gevolgen heeft voor de uitkomsten van het onderzoek. Hierbij is van belang dat eiser de frequentie en de aard van zijn contacten met [naam 6] onvoldoende concreet heeft gemaakt. Ter zitting is duidelijk geworden dat [naam 6] voor de start van het onderzoek door het team VIK niet werkzaam was op het bureau in Horst. Ook is niet gebleken dat [naam 6] een grote, leidende rol had in het onderzoek, zoals eiser stelt. Bij de hoorgesprekken die door [naam 6] zijn gehouden, was daarnaast altijd een tweede VIK-onderzoeker aanwezig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de resultaten van het onderzoek door het team VIK vanwege de betrokkenheid van [naam 6] niet aan het strafontslag ten grondslag mogen worden gelegd.
7.2.4.
De conclusie is dat het onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest en dat verweerder het strafontslag daarop heeft mogen baseren. Het onderzoek heeft wel lang geduurd. Dit heeft verweerder ook erkend. De rechtbank zal de lange duur van het onderzoek betrekken bij de beoordeling van de evenredigheid van de opgelegde disciplinaire straf.
Het contextgedreven werken
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de leden van het team Horst door de invoering van het zogenaamde contextgedreven werken gestimuleerd werden om de grenzen op te zoeken in hun werk. Lange tijd is er in het team nauwelijks tot geen sturing geweest van leidinggevenden op deze manier van werken. Eiser verwijst ter bevestiging van zijn standpunt naar het rapport
‘De grenzen van de professionele ruimte’,dat in 2021 in opdracht van de waarnemend chef van de Eenheid Limburg door de organisatieadviseur [naam organisatieadviseur] is uitgebracht. Uit het rapport kan volgens eiser geen andere conclusie worden getrokken dan dat het contextgedreven werken van groot belang is voor de beoordeling van deze zaak. Dit is door de BAC ook geconcludeerd. Eiser verwijst in dit kader ook naar het interview met [naam oud-korpschef] , oud korpschef van de toenmalige politie Limburg-Noord, in De Limburger en zijn hoorgesprekken met de eenheidsleiding. Het contextgedreven werken heeft volgens eiser in ieder geval invloed gehad op de volgende door verweerder verweten gedragingen: bevragingen van de politiesystemen en het niet naleven van de werkinstructies.
8.1.
Verweerder bestrijdt dat het contextgedreven werken van invloed is geweest op de verweten gedragingen, ongeacht welke invulling aan dit begrip wordt gegeven. Contextgedreven werken betekent dat vragen en problemen vanuit de burger leidend zijn voor de aanpak en werkwijze van de politie, maar is volgens verweerder geen vrijbrief. Men moet zich aan het Wetboek van Strafvordering en de normen en waarden binnen de organisatie houden. Eiser voert volgens verweerder het contextgedreven werken tegen beter weten in aan om zijn laakbare gedrag goed te praten. Verweerder ziet het contextgedreven werken ook niet als verzachtende omstandigheid, zoals de BAC dat ziet. Het rapport
‘De grenzen van de professionele ruimte’is verder bedoeld ter ondersteuning van de lerende en ontwikkelende politieorganisatie en is niet te vergelijken met een rapport waar het deugdelijk vaststellen van feiten het uitgangspunt is. Het rapport heeft dus niet binnen het onderzoekskader van het ambtenarenrecht plaatsgevonden en verweerder heeft zich niet kunnen overtuigen van de validiteit van de verklaringen van de respondenten.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat het rapport
‘De grenzen van de professionele ruimte’betrekking heeft op een verklarend onderzoek dat is gericht op het verdiepen van het inzicht in de factoren en omstandigheden die ertoe hebben kunnen leiden dat de situatie op het team Horst/Peel en Maas heeft kunnen ontstaan. Uit het rapport blijkt dat vele medewerkers van het team Horst/Peel en Maas binnen de grenzen van professioneel en collegiaal handelen bleven. Dat enkele medewerkers deze grenzen hebben overschreden blijft dan ook in eerste instantie hun eigen verantwoordelijkheid, zo wordt in het rapport gesteld. Echter laat het onderzoek ook zien dat de organisatie mede debet is geweest aan de omstandigheden waarin dit gedrag is ontstaan. Het contextgedreven werken is ingevoerd zonder dat daar vanuit de leiding op gereflecteerd is en het heeft ontbroken aan sturing en monitoring door de leiding. In de conclusies van het rapport wordt beschreven dat het essentieel is om het gesprek aan te gaan, juist omdat het operationele politiewerk niet altijd over situaties gaat waarin op voorhand duidelijk, zwart/wit gesteld kan worden wat goed professioneel handelen is. De ruimte die de politiemensen geboden werd om het grijze gebied te verkennen doet hier volgens het rapport recht aan. Dit impliceert echter ook begeleiding van politiemensen, om met elkaar de grenzen van dit grijze gebied te duiden en te leren van elkaars afwegingen en dilemma’s. Juist aan die professionele context heeft het, volgens het rapport, in het team Horst/Peel en Maas ontbroken. Ditzelfde beeld blijkt ook uit de verslagen van de interviews met [naam oud-korpschef] op 10 en 26 juni 2020 die verweerder alsnog op verzoek van de rechtbank heeft overgelegd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het contextgedreven werken wel degelijk een rol speelt in deze zaak. Met name de aspecten het gebrek aan begeleiding en het gebrek aan leiding bij de uitvoering in de praktijk moeten in zijn algemeenheid worden meegenomen bij de beoordeling van het strafontslag. Dat geldt niet voor iedere verweten gedraging, maar in ieder geval wel voor de volgende: ‘het niet naleven voorschriften met name m.b.t. inbeslagnemingen’. Als het contextgedreven werken bij een verweten gedraging een rol speelt dan zal de rechtbank dat bij de bespreking van die gedraging toelichten.
De verweten gedragingen
9. Aan de disciplinaire straf van ontslag heeft verweerder zeven verschillende gedragingen ten grondslag gelegd:
  • het valselijk opmaken van een proces-verbaal;
  • bevragingen in de politiesystemen;
  • het zelf vervaardigen van MMA en/of anonieme meldingen;
  • handelen in strijd met de Wet wapens en munitie;
  • niet naleven voorschriften met name m.b.t. inbeslagnemingen;
  • respectloos handelen en schenden privacy;
  • ondermijning van het gezag.
9.1.
Op grond van artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft. Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
9.2.
Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp kan wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf van ontslag worden opgelegd.
9.3.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB gelden in het ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is wel noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
10. De rechtbank merkt op dat verweerder in het voornemen, het primaire besluit, het bestreden besluit en het verweerschrift zaken benoemt en situaties beschrijft zonder dat daaraan een conclusie wordt verbonden of eiser daarvan een concreet verwijt wordt gemaakt. De rechtbank beperkt zich nadrukkelijk tot wat eiser concreet door verweerder verweten wordt en laat de rest buiten beschouwing.
Het valselijk opmaken van een proces-verbaal
11. Verweerder verwijt eiser dat hij in strijd met de hem toekomende bevoegdheden een woning heeft doorzocht en in strijd met de waarheid hierover in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal heeft verklaard. Eiser spreekt in de door hem verstuurde WhatsApp-berichten al over een sporttas vol met hennep, terwijl hij in het desbetreffende proces-verbaal heeft verklaard dat hij geen toestemming had om de ruimte waarin de sporttas lag die bij een latere door een hulpofficier van justitie geleide doorzoeking is aangetroffen, te doorzoeken. Deze gedraging rekent verweerder eiser zeer zwaar aan. Een ambtenaar die zijn ambtsbelofte schendt, legt de bijl aan de wortel van hetgeen de samenleving van een integere en betrouwbare overheid in het algemeen en van de politie in het bijzonder mag verwachten.
11.1.
Eiser stelt dat hij nooit willens en wetens bepaalde handelingen, redenen van wetenschap of bevindingen niet op de juiste wijze op papier heeft gezet. Eiser neemt zichzelf wel kwalijk dat hij het proces-verbaal niet nauwkeurig heeft nagelezen en heeft ondertekend.
11.2.
De rechtbank stelt vast dat het gaat om het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL2300-2018162799-4. Dit proces-verbaal is door eiser op ambtsbelofte en door collega [naam 2] op ambtseed opgemaakt en door beiden ondertekend. Het beschrijft een staande houding op 24 oktober 2018 van een bestuurder op een scooter op de Venloseweg in Horst en vervolgens een bezoek aan een woning aan de [straatnaam] in Melderslo. Het gaat verweerder om de volgende tekst die valselijk zou zijn opgemaakt:
“Wij zagen dat daast de koolstoffilter een bruin doek aan het plafond hing met daar achter een matras tegen de muur. Gezien de bouw van de woning hadden wij sterk het vermoeden dat er achter dit matras nog een ruimte zou zijn. Echter hoorden wij dat Z zei dat wij niet mochten verder zoeken in zijn woning. Hierop hebben wij de situatie bevroren en hebben wij ook M aangehouden voor overtreding van de Opiumwet en werd hem de cautie en de salduz medegedeeld. Ik, verbalisant [naam 2] , heb vervolgens aan de meldkamer gevraagd of er twee patrouilles konden komen voor het overbrengen van de verdachten. Ik, verbalisant [eiser] , heb vervolgens om 22.10 uur telefonisch contact gelegd met piket Officier van Justitie [naam OvJ] met het verzoek tot doorzoeking van de woning.”
In de WhatsApp-berichten stelt eiser vervolgens zijn collega-wijkagenten in kennis. Om 22:46:39 schrijft eiser het volgende bericht:
“En de sporttas bomvol hennep hebben we nog niet gevonden.”Om 22:46:51 schrijft eiser:
“Zojuist contact gehad met de RC en gaat een zoeking worden.”Om 22:48:54 schrijft eiser:
“En die sporttas vol hennep, tja dat moeten we zo ff rechtlullen hahahah.”
De doorzoeking werd door hulpofficier [naam hulpofficier 1] om 23.20 uur geopend. In het proces-verbaal van deze doorzoeking wordt door eiser op ambtsbelofte en door [naam 2] op ambtseed verklaard:
“Tevens zagen wij achter het matras een verborgen ruimte. Wij zagen dat in deze ruimte, zolder 2, een zwarte sporttas stond. We zagen dat er in deze zwarte sporttas 13 doorzichtige gesealde zakken, van allemaal dezelfde grootte, wat na wegen bij elkaar 5643 gram hennep bleek te zijn. Dit alles werd in beslag genomen.”
11.2.1.
Deze stukken tekst uit de processen-verbaal in combinatie met de door eiser gestuurde WhatsApp-berichten leiden de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de verweten gedraging, het valselijk opmaken van een proces-verbaal, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal is naar het oordeel van de rechtbank onacceptabel. Het openbaar ministerie en de rechterlijke macht moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van opgemaakte processen-verbaal. Valse processen-verbaal leiden tot ondermijning van onze rechtsstaat en zijn funest voor het vertrouwen van de burger in deze rechtsstaat. Dit levert dan ook naar het oordeel van de rechtbank ernstig plichtsverzuim op.
11.2.2.
Ter zitting heeft eiser ervoor gekozen om over deze gedraging niets te verklaren, omdat hij strafrechtelijk wordt vervolgd voor valsheid in geschrifte. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat als de strafrechter tot het oordeel komt dat eiser geen valsheid in geschrifte heeft gepleegd en hem daarvan vrijspreekt, dat dit ook gevolgen heeft voor deze concrete gedraging die aan het strafontslag ten grondslag ligt. Daar is op dit moment echter nog geen sprake van.
Bevragingen in de politiesystemen
12. Verweerder verwijt eiser dat hij de politiesystemen veelvuldig heeft geraadpleegd voor niet werkgerelateerde doeleinden. Eiser bevraagt zichzelf, zijn zoontje, zijn woonadres, zijn partner en haar familie, zijn oude woonadressen, adressen in en kentekens uit ’s-Heerenberg, collega’s en bekende Nederlanders. Geen van deze bevragingen zijn door eiser vastgelegd in een mutatie. Deze bevragingen zijn volgens verweerder aantoonbaar voor niet werkgerelateerde doeleinden gedaan. Deze rekent verweerder eiser aan als plichtsverzuim.
12.1.
Eiser stelt dat hij geen bevragingen heeft gedaan om bewust informatie te delen met derden. Een wijkagent is letterlijk de spil van de wijk. Dat strookt nu eenmaal niet met kantoortijden. Hij is 24/7 politieagent. Als hij zaken ziet die niet kloppen, kijkt hij in de systemen. Dit werd ook door [naam oud-korpschef] en [naam oud-teamchef] gepropageerd dat politieambtenaren ook na diensttijd in functie zijn en dat zij geacht worden in hun eigen gebied alert te blijven. Ten tijde dat eiser daar werkte, was het bovendien geen verplichting om de door eiser verweten gedragingen in een mutatie vast te leggen. Eiser was ook altijd bereikbaar voor zijn collega’s, leiding en zijn netwerk. Hij werd dan ook geregeld in privétijd gebeld. Dit was allemaal werkgerelateerd. Over de bevragingen van zijn collega’s heeft eiser verklaard dat het in de praktijk makkelijker werkte om via een bevraging op een collega bij een gezochte mutatie uit te komen.
12.2.
De rechtbank is van oordeel dat daar waar eiser is tegengeworpen dat hij collega’s op hun naam heeft bevraagd, niet is komen vast te staan dat die bevraging is gedaan voor privédoeleinden. Eiser en zijn collega’s hebben meerdere malen verklaard en ook ter zitting uitgelegd dat het mogelijk is om op die manier bij een zaak uit te komen waar die collega bij betrokken was. Ter zitting heeft verweerder ook erkend dat dit mogelijk is. Dat dit misschien niet de meest makkelijke manier van zoeken is, zoals verweerder stelt, doet daar niet aan af. Verweerder heeft hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze bevragingen zijn gedaan voor niet-werkgerelateerde doeleinden en daarom als plichtsverzuim kunnen worden aangemerkt.
12.2.1.
Wat de overige verweten bevragingen betreft, heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat eiser de politiesystemen in elk geval voor wat betreft de bevragingen van zijn zoontje, partner en haar familie, zijn oude woonadressen en bekende Nederlanders heeft geraadpleegd voor niet-werkgerelateerde doeleinden.
Voorop staat dat de systemen van de politie slechts mogen worden bevraagd voor functionele, werkgerelateerde doeleinden. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen [3] moet een bestuursorgaan deze regel strikt hanteren juist omdat het lastig is om te bewijzen wat de betrokken ambtenaar met de opgevraagde informatie heeft gedaan. Voor voornoemde bevragingen heeft eiser geen (aannemelijke, consistente) verklaringen kunnen geven. De rechtbank merkt hierover nog op dat in het geval van eiser het aantal niet-werkgerelateerde bevragingen de perken te buiten gaat, zeker in vergelijking met de rest van eisers collega’s, die eveneens van dergelijke bevragingen een verwijt wordt gemaakt.
12.2.2.
Het contextgedreven werken kan naar het oordeel van de rechtbank bij het doen van niet werkgerelateerde bevragingen niet als verklaring of verzachtende omstandigheid dienen, nu dit, zoals verweerder terecht stelt, niets van doen heeft met het raadplegen van de systemen voor privédoeleinden.
Het zelf vervaardigen van MMA en/of anonieme meldingen
13. Verweerder is ervan overtuigd dat eiser ten minste één keer zelf een anonieme melding heeft gemaakt, en wel met betrekking tot het pand [adres] in Grubbenvorst. Dit op basis van een app aan zijn collega [naam collega] op 17 januari 2018 om 09.46 uur. Diezelfde dag ontvangt MMA de desbetreffende melding en stuurt deze om 14.02 uur door naar het RIK Limburg. Om 14.09 uur wordt de melding doorgestuurd naar het DIK Noord en Midden Limburg. Om 14.14 uur wordt de melding doorgestuurd naar het LIC RBT Peel en Maas. Het LIC zet deze melding op 18 januari 2018 om 15.25 uur uit bij wijkagent [naam 4] . Door het doen van een MMA-melding wordt voldoende informatie verzameld om een hulpofficier van justitie te overtuigen van de noodzaak tot het verlenen van een machtiging tot binnentreden. Verweerder beschouwt dat als ernstig plichtsverzuim.
13.1.
Eiser ontkent deze gedraging ten stelligste. Er werden wel vaker gekscherende appjes over het doen van anonieme meldingen gemaakt. Er is geen enkel bewijs (bijvoorbeeld door het onderzoeken van de bewuste meldingen) dat deze melding van eiser afkomstig was.
13.2.
De rechtbank stelt vast dat het enkel en alleen om de casus [adres] in Grubbenvorst gaat. Op 17 januari 2018 appt eiser om 09.46 uur het volgende bericht aan zijn collega [naam collega] :
“Ik maak wel ff melding bij MMA gaan we volgende week ff bezoekje brengen.”Op 17 januari 2018 komt er vervolgens een MMA-melding binnen met het nummer 38.00730 en de tekst:
“Wietkweek in Grubbenvorst op het adres [adres] ( [postcode] ). Geen normale bewoning en rond de woning hangt een wietlucht.”
Op 3 februari 2018 heeft eiser een mutatierapport opgemaakt waarin is te lezen dat er alleen een gebruikershoeveelheid hennep is aangetroffen.
13.2.1.
Het in het voornemen opgenomen gedetailleerde appgesprek tussen eiser en zijn collega [naam collega] op 17 januari 2018 in combinatie met de door verweerder geschetste gedetailleerde routing van de MMA-melding op 17 en 18 januari 2018 leiden de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de verweten gedraging, het zelf vervaardigen van een MMA-melding, voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het zelf doen van een MMA-melding door een politieagent onacceptabel is. Het is volstrekt buiten de orde dat de politie zelf meldingen maakt om daarmee een doorzoeking te rechtvaardigen. Deze gang van zaken staat haaks op het uitgangspunt van zorgvuldig onderzoek en objectieve waarheidsvinding. Zelf een melding doen is volstrekt in strijd met de uitgangspunten voor integer politieoptreden en met de beroepscode die de politie hanteert en levert dan ook ernstig plichtsverzuim op.
Handelen in strijd met de Wet wapens en munitie
14. Verweerder verwijt eiser dat hij op het politiebureau in Horst in zijn kledingkast een imitatie Kalasjnikov bewaarde. Op 12 april 2019 heeft een onderzoek van de werkplek van eiser plaatsgevonden. In zijn kledingkast is een imitatie Kalasjnikov aangetroffen. Dit wapen is geschikt om plastic balletjes te verschieten en is een voorwerp dat zodanig op een wapen lijkt dat het voor bedreiging of afschrikking geschikt is. Het is daarmee een categorie I wapen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder 7 van de Wet wapens en munitie (Wwm). Artikel 13, eerste lid, van de Wwm verbiedt het voorhanden hebben van een dergelijk wapen. Handelen in strijd met dit artikel is op grond van artikel 55, eerste lid, van de Wwm een misdrijf. In de BVH (Basis Voorziening Handhaving) is geen mutatie aangetroffen waaruit blijkt hoe deze in eisers bezit is gekomen. Eiser verklaart zelf dat hij de imitatie Kalasjnikov vermoedelijk een keer ergens heeft aangetroffen en dat het naar het IBT-centrum (centrum voor Integrale Beroepsvaardigheid Training) zou gaan voor opleidingsdoeleinden. Door het voorhanden hebben van een dergelijk wapen heeft eiser zich volgens verweerder schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
14.1.
Eiser blijft bij zijn standpunt dat hij dit nepwapen heeft besproken met hulpofficier van justitie [naam hulpofficier 2] en IBT-docent [naam docent] . [naam hulpofficier 2] is spijtig genoeg onlangs overleden, dus kan niet meer over deze kwestie worden bevraagd. [naam docent] is wel bevraagd, maar ontkent dit contact. Eiser weet heel zeker dat hij het met beide heren over dit nepwapen heeft gehad. Dit is zelfs via de e-mail gegaan, maar het VIK heeft dat niet verder onderzocht. Eiser kan dit zelf niet meer nagaan, omdat hij niet meer in zijn e-mails kan kijken. Ter zitting heeft eiser benadrukt dat het een balletjesgeweer was dat op het politiebureau lag. Dit is geen overtreding van de Wwm, maar hoogstens een verwijt dat hoort bij het niet naleven van de voorschriften met betrekking tot inbeslagnemingen.
14.2.
De rechtbank stelt vast dat de imitatie Kalasjnikov is aangetroffen in de kledingkast van eiser op het politiebureau in Horst. In de politiesystemen is geen mutatie aangetroffen waaruit blijkt hoe dit nepwapen in het bezit van eiser is gekomen. Uit het rapport van bevindingen van 28 april 2022 van rapporteur [naam rapporteur] van het team VIK dat als bijlage bij het bestreden besluit is gevoegd, blijkt dat [naam docent] heeft verklaard nooit of te nimmer met eiser te hebben gesproken over een Kalasjnikov. [naam hulpofficier 2] heeft verweerder niet meer over deze kwestie kunnen bevragen, omdat hij is overleden.
Hoewel de rechtbank het merkwaardig vindt dat eiser zich niet meer herinnert hoe hij aan dit imitatiewapen is gekomen gelet op het niet alledaags voorkomen hiervan, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser in het kader van zijn politiewerkzaamheden dit wapen onder zich heeft gekregen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het te ver voert eiser overtreding van de Wwm tegen te werpen. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van het niet conform voorschriften afhandelen van een in beslaggenomen voorwerp, een gedraging die eiser eveneens door verweerder wordt verweten en die in de volgende overwegingen aan de orde zal komen.
Niet naleven voorschriften met name m.b.t. inbeslagnemingen
15. Verweerder verwijt eiser dat hij bij inbeslagnemingen in een aantal gevallen niet conform wet- en regelgeving heeft gehandeld. Van elke inbeslagneming wordt door een opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming (KVI) en eventueel een afstandsverklaring in het dossier opgenomen. Inbeslagnemingen en het laten tekenen van een afstandsverklaring zijn ambtshandelingen die op grond van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering ten spoedigste in een proces-verbaal moeten worden vastgelegd. Verder dient het voorwerp aan de afdeling forensisch onderzoek of voor beheer te zijn overgedragen aan het ketenbeslaghuis. Op eisers werkplek (rollade en bureau) in Horst zijn tijdens een onderzoek van de werplekken een aantal zaken (Pools paspoort, sealbag met keukenmes met een zwart handvat, een vals biljet van 50 euro en een plastic bakje met onder andere 4,8 gram amfetamine) aangetroffen die niet op de juiste manier zijn afgehandeld. Ook blijkt uit een mutatie dat van inbeslaggenomen 400 gram henneptoppen en drie buksen geen KVI is opgemaakt.
15.1.
Eiser heeft aangevoerd dat de infrastructuur voor het afhandelen van inbeslaggenomen goederen op het bureau Horst volstrekt onder de maat was. Uit een inventarisatie op 14 april 2019 is bovendien gebleken dat er meer inbeslaggenomen voorwerpen op het politiebureau in Horst lagen, in verband waarmee eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast was in het kader van contextgedreven werken juist afgesproken dat er zo min mogelijk “paarse krokodillen” waren. Ter zitting is gesteld dat met betrekking tot alle inbeslaggenomen goederen overleg plaatsvond met een hulpofficier van justitie of er een KVI moest worden opgemaakt en wat er met hetgeen in beslag was genomen moest gebeuren. Als deze aangaf dat een KVI niet nodig was, werd volstaan met een mutatie en ook kwam het voor dat hetgeen in beslag was genomen, niet naar de beslagkluis hoefde.
15.2.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser met betrekking tot inbeslaggenomen goederen in strijd heeft gehandeld met het Wetboek van Strafvordering en werkinstructies. Op zijn werkplek zijn immers zaken aangetroffen, die daar niet horen en waarvan evenmin een KVI is te vinden. Ook kan uit de systemen worden opgemaakt dat eiser van de inbeslaggenomen 400 gram henneptoppen en drie buksen, in strijd met het Wetboek van Strafvordering, geen KVI heeft opgemaakt. De door eiser gestelde werkwijze dat ten aanzien van iedere inbeslagneming alleen een KVI werd opgemaakt als een hulpofficier van justitie dit aangaf en dat niet alles volgens deze naar de beslagkluis hoefde, is door verweerder ter zitting weersproken. Het feit dat alleen op de locatie Panningen en niet in Horst een afstortkluis is voor inbeslaggenomen drugs, is naar het oordeel van de rechtbank geen excuus voor de aangetroffen drugs. Verweerder heeft een en ander dan ook terecht aangemerkt als plichtsverzuim. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt alleen al niet omdat eiser niet concreet heeft aangegeven wie anders dan hij zou zijn behandeld. De rechtbank wijst echter op hetgeen is overwogen met betrekking tot het contextgedreven werken. Voorstelbaar is dat wanneer op het centraal stellen van de burger de nadruk wordt gelegd bij het vervullen van de functie als wijkagent, het uitvoeren van bepaalde handelingen die een uitvloeisel daarvan zijn, zoals het verder afhandelen van inbeslaggenomen goederen niet die aandacht krijgt die daaraan conform de voorschriften moet worden besteed. Dit geldt te meer indien voldoende sturing en leiding ontbreken.
Respectloos handelen en schenden privacy
16. Verweerder verwijt eiser dat hij respectloos heeft gehandeld door foto’s van overledenen, slachtoffers en verdachten te maken en te delen met collega’s zonder dat daar enig onderzoeksbelang of anderszins een redelijk doel mee is gediend. De foto’s worden van commentaar voorzien dat van een totaal gebrek aan respect voor de burger getuigt. Dit geldt ook voor de bewoordingen waarin eiser zich in WhatsApp-berichten over slachtoffers/verdachten heeft uitgelaten.
16.1.
Zoals hiervoor onder 6.4.2. is overwogen, valt het commentaar op en bij de foto’s naar het oordeel van de rechtbank onder het ‘openbaren van gedachten en gevoelens’ als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de AW. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder op grond van dit artikel in samenhang gelezen met artikel 80 van het Barp, de Agfa om advies had moeten vragen. Omdat vóór het primaire besluit geen advies is ingewonnen van de Agfa, kan dit commentaar bij en op de foto’s niet aan het strafontslag ten grondslag worden gelegd. Het maken en delen van foto’s van overledenen, slachtoffers en (gewonde) verdachten onder andere via WhatsApp valt naar het oordeel van de rechtbank echter niet onder het recht op vrijheid van meningsuiting.
16.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser in het primaire besluit de volgende foto’s heeft verweten. Op 10 mei 2015 laat eiser zich fotograferen met een Poolse man. Op deze foto is een man te zien die gewond is in zijn gezicht met daarachter eiser die lachend zijn duim omhoog steekt. Deze foto werd door verweerder gevonden op de H-schijf in de map LN003847\Mijndocumenten\Afbeeldingen\foto’s\Leuk. Op 28 april 2018 stuurt eiser naar zijn collega [naam 4] een foto van een Somalische man. Eiser heeft die man diezelfde dag aangehouden. Collega [naam 4] had niets met deze aanhouding te maken.
De rechtbank is van oordeel dat deze foto’s respectloos zijn en bovendien een schending van de privacy van de personen die erop staan. Verweerder heeft hiermee de gedragingen respectloos handelen en schenden privacy aannemelijk gemaakt. Dit kan als plichtsverzuim worden aangemerkt.
Ondermijning van het gezag.
17. In het primaire besluit noemt verweerder zes voorbeelden waaruit zou blijken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ondermijning van het gezag. Twee hiervan staan in een appgesprek; een gesprek tussen eiser en zijn collega [naam 3] en een gesprek tussen eiser en zijn collega [naam 4] . De rest van de voorbeelden zijn stukken tekst uit door collega’s afgelegde verklaringen; een verklaring van [naam rapporteur] , een verklaring van [naam hulpofficier 1] en een verklaring van de heer [naam 7] .
17.1.
Eiser stelt in beroep dat hij de voorbeelden van [naam rapporteur] , [naam hulpofficier 1] en [naam 7] niet herkent. Hij is hier ook nooit op aangesproken. In de bezwaarfase heeft eiser een appje van [naam rapporteur] overgelegd waarin staat dat ze is geschrokken waar eiser van wordt beschuldigd, want als ze aan vroeger denkt, herkent ze eiser daarin niet. Eiser stelt verder dat verweerder de Agfa over de appgesprekken had moeten raadplegen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, kunnen deze niet aan het strafontslag ten grondslag worden gelegd. Daarnaast merkt eiser op dat het werk niet er onder heeft geleden en dat het gezag hierdoor niet is ondermijnd. Ook al betreurt eiser de door hem gebruikte woorden.
17.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [4] moet het bestuursorgaan in het kader van een tegen een ambtenaar gericht disciplinair onderzoek voorzichtig omgaan met verklaringen van collega’s. Zij kunnen slechts goed op waarde worden geschat tegen de achtergrond van de bestaande verhoudingen in de desbetreffende groep medewerkers. In beginsel zal het daarom nodig zijn de inhoud van zulke verklaringen te verifiëren en na te gaan of op grond van meer objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan wat hem wordt verweten.
17.2.1.
Ten aanzien van de voorbeelden uit de verklaringen van [naam hulpofficier 1] en [naam 7] is de rechtbank van oordeel dat deze niet nader zijn onderbouwd of voldoende geconcretiseerd. Ook is hier niet verder op doorgevraagd door verweerder. Eiser stelt deze voorbeelden niet te herkennen en er ook niet op te zijn aangesproken. Nu niet is komen vast te staan wat er precies is voorgevallen, kan verweerder met deze voorbeelden niet aannemelijk maken dat eiser hiermee het gezag heeft ondermijnd.
Over het voorbeeld van [naam rapporteur] heeft verweerder wel navraag gedaan. In een e-mail van 12 april 2022 bevestigt zij het voorbeeld dat eiser samen met collega [naam 3] ergens was binnengetreden zonder dit te overleggen met een OPCO (operationeel coördinator). Dit terwijl nog geen 24 uur daarvoor in een wijkagentenoverleg was besproken dat als men ergens binnen wilde, dit eerst met een OPCO moest worden overlegd. [naam rapporteur] heeft eiser hier destijds over aangesproken. Of collega [naam 3] hierbij aanwezig was, kan zij zich niet meer herinneren. Dit is een voorbeeld van ondermijning van het gezag.
Ook het voorbeeld met netwerkpartner [naam netwerkpartner] op 7 maart 2019 kan naar het oordeel van de rechtbank worden uitgelegd als ondermijning van het gezag. Door op die manier met zijn netwerkpartner contact op te nemen, terwijl de teamleiding daarvoor had besloten om niet verder te rechercheren nadat eiser een grote partij verdovende middelen had gevonden, heeft eiser geprobeerd een beslissing van de teamleiding via een netwerkpartner terug te laten draaien. Hoewel dit voorbeeld is weergegeven in een appgesprek tussen eiser en zijn collega [naam 3] , betrekt de rechtbank dit gesprek toch in haar oordeel, omdat hierin is weergegeven wat eiser feitelijk heeft ondernomen richting netwerkpartner naar aanleiding van een hem onwelgevallige beslissing van de teamleiding. Dit is anders bij het appgesprek met collega [naam 4] op 24 september 2019, waarin eiser alleen zijn mening ventileert over zijn teamchef. Dit appgesprek met collega [naam 4] laat de rechtbank buiten haar beoordeling, omdat hierover ook het advies van de Agfa had moeten worden ingewonnen.
17.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het voorbeeld van collega [naam rapporteur] en het voorbeeld met betrekking tot netwerkpartner [naam netwerkpartner] de verweten gedraging ondermijning van het gezag voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Plichtsverzuim en toerekenbaarheid
18. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim door een proces-verbaal valselijk op te maken, de politiesystemen voor privédoeleinden te raadplegen, zelf een MMA-melding te doen, de voorschriften met betrekking tot inbeslagnemingen niet in acht te nemen, respectloos te handelen en de privacy van personen te schenden en het gezag te ondermijnen.
Verweerder was dan ook bevoegd om eiser hiervoor een disciplinaire straf op te leggen.
19. De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak [5] een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden toegerekend. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt, zodat de hiervoor genoemde gedragingen hem kunnen worden verweten.
De opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag en evenredigheid
20. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de lange periode die was gemoeid met het disciplinair onderzoek, de lange periode van onzekerheid, het gebrek aan personeelszorg, de media-aandacht en het contextgedreven werken als straf verlichtende omstandigheden had moeten meewegen.
20.1.
Verweerder stelt dat hij met de duur van het onderzoek en het gebrek aan personeelszorg rekening heeft gehouden, maar gelet op de optelsom van de verweten gedragingen acht verweerder de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag passend.
20.2.
De rechtbank is van oordeel dat de aan eiser opgelegde disciplinaire straf van strafontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim, zoals hiervoor genoemd. De rechtbank stelt vast dat het belang van verweerder bij het ontslag van eiser ligt in het hebben van een betrouwbare en integere organisatie en het voorkomen van veiligheidsrisico’s. Dit is een zwaarwegend belang, dat zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van eiser bij behoud van zijn werk. Eiser heeft door zijn gedrag het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate geschonden. Daarbij tilt de rechtbank zwaar aan de verwijten inzake het in strijd met de waarheid opmaken van een proces-verbaal en het zelf doen van een MMA-melding. Daarmee heeft eiser aan de betrouwbaarheid van de politie grote schade toegebracht, waardoor handhaving van eiser in zijn functie niet in redelijkheid van verweerder kon worden verwacht. De lange duur van het onderzoek, het gebrek aan personeelszorg gedurende het onderzoek en het gebrek aan leiding en sturing bij het contextgedreven werken leiden niet tot de conclusie dat met een minder zware straf had moeten worden volstaan. Hoewel verweerder van deze omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank een verwijt kan worden gemaakt en deze derhalve bij de weging van de zwaarte van de straf moeten worden betrokken, acht de rechtbank het gewicht dat aan het valselijk opmaken van een proces-verbaal en het zelf doen van een MMA-melding moet worden toegekend, dusdanig dat verweerder in redelijkheid de disciplinaire straf van ontslag heeft kunnen opleggen. De negatieve media-aandacht heeft de rechtbank hierbij overigens buiten beschouwing gelaten, omdat verweerder hiervan geen verwijt kan worden gemaakt.
Beroep op het gelijkheidsbeginsel
21. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel, en heeft in dat kader namen van directe collega’s genoemd alsmede zich beroepen op zaken, waarbij collega’s uit Groningen en uit Rotterdam eveneens van WhatsApp-berichten een verwijt is gemaakt door verweerder. Deze agenten zijn veel lichter gestraft.
21.1.
Verweerder kan zich niet vinden in eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens verweerder is er geen sprake van gelijke gevallen. Het is aan de ambtenaar om dit te onderbouwen. Dat heeft eiser volgens verweerder nagelaten.
21.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld bij het opleggen van de straf van onvoorwaardelijk ontslag aan eiser. Bij de door eiser genoemde gevallen was in ieder geval geen sprake van het valselijk opmaken van een proces-verbaal en het zelf doen van een MMA-melding. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het strafontslag in stand blijft. Voor een vergoeding van de proceskosten is dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter, mr. G. Leijten en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 oktober 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3670
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2798.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1182.