In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een ambtenaar die door de Minister van Justitie en Veiligheid is ontslagen wegens vermeend plichtsverzuim. De ambtenaar, werkzaam bij een penitentiaire inrichting, werd beschuldigd van het heimelijk meenemen van een pak koffie tijdens een toegangscontrole. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek van de minister niet zorgvuldig was geweest en het ontslag onterecht was. De minister had onvoldoende bewijs geleverd voor de beschuldiging, en de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om de beschuldigingen te onderbouwen.
In hoger beroep heeft de minister de uitspraak van de rechtbank bestreden, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de minister niet de overtuiging had verkregen dat de ambtenaar de verweten gedragingen had begaan. De enkele verklaring van een getuige was niet voldoende om tot een veroordeling te komen, vooral gezien het gebrek aan objectief bewijs, zoals camerabeelden. De Raad benadrukte dat het noodzakelijk is om zorgvuldig om te gaan met verklaringen van collega's in een disciplinair onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de ambtenaar, die zijn rechtsbijstand had moeten vergoeden. De uitspraak bevestigt het belang van zorgvuldigheid en objectiviteit in disciplinaire procedures binnen de overheid.