ECLI:NL:RBLIM:2023:4200

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/03/302403 / HA ZA 22-97
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfdienstbaarheid en kadastrale grens met betrekking tot camera-installatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee partijen over de erfdienstbaarheid en de kadastrale grens van hun percelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan, omdat de eisende partij niet heeft aangetoond dat er bezitsdaden zijn verricht die de pretentie van eigendom ondersteunen. De rechtbank heeft de kadastrale grens, zoals vastgesteld door het kadaster op 17 april 2023, als vaststaand aangenomen. De eisende partij heeft geprobeerd aan te tonen dat de feitelijke situatie afwijkt van de kadastrale grens, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. Daarnaast heeft de rechtbank een gebod uitgesproken tot het verwijderen van een camera die op het perceel van de eisende partij gericht was, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van de gedaagde partij toegewezen, omdat de eisende partij grotendeels in het ongelijk is gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bezitsdaden en de noodzaak om de kadastrale grens te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/302403 / HA ZA 22-97
Vonnis bij vervroeging van 5 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie] ,

2.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ,
advocaat: mr. L. Isenborghs,
tegen

1.[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] ,

2.
[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie],
beiden te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] ,
advocaat: mr. R.J. Ruiter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023
- de akte uitlaten van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ter rolle van 17 april 2023
- het proces-verbaal van descente met aansluitende mondelinge behandeling gehouden op
17 april 2023, waaraan gehecht het relaas van bevindingen van het kadaster van 17 april
2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie
Erfdienstbaarheid
2.1.
Bij akte van 17 april 2023 heeft [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] - kort gezegd - laten weten zich niet te kunnen verenigen met het voorgenomen eindoordeel over de erfdienstbaarheid. [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] is ervan overtuigd dat de rechtbank mogelijk tot een ander oordeel komt indien de rechtbank de situatie aan de voorzijde van beide percelen in ogenschouw neemt. [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft de rechtbank verzocht tijdens de descente en aansluitende mondelinge behandeling tevens de situatie aan de voorzijde van beide percelen en de situering en het verloop van beide opritten in ogenschouw te nemen, “
zodat een beter beeld wordt verkregen van het door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ingenomen standpunt omtrent het ontstaan van een erfdienstbaarheid.”.
2.2.
Voor zover [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft beoogd dat de rechtbank tot een heroverweging van haar eerdere oordeel overgaat, volgt de rechtbank [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] hierin niet. In het vonnis van 8 februari 2023 (rov. 4.15) heeft de rechtbank, rekening houdend met de door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] aangevoerde omstandigheden (zoals de breedte, steilheid en lengte van de oprit, de z-bocht-constructie, het bloot gestelde “zeer regelmatig gaan” over het perceel van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] ), geoordeeld dat er geen erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan. De situatie ter plekke die de rechtbank tijdens de descente heeft aanschouwd, geeft geen aanleiding tot een heroverweging, te meer nu - anders dan in het eerdere vonnis is aangenomen - de oprit geen 4,40 meter, maar 4,50 meter breed is (gemeten vanaf de ijzeren pin tot de hoek van de muur van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] (p. 2 onderste alinea van het proces-verbaal van 17 april 2023). De door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] tijdens de descente aangewezen “rijsporen” nopen evenmin tot een heroverweging, nu de aanwezigheid van die rijsporen geen aanleiding geven tot het oordeel dat dáárdoor een erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan. De vorderingen onder het vijfde tot en met zevende opsommingsteken zullen daarom worden afgewezen.
Erfgrens
2.3.
Geen van partijen betwist de kadastrale grens zoals deze door het kadaster op
17 april 2023 is gemeten en is uitgezet. De rechtbank neemt deze grens dan ook als vaststaand aan.
Verjaring - het juridisch kader
2.4.
De rechtbank overweegt dat de vraag of er sprake is van verkrijging van het stuk grond door verjaring allereerst naar oud BW (hierna: OBW) dient te worden beoordeeld, nu [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] zich op het standpunt heeft gesteld dat het bezit van het stuk grond (door zijn rechtsvoorgangers) al in 1965 dan wel 1968 is aangevangen. Om vast te stellen wie rechthebbende is, dient de verjaring vanaf dat moment beoordeeld te worden.
2.5.
Onder het OBW verkregen bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen de eigendom van een onroerende zaak na een onafgebroken verjaringstermijn van twintig jaar (art. 2000 lid 1 OBW). Van verkrijging van een onroerende zaak krachtens een wettige titel kon onder het regime van het OBW slechts sprake zijn indien was voldaan aan het door art. 671/671a OBW voor een rechtsgeldige levering van dat goed gestelde eis van overschrijving van een notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers (ECLI:NL:HR:1981:AG4167).
Voor bezitters te goeder trouw zonder wettige titel gold een dertigjarige termijn (art. 2000 lid 2 OBW). Een aldus verkregen bezit zou slechts dan te goeder trouw kunnen zijn en zou slechts tot verkrijging door verjaring kunnen leiden indien de bezitter meende en redelijkerwijs kon menen dat de grond niet aan een ander toebehoorde (ECLI:NL:HR:1997:ZC2399). Het oude recht onthield verkrijgende verjaring aan bezitters te kwader trouw. Onder het oude recht bestond wel een regeling van bevrijdende verjaring waarvoor de eis van goede trouw niet gold (art. 2004 OBW), inhoudende dat rechtsvorderingen - en daarmee ook de revindicatie - verjaren na 30 jaar (ECLI:NL:HR:1969:AC3832). Volgens het oude recht had deze bevrijdende verjaring echter geen eigendomsverkrijging tot gevolg. Anders gezegd: door de verjaring van de revindicatie verloor de eigenaar weliswaar zijn rechtsvordering en kon de bezitter zijn bezit voortzetten, maar daarmee werd de bezitter van het stuk grond nog geen eigenaar hiervan. (zie ook: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9851)
Art. 93 Overgangswet NBW (geldend vanaf 1 januari 1992) bepaalt dat art. 3:105 BW één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, derhalve per 1 januari 1993, van toepassing is met betrekking tot degene die alsdan een goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is voltooid. Daarmee heeft bevrijdende verjaring verkrijging tot gevolg. De verjaring van deze rechtsvordering begint te lopen op de dag na het verlies van het bezit door de rechthebbende (art. 3:314 lid 2 BW) en is voltooid na 20 jaren (art. 3:306 BW). Degene die zich op verjaring beroept dient op het moment waarop de verjaring van de rechtsvordering van de rechthebbende tot beëindiging van het bezit is voltooid het goed te bezitten.
2.6.
Of sprake is van bezit kan ook naar OBW worden beantwoord aan de hand van de maatstaven die voor het huidige recht zijn neergelegd in de art. 3:107 e.v. BW. Art. 3:107 lid 1 BW omschrijft bezit als het ‘houden van een goed voor zichzelf’. Hieronder pleegt te worden verstaan het direct of indirect uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de (al dan niet gerechtvaardigde) pretentie rechthebbende te zijn. Met het begrip ‘voor zichzelf’, wordt uitgesloten dat hij een ander als rechthebbende erkent. Art. 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed ‘houdt’ en of hij dit ‘voor zichzelf’ doet, wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de wettelijke regels die in de artt. 3:109 e.v. BW worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Het gaat derhalve om een objectieve maatstaf: het komt aan op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. De interne wil om als rechthebbende op te treden is derhalve voor het zijn van bezitter van geen betekenis. Alle omstandigheden van het geval, de aard en de bestemming van het goed waarom het gaat, de wijze waarop de bijzondere betrekking tot het goed is ontstaan, enz. moeten tegen elkaar worden afgewogen. Omstandigheden van juridische aard mogen hierbij in principe niet worden uitgesloten (zie randnummers 2.19 en 2.20 in de conclusie van AG E.B. Rank-Berenschot van 10 januari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:876).
Voor de beantwoording van de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen, is onder andere bepalend of hij de feitelijke macht over dat goed is gaan uitoefenen. Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen zijn voor een inbezitneming ontoereikend (art. 3:113 BW). Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke eigenaar teniet wordt gedaan (ECLI:NL:HR:2015:2743).
2.7.
Voornoemde maatstaven wijken in de kern niet af van hetgeen gold onder het oude recht waar om door verjaring eigenaar van een zaak te worden ingevolge art. 1992 OBW sprake moest zijn van een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit. Hoewel in tegenstelling tot het OBW de vereisten van ‘ondubbelzinnigheid’ en ‘openbaar’ niet meer expliciet in de art. 3:107 e.v. BW worden gesteld, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat ook naar huidig recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2008:BD7601en ECLI:NL:HR:2017:309). Van niet dubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende te zijn, zodat deze tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen (HR 15 januari 1993, NJ 1993, 178).
Bezit van het stuk grond?
2.8.
[eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft - kort gezegd - gesteld dat tussen beide percelen nooit een fysieke erfafscheiding (schutting of muur) is geweest en dat het desondanks voor hem en zijn rechtsvoorgangers “volstrekt helder” was waar de erfgrens liep en thans loopt. Het betegelde voetpad is door zijn rechtsvoorganger [naam rechtsvoorganger 1] al in 1965 dan wel 1968 aangelegd. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verwezen naar foto’s overgelegd als productie 5. Bovendien woont [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] sinds april 2000 in de woning en verwijst hij naar door hem overgelegde foto’s (producties 7 tot en met 13 en 16 tot en met 19) waaruit volgens hem blijkt dat de feitelijk erfgrens al zo lang hij er woont afwijkt van de kadastrale erfgrens en dat hij (en zijn rechtsvoorgangers) de betreffende strook grond al zolang hebben gebruikt en in bezit hebben. [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft ter zitting van 17 april 2023 (aanvullend) verklaard dat de kadastrale meting de situatie voor hem niet anders maakt, nu volgens hem de juridische erfgrens afwijkt van de kadastrale erfgrens. [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft zich hierbij beroepen - kort gezegd - op het volgende:
  • i) zijn rechtsvoorgangers heeft de boompjes aangeplant, alsook de struiken en een pad links van de bomenrij (foto 10 uit het proces-verbaal). [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] heeft die echter weggehaald en daar gras ingezaaid, waardoor het visueel bij zijn perceel lijkt te horen, hetgeen niet het geval is volgens [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ;
  • ii) hij (en zijn rechtsvoorgangers) heeft de strook grond altijd in bezit gehad en onderhouden (gesnoeid, bomen omgehakt en/of verplant en/of geplant, een vogelnestje aan de boom gehangen etc.), terwijl daartegen nooit door (de rechtsvoorgangers van) de wederpartij is geprotesteerd,
  • iii) het betegelde pad loopt volgens de kadastrale meting (een beetje) over de erfgrens, terwijl dit pad blijkens luchtfoto’s er al in 1965 althans 1968 was,
  • iv) [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft er nooit aan getwijfeld dat de grens liep zoals hij dacht dat hij liep (en dus anders liep dan de kadastrale grens). [naam rechtsvoorganger 1] (zijn rechtsvoorganger) heeft de grens aangewezen en gezegd dat dát de kadastrale grens was. [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] had geen reden tot twijfel. De rechtsvoorganger van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] ( [naam rechtsvoorganger 2] ) heeft die grens 45 jaar lang gerespecteerd.
Gelet op het voorgaande heeft [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] gesteld dat de betreffende strook grond door verjaring zijn eigendom is geworden.
2.9.
[gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] heeft - kort gezegd - als verweer aangevoerd dat er geen (ondubbelzinnige) bezitsdaden zichtbaar zijn en dat niet is gebleken dat hij (of zijn rechtsvoorgangers) het eigendom van de betreffende strook heeft prijsgegeven. Omdat [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] in eerste instantie niet wist waar de erfgrens liep, heeft [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] [naam landmeter] ingeschakeld. Het aanplanten van boompjes en/of het onderhouden ervan is geen (ondubbelzinnige) bezitsdaad. Op foto’s is te zien dat de situatie niet is gewijzigd en het enige dat [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] heeft gedaan is gras inzaaien. De struiken die [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] heeft weggehaald stonden niet op de thans in het geding zijnde strook grond, maar volledig op zijn perceel. Voorafgaand aan de koop heeft [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] vaak zijn rechtsvoorganger [naam rechtsvoorganger 2] bezocht en zij heeft hem getoond waar de erfgrens liep: de rij bomen en struiken waren van haar. De foto’s laten de helling en begroeiing zien, maar er is/was geen pad zichtbaar omdat dit er niet was. Het niet protesteren door rechtsvoorgangers tegen onderhoud en/of planten van bomen en struiken maakt het geen bezitsdaad. De strook grond is dan ook niet door verjaring eigendom van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] geworden, aldus [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] .
2.10.
Anders dan [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] meent, is de rechtbank van oordeel dat uit de door hem overgelegde foto’s niet kan worden afgeleid dat er een pad was, laat staan dat geconcludeerd kan worden dat het pad de (feitelijke) erfgrens markeert. De rechtbank gaat hieraan dan ook verder voorbij.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] enerzijds dat er nooit een fysieke afscheiding tussen beide percelen heeft gestaan, zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, haaks staat op zijn stelling anderzijds dat het voor zowel [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] als [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] (en al hun respectievelijke rechtsvoorgangers) “volstrekt duidelijk” was waar de erfgrens feitelijk liep. Zonder nadere onderbouwing, die niet door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] is gegeven, valt dan ook niet in te zien dat en hoe (alle rechtsvoorgangers van) partijen de bestaande situatie vanaf 1976 (het is de rechtbank overigens onduidelijk waar dit jaartal vandaan komt) hebben gerespecteerd en het perceel overeenkomstig de door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] (en [naam rechtsvoorganger 1] ) gehanteerde perceelsgrenzen in bezit gehad (dagvaarding sub 3.13). De rechtbank gaat om die reden hieraan verder voorbij.
2.12.
Dat [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] (en zijn rechtsvoorgangers), zoals hij heeft gesteld, de betreffende strook grond heeft onderhouden, er een vogelnestkastje heeft opgehangen, er bomen/struiken heeft geplant dan wel gerooid, is (ook volgens vaste jurisprudentie) onvoldoende om te oordelen dat hij de strook grond
in bezitheeft genomen met de pretentie er rechthebbende van te zijn. De stelling van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] (dagvaarding sub 3.19) dat de rechtsvoorgangers van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] de aannemer van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] tijdens de verbouwing in 2005 “
het voetpad en de rij boompjes daarlangs [heeft] laten gebruiken voor vervoer en opslag van materialen” impliceert - anders dan [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] meent - echter géén pretentie van eigendom, nu het een toestaan door de wederpartij van de betreffende strook betreft, welk toestaan immers niet nodig zou zijn indien het (zoals [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] meent) zijn eigendom was. [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] laat ten slotte na te onderbouwen op grond waarvan hij (en zijn rechtsvoorgangers) (altijd) van de door hem gehanteerde perceelsgrenzen is uitgegaan.
2.13.
Voor zover [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] heeft beoogd te stellen dat de makelaar/taxateur (productie 23 [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ) de feitelijke erfgrens heeft bevestigd, berust dit op een onjuiste lezing van haar verklaring, nu zij het volgende heeft opgemerkt: “
Tijdens de opname is niet naar voren gekomen dat er wellicht buiten de bestaande erfgrens (kadastraal gezien) zich een afwijking zou voordoen. Dit kwam niet naar voren door de zichtbare beplanting en het huidige gebruik.”. De rechtbank leidt hieruit af dat de makelaar heeft verklaard dat de feitelijke erfgrens overeenkomt met de kadastrale erfgrens.
2.14.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] met zijn stellingen lijkt te
veronderstellen dat het enkele (blote) tijdsverloop (ook zonder het bezit en/of de pretentie van het zijn van rechthebbende nader te duiden) voldoende is voor een geslaagd beroep op verjaring (zie dagvaarding sub 3.22 tot en met 3.27), hetgeen berust op een onjuist uitgangspunt.
2.15.
Uit al het vooroverwogene volgt dat onder OBW noch huidig BW sprake is van verjaring op grond waarvan de strook grond eigendom is geworden van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] , zodat het dienaangaande door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] in conventie bij petitum (eerste drie opsommingstekens) gevorderde zal worden afgewezen en het door [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] in reconventie primair sub i gevorderde zal worden toegewezen.
in conventie
Camera
2.16.
Bij vonnis van 8 februari 2023 (rov. 4.19 en 4.20) heeft de rechtbank al geoordeeld dat de camera (aan de zijkant van zijn perceel) moet worden verwijderd, verwijderd dient te blijven en het plaatsen van een nieuwe camera die het perceel van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] kan filmen wordt verboden.
2.17.
Tijdens de descente van 17 april 2023 heeft de rechtbank vastgesteld dat de betreffende camera was verwijderd en dat [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] aan het einde van zijn perceel een andere camera had geplaatst, waarop enkel het perceel van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] (en dus niet het perceel van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ) zichtbaar is. In zoverre is het eerste deel van het in conventie bij het vierde opsommingsteken gevorderde inmiddels door de feitelijke toestand achterhaald. Aan de veroordeling tot verwijdering zal de rechtbank daarom geen dwangsom meer verbinden. Voor het overige blijft de rechtbank bij het oordeel zoals opgenomen in het tussenvonnis.
Buitengerechtelijke kosten
2.18.
Ten aanzien van de laatste vordering in conventie blijft de rechtbank bij hetgeen in het tussenvonnis van 8 februari 2023 is overwogen. Deze vordering zal dus worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
Proceskosten
2.19.
[eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] zal als de (zowel in conventie als in reconventie) grotendeels in het ongelijk gestelde partij (hoofdelijk) in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden in conventie aan de zijde van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] begroot op:
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris advocaat
Totaal € 2.497,00
2.20.
Vanwege de verwevenheid van de vorderingen in reconventie met de betwisting in
conventie, worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] begroot op
2 punten maal de helft van het liquidatietarief van € 598,00: € 598,00.
2.21.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
2.22.
De door [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] betaalde kosten voor de deskundige blijven voor zijn rekening.
2.23.
De rechtbank ziet aanleiding de door [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten te laten ingaan vanaf de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, nu [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] dienaangaande geen termijn heeft gespecificeerd.
2.24.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3.).
2.25.
De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad in conventie zal als niet weersproken worden toegewezen. In reconventie is geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad gevorderd.
2.26.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
gebiedt [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] de camera die filmt dan wel kan filmen op het perceel van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom € 50,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] hieraan niet voldoet tot een maximum van € 25.000,00,
3.2.
verbiedt [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] een nieuwe camera te plaatsen die kan filmen op het perceel van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] , zulks op straffe van een dwangsom € 50,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] hieraan niet voldoet tot een (totaal) maximum van € 25.000,00,
3.3.
veroordeelt [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] tot betaling aan [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] van een bedrag van € 1.000,00 (zijnde een vergoeding van de immateriële schade als gevolg van het plaatsen van en filmen met een camera gericht op de tuin van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] ),
3.4.
verklaart de veroordelingen onder 3.1-3.3 uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
verklaart voor recht dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] (kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 1] ) en [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] (kadastraal bekend [kadastrale aanduiding 2] ), zoals opgemeten door de landmeter van het kadaster op 17 april 2023, heeft te gelden als de rechtmatige erfgrens,
in conventie en in reconventie
3.6.
veroordeelt [eisende partijen in conventie, verwerende partijen in reconventie] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie] tot op heden begroot op € 3.095,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Driever en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.
JC