ECLI:NL:RBLIM:2023:2900

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
ROE 21/3431
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van loodsen op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 3 mei 2023, wordt het beroep van THT-Group B.V. en andere vennootschappen tegen het besluit van de burgemeester van de gemeente Echt-Susteren beoordeeld. De burgemeester had op 20 oktober 2021 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de loodsen aan de adressen [adres 1], [adres 2] en [adres 3] voor de duur van twaalf maanden moesten worden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om deze sluiting te effectueren, omdat er een functionele samenhang tussen de loodsen is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de sluiting noodzakelijk en evenredig is, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs in de andere loodsen en de professionele en bedrijfsmatige omstandigheden die daaruit voortvloeien. Eiser heeft tijdens de procedure aangevoerd dat hij geen betrokkenheid had bij de overtredingen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet relevant is voor de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de sluiting van de loodsen voor twaalf maanden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2023 in de zaak tussen

THT-Group B.V. en andere vennootschappen, uit Echt, eiser

(gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw),
en

de Burgemeester van de gemeente Echt-Susteren

(gemachtigde: mr. R.M.M. Engelen en mr. S. Monnens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de burgemeester van 20 oktober 2021, waarbij aan eiser op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang wordt opgelegd die ertoe strekt dat hij de loodsen met bijbehorende percelen aan de adressen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] te [plaats] (de loodsen) dient te sluiten voor twaalf maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 december 2021 op het bezwaar van eiser is de burgemeester bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam gemachtigde] , de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester heeft kunnen besluiten om de loodsen te sluiten voor twaalf maanden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Deze zaak gaat over de sluiting van de loodsen, in het bijzonder over de sluiting van de loods aan de [adres 3] , op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
5. Eiser is huurder van de loods aan de [adres 3] te [plaats] . Uit de bestuurlijke rapportage van 2 augustus 2021 blijkt dat de politie op 29 juli 2021 is binnengetreden in de twee loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] . Daarbij is totaal 211615,4 gram (netto) hennep en 13479 gram (netto) hasj aangetroffen. Ook zijn goederen en materialen voor de groei en verpakking van hennep en voor de opbouw van hennepplantages gevonden. Deze loodsen waren intern verbonden door middel van een geheime doorgang. Tussen de loodsen aan de [adres 2] en aan de [adres 3] werd ook een geheime doorgang gevonden, waardoor deze ook met elkaar verbonden zijn. In de loods aan de [adres 3] zijn geen drugsgerelateerde goederen gevonden.
6. Eiser heeft tijdens de bezwaarfase de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft daarop uitspraak gedaan op 19 november 2021 [1] . De voorzieningenrechter heeft – kort samengevat – geoordeeld dat sprake is van een functionele samenhang tussen de loodsen. De burgemeester was dan ook bevoegd zowel de loodsen op de adressen [adres 1] en [adres 2] als op het adres [adres 3] te sluiten. Ook heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de burgemeester gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid en de sluiting ook noodzakelijk gevonden. Ter waarborging van de evenredigheid heeft de voorzieningenrechter van belang gevonden dat aan eiser een wat langere termijn diende te worden gegund voordat tot sluiting zou worden overgegaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is om die reden toegewezen.
7. Bij brief van 2 december 2021 heeft de burgemeester daarop aan eiser laten weten de sluiting op 17 december 2021 te zullen effectueren.
8. Eiser heeft vervolgens de voorzieningenrechter weer verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft daarop uitspraak gedaan op 11 januari 2022 [2] . In deze uitspraak heeft de voorzieningenrechter – kort weergegeven – niet alleen de functionele samenhang aangenomen, maar ook geoordeeld dat de burgemeester bevoegd is de loodsen te sluiten, hiertoe in redelijkheid kon overgaan en de sluiting noodzakelijkheid kon vinden. Nu over de evenredigheid geen nieuwe argumenten naar voren zijn gebracht, heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
9. De sluiting van de loodsen is per 17 december 2021 geeffectueerd.
Procesbelang
10. Volgens de burgemeester heeft eiser geen procesbelang meer bij het beroep, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de (reeds geeffectueerde) sluiting schade heeft geleden. Eiser kon namelijk ter voortzetting van het bedrijf een pand gebruiken aan de [adres 4] . Ook wijst de burgemeester erop dat eiser een ontheffing heeft gekregen om speciaal materiaal op te halen. Er is daarnaast zowel voor als na de sluiting geen inzage gegeven in de boekhouding van de onderneming. Wat eiser stelt over de financiële schade is volgens de burgemeester daarom niet onderbouwd en dus ook niet verifieerbaar. Het beroep moet daarom niet ontvankelijk worden verklaard. De burgemeester heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 juli 2017 [3] .
11. Eiser heeft naar voren gebracht dat wel sprake is van schade, omdat de loods aan de [adres 3] beschikt over voorzieningen die voor zijn bedrijfsactiviteiten van belang zijn. Het pand aan de [adres 4] , waar eiser tijdelijk gebruik van heeft gemaakt, is een stuk kleiner en heeft deze voorzieningen niet. Eiser heeft daarmee een grotere kostenpost door de sluiting. Hij stelt verder dat zijn naamsbekendheid schade heeft geleden door de sluiting.
12. De rechtbank overweegt dat het procesbelang het belang is dat eiser heeft bij de uitkomst van de procedure: wat hij concreet met zijn beroep wil dan wel kan bereiken. Het betreft niet de vraag óf hij gelijk heeft: het gaat erom of hij een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij dat zou hebben. Vaststaat dat de sluiting – hangende het beroep – al is geëffectueerd: dat kan dus niet meer ongedaan worden gemaakt. Voor zover eiser met het beroep de sluiting ongedaan wil maken, kan dat niet meer worden bereikt. De rechtbank is desondanks van oordeel dat eiser nog wel een rechtens te beschermen belang heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de sluiting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser namelijk tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de sluiting schade heeft geleden, doordat hij zijn bedrijfsactiviteiten heeft moeten verleggen naar een ander pand met andere voorzieningen en daarmee extra kosten heeft gemaakt. Daarvoor is niet noodzakelijk dat die schade met een boekhouding wordt onderbouwd: voldoende is dat de schade tot op zeker hoogte aannemelijk is, en dat is hier het geval. Dat een ontheffing is verleend om spullen uit de loods aan de [adres 3] te halen, doet daar onvoldoende aan af. Daarnaast is niet uit te sluiten dat de naamsbekendheid van eisers bedrijf is aangetast. [4]
13. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep.
Het standpunt van eiser
14. Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Eiser vindt dat de burgemeester ten onrechte is overgegaan tot sluiting van deze loodsen omdat (gelet op de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021 [5] ) bij een eerste overtreding dient te worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Daarvan mag enkel worden afgeweken in ernstige gevallen [6] . Het beleid van de burgemeester biedt volgens eiser geen ruimte om bij een eerste overtreding te volstaan met een bestuurlijke waarschuwing of een andere minder vergaande maatregel van sluiting. Daarnaast blijkt uit het beleid niet wanneer sprake is van een ernstig geval. De sluiting kan dan ook in redelijkheid niet op het beleid gebaseerd worden. Verder is de burgemeester volgens eiser verplicht van een beleidsregel af te wijken als de gevolgen wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de daarmee te dienen doelen. Daarbij moeten vervolgens alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018 [7] . Voorts wijst eiser op rechtspraak waaruit volgt dat de loods aan de [adres 3] geen functionele eenheid vormt met de loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] . [8] Eiser betoogt verder dat de burgemeester onvoldoende gemotiveerd heeft waarom er sprake is van een ernstig geval. Eiser verwijst naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 . Eiser bestrijdt ook dat sprake is van recidive op grond waarvan sluiting voor twaalf maanden gerechtvaardigd is. De voorzieningenrechter heeft de aanname gedaan dat het gat in de muur in 2017 over het hoofd zou zijn gezien. Naar de mening van eiser moet dan de burgemeester echter deugdelijk motiveren of dit wel of niet zo was. Eiser wordt vervolgens ten onrechte verweten het gat gehandhaafd te hebben: hij had er geen weet van dat het naastgelegen pand in het verleden betrokken is geweest bij drugsgerelateerde zaken én dat sprake zou zijn van recidive. Een plausibele reden voor het gat in de muur zou volgens eiser kunnen zijn het controleren van het vloerniveau van de belendende panden. Daarnaast meent eiser zich te herinneren dat het gat al aanwezig was bij de inval aan de [adres 1] en [adres 2] in 2017. Eiser heeft zelfs de wijkagent destijds toegang verleend ter controle van de [adres 3] , en dat heeft geen negatieve gevolgen gehad voor eiser. Indien vast komt te staan dat het gat in de muur er in 2017 inderdaad nog niet was, zoals de wijkagent stellig beweert en de burgemeester heeft overgenomen, dan kan ook geen sprake zijn van recidive. Het gat in de muur is dan immers de onderscheidende factor op basis waarvan in 2017 nog geen functionele eenheid is aangenomen en in de bestreden besluitvorming wel. Eiser merkt verder op dat er geen signalen zijn van loop van leveranciers of kopers van drugs. Ook is er geen indicatie dat er in of vanuit de [adres 3] drugs verkocht, afgeleverd of verstrekt werden. Op de [adres 3] is ook geen drugs aangetroffen en er was evenmin sprake van feitelijke handel. Hieruit volgt naar de mening van eiser dat er geen noodzaak is om tot sluiting van de [adres 3] over te gaan. Daarom is sluiting ook niet evenredig. Eiser kan verder geen verwijt worden gemaakt van de overtreding op de adressen [adres 1] en [adres 2] , omdat hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de drugs in die loodsen. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 [9] . Het verwijt dat eiser gemaakt wordt is erin gelegen dat hij in het verleden een zakelijke relatie had met de bestuurder / aandeelhouders van zijn huidige verhuurder. Deze samenwerking is echter al omstreeks 2015-2016 geëindigd, ruim voor de overtreding. Vanwege economische- en ondernemingsbelangen en een gebrek aan financiële middelen, kon eiser niet overgaan tot het verbreken van alle banden. Eiser vindt dat hij nu daarvoor gestraft wordt. Hij voert daarnaast aan dat de burgemeester gelet op de constructieve en functionele scheiding van de bedrijfsruimten aan de [adres 3] enerzijds en [adres 1] en [adres 2] anderzijds had kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel. Bijvoorbeeld door gedeeltelijke sluiting toe te passen en/of de sluitingsduur voor de [adres 3] te beperken. Eiser heeft de burgemeester laten weten bereidt te zijn te voldoen aan bepaalde voorwaarden, zodat een volledige en blijvende afsluiting van de [adres 3] naar de [adres 1] en [adres 2] voor een bepaalde periode te garanderen is. Overigens hebben de (te) verstrekkende gevolgen en risico’s van een sluiting zich al geopenbaard. Zo heeft een schuldeiser, na kennis te hebben genomen van sluiting, recent beslag gelegd, waardoor eiser zich genoodzaakt zag een betaling ineens te doen van € 25.000,- om het beslag op te heffen. Dit heeft echter als gevolg dat betalingen naar andere schuldeisers zijn vertraagd. Verder heeft een schuldeiser inmiddels het faillissement aangevraagd.
Het juridisch kader
15. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd de lokalen te sluiten als in een lokaal hard- en/of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
16. Ter uitvoering van artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid Echt-Susteren 2020 (Damoclesbeleid) vastgesteld. In artikel 1, elfde lid, van het Damoclesbeleid is samengevat bepaald dat zonder voorafgaande waarschuwing wordt overgegaan tot sluiting van het lokaal indien sprake is van een overtreding van artikel 13b Opiumwet en er sprake is van een meer dan geringe (softdrugs van meer dan 5 gram) overschrijding van de gebruikershoeveelheid verdovende middelen.
17. In artikel 2, tweede lid, van het Damoclesbeleid is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien na een sluiting opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs het lokaal gesloten wordt voor de duur van 12 maanden.
18. Bij de in het Damoclesbeleid weergegeven handhavingsmatrix is vermeld dat deze overtreding toe ziet op de handel in soft- of harddrugs in of vanuit een voor het (niet) publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte.
19. Van de overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:
1. verkoop van soft- of harddrugs door eigenaar/exploitant, leidinggevende of ander personeel;
2. aanwezigheid van softdrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (>5 gram, <5 hennepplanten) en/of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd voor (de voorbereiding van) de handel in softdrugs in het lokaal;
3. (…).
Is de burgemeester bevoegd (ook) de loods aan de [adres 3] te sluiten?
20. De rechtbank overweegt dat de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) al vaker heeft overwogen dat een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram of vijf hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij een grotere hoeveelheid drugs dan dat mag worden aangenomen dat het niet (alleen) voor eigen gebruik is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Het ligt in dat geval op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 maart 2023 nog bevestigd. [10]
21. Niet in geschil is dat de burgemeester bevoegd is om de loodsen met bijbehorende percelen aan de [adres 1] en [adres 2] te sluiten. Zoals ook de voorzieningenrechter al heeft overwogen in de uitspraak van 19 november 2021, ziet ook de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie in de bestuurlijke rapportage. Deze rapportage is op ambtseed opgemaakt en eiser heeft niets concreets aangevoerd waardoor daar niet van kan worden uitgegaan. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat 211615,4 gram (netto) hennep, 13479 gram (netto) hasj, goederen ten behoeve van hennepteelt en verpakkingsmaterialen zijn gevonden in de twee loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] . De burgemeester heeft op basis daarvan mogen aannemen dat de aangetroffen hennep en hasj deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden (en daarmee dus voor handel) bestemd is. In dit beroep is in de eerste plaats aan de orde of de burgemeester vanwege die vondst ook bevoegd was de loods aan de [adres 3] te sluiten, nu daar geen drugsgerelateerde spullen zijn aangetroffen. Daarvoor dient de rechtbank een oordeel te geven over de vraag of de loodsen aan de adressen [adres 1] en [adres 2] en de loods aan de [adres 3] zodanig met elkaar verbonden zijn dat sprake is van functionele samenhang.
22. In de rechtspraak is daarvoor als criterium ontwikkeld dat van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Als er een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. De burgemeester heeft daarbij kunnen meewegen dat de sluitingsbevoegdheid mede is bedoeld om daadwerkelijk een einde te maken aan het voorhanden hebben van handelsvoorraden drugs en ook om laten zien dat een locatie (die als zodanig bekend staat) wordt onttrokken aan de drugshandel.
23. De rechtbank overweegt dat zij geen aanleiding ziet tot een ander oordeel hierover te komen dan de voorzieningenrechter in de uitspraken van 19 november 2021 en 11 januari 2022. Van doorslaggevend belang daarvoor is dat alle loodsen feitelijk zijn gesitueerd in één grote loods, en dus in hetzelfde gebouw. Bovendien hebben alle loodsen dezelfde eigenaar (Pasarela S.A.). Verder zijn zij allemaal inpandig met elkaar verbonden en dus onderling en intern toegankelijk. Niet in geschil is immers dat tussen de twee loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] een geheime (interne) doorgang bestond. Bovendien volgt uit de politierapportage dat de loods aan de [adres 3] verbonden wordt met de delen aan de [adres 1] en [adres 2] door een gat in de muur van (zo wordt later toegelicht) ongeveer 50 bij 50 centimeter. De politie heeft op 29 juli 2021 de loods aan de [adres 3] via dat gat betreden. Uit een mail van de wijkagent van 7 oktober 2021 volgt overigens ook dat door het gat een persoon kan. Hiermee is dus inpandig verkeer tussen alle loodsen mogelijk zonder dat de openbare weg betreden wordt. Dat de loodsen buitenom van elkaar gescheiden zijn en afzonderlijk te bereiken zijn en in die zin dus onafhankelijk zijn van elkaar, is niet doorslaggevend. Dat – zoals eiser op de zitting nog betoogde – pas sprake kan zijn van inpandig verkeer als er een (conform het Bouwbesluit gecreëerde) voorziening daarvoor aanwezig is, deelt de rechtbank niet: de feitelijke situatie is daarvoor namelijk doorslaggevend. Het beroep dat eiser doet op de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2016 slaagt evenmin. In dat geval is geoordeeld dat geen sprake is van een makkelijke toegang tot de kelder. Gelet op de bevindingen daarover kan niet worden gezegd dat daarvan ook in dit geval (bij het gat tussen de loodsen) sprake is. Bovendien heeft de burgemeester terecht opgemerkt dat er in ieder geval goederen door het gat konden worden verplaatst tussen de loodsen.
24. Verder overweegt de rechtbank dat het gat niet op enig moment (in ieder geval niet voordat de politie op 29 juli 2021 binnentrad) is dichtgemaakt. De burgemeester heeft in het bestreden besluit voldoende toegelicht dat de verklaring van eiser voor het gat niet aannemelijk is (pagina 7 van het bestreden besluit). Dat het gat volgens eiser diende om het vloerniveau van beide aangrenzende panden te controleren, vindt ook de rechtbank niet aannemelijk. Niet alleen staan hiervoor andere, minder vergaande middelen ter beschikking, ook zou het dan meer op de weg hebben gelegen om dit gat op een minder opvallende plek te maken en niet in het midden van de muur. Bovendien heeft de burgemeester voldoende toegelicht waarom er geen enkele aanleiding bestond (juist integendeel) om die situatie (het gat tussen de loodsen) dan te laten voortbestaan (pagina’s 7 en 8 van het bestreden besluit).
24. De rechtbank neemt eveneens in aanmerking dat er tussen eiser en de verhuurder ook al enige tijd een zakelijke (verweven) relatie bestond: de burgemeester heeft dat in het bestreden besluit uitvoerig toegelicht (pagina’s 6 en 7). Vast staat verder dat er in de loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] geen bedrijven waren gevestigd toen de drugs werden gevonden. Bovendien is van belang dat deze twee loodsen ook al eerder gesloten zijn geweest vanwege eveneens de aanwezigheid van verdovende middelen en dat ook andere panden van dezelfde verhuurder om die reden gesloten zijn geweest. Eiser was daarvan op de hoogte, blijkt onder andere ook uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 januari 2022. De doorgang tussen de loodsen is desondanks blijven bestaan en daarmee ook de mogelijkheid personen en/of goederen inpandig te verplaatsen tussen de loodsen.
24. De functionele samenhang tussen de loodsen is daarmee voldoende vast komen te staan. De burgemeester overweegt terecht dat de toegang tot de loods aan de [adres 3] in stand zou blijven door alleen een sluiting van de [adres 1] en [adres 2] . En daarmee ook de (inpandige) toegang tot deze twee loodsen. De loods aan de [adres 3] kan voor de sluitingsbevoegdheid dan ook niet los worden gezien van de twee andere loodsen, waar de verdovende middelen zijn aangetroffen en waarmee die loods inpandig verbonden is. Dat het gat uiteindelijk kort voor de sluiting is dichtgemaakt, doet daaraan niet af. Het gaat er namelijk om dat dit gat (en daarmee de interne doorgang) er was toen de politie op 29 juli 2021 binnentrad en in de loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] verdovende middelen aantrof.
27. De burgemeester was daarom bevoegd om (ook) tot sluiting van de loods aan de [adres 3] en het bijbehorend perceel over te gaan. Dat niet gebleken is dat eiser zelf betrokken was bij de gevonden drugs, leidt niet tot een ander oordeel [11] . Verwijtbaarheid van eiser is namelijk niet van belang voor de vraag of de burgemeester de bevoegdheid heeft de loods(en) te sluiten, omdat daarvoor de aangetroffen feitelijke situatie van belang is.
Mocht de burgemeester gebruik maken van die bevoegdheid?
28. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsvrijheid. Dit betekent dat het aan de burgemeester is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de sluitingsbevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft de burgemeester beleidsvrijheid. Uit artikel 2, tweede lid, van het Damoclesbeleid Echt-Susteren 2020 volgt dat, indien na een sluiting opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs, het lokaal gesloten wordt voor twaalf maanden.
29. Evenals de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 januari 2022, deelt ook de rechtbank niet het standpunt van eiser dat geen sprake is van recidive omdat de loods aan de [adres 3] niet al eerder werd gesloten en die loods daarom niet mag worden gesloten. Ook de rechtbank is van oordeel dat de recidive voortvloeit uit de functionele eenheid die de loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] met de loods aan de [adres 3] vormen. Deze beide loodsen zijn namelijk wel eerder (in 2017) gesloten geweest. Dat betekent dat niet meer van belang is dat de loods aan de [adres 3] in 2017 niet (ook) werd gesloten. Overigens is aannemelijk dat er ook toen al sprake was van een functionele eenheid. Eiser heeft immers zelf van meet af aan betoogd dat het gat er toen ook al was. Uit het dossier blijkt echter dat de politie dat gat toen weliswaar niet heeft opgemerkt, maar dat is vanwege eisers eigen stellige standpunt daarover niet doorslaggevend voor de vraag of het gat er toen al wel was of nog niet. Ook de rechtbank vindt – net als de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 januari 2022 – daarom voldoende aannemelijk dat de loods aan de [adres 3] toen niet werd gesloten omdat de burgemeester in 2017 niet op de hoogte was van de doorgang. Dat de politie die doorgang in 2017 niet heeft opgemerkt en daar toen geen gevolgen aan zijn verbonden (in de vorm van een sluiting van ook de loods aan de [adres 3] ), maakt dan ook niet dat vanwege het ontbreken van recidive voor déze ene loods nu niet ook tot sluiting daarvan (vanwege de functionele eenheid) mag worden overgegaan. De sluiting van de drie loodsen als functionele eenheid (dus ook van de loods aan de [adres 3] ) voor twaalf maanden is daarom in overeenstemming met het beleid.
30. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 28 augustus 2019 heeft overwogen, handelt de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Awb overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
31. Bij de beoordeling of er bijzondere omstandigheden zijn, is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding.
32. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover tot een ander oordeel te komen dan de voorzieningenrechter in de uitspraken van 19 november 2021 en van 11 januari 2022. De rechtbank overweegt in aanvulling op de overwegingen van de voorzieningenrechter in die uitspraken dat de burgemeester de overtredingen in dit geval terecht ernstig en omvangrijk vindt. Zo is in de loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] in totaal 211615,14 gram aan hennep aangetroffen met een geschatte marktwaarde van € 694.098,512 en 13479 gram aan hasj met een geschatte marktwaarde van in totaal € 132.768,15. Daarnaast zijn vuurwapens, munitie, verpakkingsmaterialen en goederen voor de opbouw van een hennepplantage aangetroffen. Bovendien kon de burgemeester wijzen op de professionaliteit en bedrijfsmatigheid die uit de aangetroffen situatie volgt en het daaruit volgende risico voor de openbare orde en de veiligheid van de leefomgeving. De burgemeester heeft daarom ook op goede gronden aangenomen dat de loodsen een rol vervullen binnen de keten van drugshandel. Dit levert volgens vaste rechtspraak op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Dat geen drugsgerelateerde overlast is geconstateerd en ook geen loop naar de loodsen, doet onvoldoende afbreuk aan de noodzaak van sluiting. Zeker gezien de grote hoeveelheid drugs die zijn aangetroffen, samen met de recidive, professionaliteit en bedrijfsmatigheid waar de burgemeester op goede gronden van uitgaat. Omdat hier sprake is van één functionele eenheid en de burgemeester ervan mocht uitgaan dat die eenheid als geheel een rol speelde in de drugshandel, heeft de burgemeester zich op het standpunt kunnen en mogen stellen dat het noodzakelijk was om deze eenheid daarom ook in zijn geheel aan het criminele circuit te onttrekken en te sluiten. Eisers beroep op de uitspraken van de Afdeling van 31 maart 2021 en 21 januari 2015 kan er daarom niet toe leiden dat de burgemeester de loodsen niet mocht sluiten.
33. Als de sluiting noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
34. De vraag of eiser een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid van eiser bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank komt hierover niet tot een ander oordeel dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 januari 2022. Ook de rechtbank is van oordeel dat eiser met de verlenging van de huurovereenkomst in 2020 en met het openlaten van de doorgang een risico heeft genomen dat voor zijn rekening dient te komen. Daarbij is van belang dat eiser niet alleen op de hoogte was van de sluiting in 2017 van de loodsen aan de [adres 1] en [adres 2] , maar ook van de sluiting in 2019 van 24 maanden van de nabijgelegen loodsen aan de [adres 5] en [adres 6] (die eveneens eigendom zijn van dezelfde verhuurder). Er is dus geen sprake van de situatie dat eiser geen enkel verwijt kan worden gemaakt van (betrokkenheid bij) de overtreding. Eisers stelling dat hij de zakelijke samenwerking met zijn verhuurder reeds in 2015-2016 heeft beëindigd, doet aan dit alles onvoldoende af.
35. Dat sluiting van de loods aan de [adres 3] praktische en financiële gevolgen voor eiser heeft, is daaraan inherent. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester in redelijkheid het algemeen belang van de sluiting zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de gevolgen daarvan voor eiser. Dat sprake is van de dreiging van een faillissement heeft eiser niet onderbouwd. Ook zijn stelling dat beslag is gelegd en eiser € 25.000,- heeft moeten betalen, blijkt nergens uit. Gelet verder op de grote hoeveelheid drugs die is aangetroffen en ook op de indicatoren die wijzen op professionaliteit, bedrijfsmatigheid en handel, heeft de burgemeester aan de ernst en omvang van deze overtreding van de Opiumwet een groot gewicht kunnen en mogen toekennen. Daarbij betrekt de burgemeester terecht de eerdere sluitingen. Ook heeft hij het algemeen belang (kort gezegd: bescherming van de openbare orde en veiligheid) van sluiting daarom zwaarder mogen laten wegen dan de (onvoldoende onderbouwde) gevolgen daarvan voor eiser. De burgemeester heeft in het bestreden besluit verder kunnen betrekken dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zelf vervangende bedrijfsruimte te vinden en dat hij niet heeft onderbouwd zich tevergeefs heeft ingespannen daarvoor. De rechtbank is overigens ook niet gebleken dat eiser zijn bedrijfsvoering niet heeft kunnen voortzetten. Ter zitting is namelijk toegelicht dat eiser al die tijd een ander pand heeft kunnen gebruiken en dat het bedrijf thans nog bestaat. De burgemeester heeft daarbij ook nog opgemerkt dat eiser tijdens de sluiting ontheffing is verleend om specifieke goederen op te halen. Net als de voorzieningenrechter in beide uitspraken heeft overwogen en geoordeeld (en met een verwijzing daarnaar), is ook de rechtbank van oordeel dat de sluiting van twaalf maanden niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

36. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om de loodsen aan de adressen [adres 1] en [adres 2] en ook de [adres 3] te sluiten, dat sluiting van twaalf maanden conform het beleid is en de sluiting noodzakelijk en evenredig is. De burgemeester heeft deze loodsen daarom terecht gesloten voor twaalf maanden. Het beroep is ongegrond.
37. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 mei 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:2946.
6.zie de uitspraak van de Afdeling van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130, onder 4.2.
8.Uitspraak van 27 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2097.
11.ECLI:NL:RVS:2021:668 (r.o. 6.2).