ECLI:NL:RBLIM:2022:139

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
ROE 21 /3329
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van lokalen op grond van artikel 13b Opiumwet wegens functionele samenhang en bestuursdwang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang. Verweerder, de burgemeester van de gemeente Echt-Susteren, had op 20 oktober 2021 besloten om de lokalen aan de Voltaweg 21 en 23 en de Röntgenweg 20 te Echt te sluiten voor de duur van 12 maanden, op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid drugs in andere loodsen die functioneel samenhangen met de gesloten lokalen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder bevoegd was om de sluiting te effectueren, omdat er sprake was van functionele samenhang tussen de verschillende lokalen. De voorzieningenrechter achtte het niet onevenredig dat ook verzoeker, die huurder was van de loods aan de Röntgenweg, werd getroffen door de sluiting. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat verzoeker niet had aangetoond dat de sluiting onevenredige gevolgen voor hem had. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en dat verweerder in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 /3329
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 januari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Bedrijfsnaam 1] , en andere vennootschappen, te [plaatsnaam] ,

hierna samen aangeduid als verzoeker
(gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw),
en

de Burgemeester van de gemeente Echt-Susteren, verweerder

(gemachtigden: mr. R.M.M. Engelen en N. Reintjes).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die strekt tot sluiting van de lokalen met bijbehorende percelen gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] , [straatnaam 1] [huisnr. 2] en [straatnaam 2] [huisnr. 3] te [plaatsnaam] voor de duur van 12 maanden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 19 november 2021 heeft de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker de bij het primaire besluit opgelegde last, voor zover die betrekking heeft op het gebouwdeel aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] , geschorst tot drie weken nadat de uitspraak is gedaan.
Bij brief van 2 december 2021 heeft verweerder, gelet op voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter, aan verzoeker laten weten de sluiting op 17 december 2021 te zullen effectueren.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De last onder bestuursdwang is op 17 december 2021 geeffectueerd.
Bij besluit van 28 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter heeft met de brief van 28 december 2021 verzoeker in de gelegenheid gesteld om beroep in te dienen tegen het bestreden besluit. Verzoeker heeft op 29 december 2021 (pro forma) beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening aangemerkt als een verzoek in beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 december 2021. Namens verzoeker zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Is voldaan aan de voorwaarden om een voorlopige voorziening te treffen?

1. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de beroepsprocedure niet.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker beroep heeft ingesteld tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de hoofdzaak kennis te nemen.
3. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat, gelet op hetgeen hierover door verzoeker is aangevoerd, kan worden aangenomen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker heeft weliswaar parkeermogelijkheden voor de bedrijfswagens gevonden, maar betoogd dat hij geen nieuw bedrijfspand en/of loods heeft waar hij na de kerstvakantie -met ingang van 10 januari 2022- zijn werkzaamheden kan verrichten en/of voortzetten. De voorzieningenrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

Kan worden beslist op het door verzoeker ingestelde beroep?

4. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat als naast het verzoek om voorlopige voorziening ook een beroepschrift is ingediend de voorzieningenrechter naast een uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening ook een uitspraak op het beroep kan doen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker nog geen (aanvullende) gronden van beroep heeft kunnen indienen vanwege het korte tijdsbestek tussen de datum van het bestreden besluit en die van de behandeling ter zitting van de voorlopige voorziening. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter geen uitspraak doen op het beroep.

Waar gaat deze zaak over?

5. Deze zaak gaat over de sluiting van de hiervoor genoemde lokalen en meer in het bijzonder over de sluiting van het lokaal aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] , op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
6. Verzoeker is huurder van de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] te [plaatsnaam] . Uit de bestuurlijke rapportage van 2 augustus 2021 van de politie, Eenheid Limburg, basisteam Echt, blijkt dat de politie op 29 juli 2021 is binnengetreden in twee loodsen, gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [straatnaam 1] [huisnr. 2] en daarbij 211615,4 gram (netto) hennep en 13479 gram (netto) hasj, goederen ten behoeve van verpakking en aanbouw van hennep, wapens en munitie. De loodsen waren verbonden door middel van een geheime doorgang. Tussen de panden aan de [straatnaam 1] [huisnr. 2] en [straatnaam 2] [huisnr. 3] werd ook een geheime doorgang gevonden waardoor deze met elkaar verbonden zijn. In de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] zijn geen drugsgerelateerde goederen gevonden.
6.1
Bij besluit van 20 oktober 2021 heeft verweerder besloten tot sluiting van de genoemde lokalen met bijbehorende percelen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 19 november 2021 overwogen dat het niet onevenredig wordt geacht dat verzoeker wordt getroffen door de last tot sluiting. Wel was de voorzieningenrechter van oordeel dat het waarborgen van de evenredigheid gebiedt dat verzoeker een wat langere termijn wordt gegund dan de termijn van acht dagen die verweerder hem heeft gegeven, zodat verzoeker een andere ruimte, of ruimtes, kan zoeken voor zijn kantoor en overige bedrijfsactiviteiten en daarnaast zijn werkzaamheden aan zijn sloopprojecten zoveel mogelijk kan voortzetten. Bij wijze van voorlopige voorziening is bepaald dat de opgelegde last, voor zover die betrekking heeft op het gebouwdeel aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] , wordt geschorst tot drie weken nadat de uitspraak van de voorzieningenrechter is gedaan.
6.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals is vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
Wat vraagt verzoeker de voorzieningenrechter?
7. Verzoeker betoogt kort weergegeven dat sluiting van de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] zwaarwegende consequenties heeft voor zijn bedrijfsvoering. Verzoeker slaagt er bovendien niet in om vervangende bedrijfsruimte te huren. Volgens verzoeker is er geen enkele indicatie voor zijn betrokkenheid bij drugshandel, zijn er geen drugsgerelateerde zaken aangetroffen in en is er geen loop (geweest) naar de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] en vormt deze loods een eigen functionele eenheid. Het gat in de muur is bovendien dichtgemetseld en de verschillende bedrijfsruimten zijn bouwkundig en functioneel van elkaar te onderscheiden.
Is verweerder bevoegd de lokalen met bijbehorende percelen te sluiten?
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933, overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, bevestigd.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd is de loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] te sluiten. De voorzieningenrechter ziet zich (opnieuw) voor de vraag gesteld of verweerder ook bevoegd was de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] te sluiten. De voorzieningenrechter dient daartoe de vraag te beantwoorden of de loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] enerzijds en de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] anderzijds zodanig met elkaar verbonden zijn dat sprake is van functionele samenhang.
10. In de rechtspraak is daarvoor als criterium ontwikkeld dat van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Als er een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. Ook ten aanzien van de functionele samenhang verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2021, waarin deze heeft geoordeeld dat daarvan sprake is. Hij heeft in dit verband overwogen van doorslaggevend belang te achten dat alle drie de delen feitelijk zijn gesitueerd in één grote loods, dus in hetzelfde gebouw, zij alle drie dezelfde eigenaar hebben [naam eigenaar] (hierna [naam eigenaar] ) en zij inpandig met elkaar verbonden en toegankelijk zijn. Dat de doorgang van [straatnaam 2] [huisnr. 3] naar de delen aan de [straatnaam 1] alleen bestond uit een gat in de muur van ongeveer 50 bij 50 centimeter, kon aan dat oordeel niet afdoen.
10.1.
Van nieuwe feiten die een ander licht op de situatie zouden kunnen werpen, is niet gebleken. In het feit dat in de loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] ten tijde van de overtreding geen bedrijven waren gevestigd en een zakelijke connectie bestond tussen verzoeker en [naam eigenaar] - [Bedrijfsnaam 2] , van welke B.V. de bestuurders van [naam eigenaar] aandeelhouder zijn, is gevestigd aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] en [naam 1 en naam 2] , indirect bestuurders van verzoeker, hebben in het verleden met [naam eigenaar] samengewerkt- ziet de voorzieningenrechter juist een nadere aanwijzing voor verweerders standpunt. Dat de doorgang kort voor de sluiting aan de zijde van verzoeker is dichtgemaakt, is -wat daarvan verder ook zij- geen nieuw feit als hier bedoeld, omdat de situatie ten tijde van de geconstateerde overtreding bepalend is en niet de actuele.
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
11. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beleidsvrijheid. Uit het Damoclesbeleid Echt-Susteren 2020, artikel 2, tweede lid, volgt dat indien na een sluiting opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs, het lokaal gesloten wordt voor de duur van 12 maanden.
12. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog dat er geen sprake is van recidive, omdat de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] niet eerder werd gesloten. Immers vloeit recidive voort uit de functionele eenheid die de wel eerder, in 2017, gesloten loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] met de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] vormen. Daarmee is niet meer van belang dat deze laatste in 2017 niet werd gesloten, omdat er ook toen sprake was van een functionele eenheid. Immers was de doorgang er toen ook al, zo heeft verzoeker met stelligheid betoogd. Dat de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] niettemin niet werd gesloten, lijkt eerder het gevolg te zijn geweest van het feit dat verweerder, zo is gebleken, in 2017 niet op de hoogte van de doorgang was. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat (ook) de sluiting van de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] voor de duur van twaalf maanden in overeenstemming is met zijn beleid.
13. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is.
Is de sluiting noodzakelijk
14. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning/lokaal noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning/lokaal en het herstel van de openbare orde.
15. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning/lokaal in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen/lokalen door verweerder voor bij die woningen/lokalen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen/lokalen.
16. Het in onderhavige procedure aangevoerde brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel dan in de uitspraak van 19 november 2021. Daartoe overweegt hij dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat in de loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] een zeer grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat deze hoeveelheid bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Andere spullen die zijn aangetroffen bevestigen dat het gaat om middelen die voor de handel in drugs zijn te beschouwen. Dit impliceert tevens dat er sprake is geweest van een aanzienlijke loop naar en van deze loodsen ten behoeve van die handel. Nu deze loodsen in hetzelfde gebouw zijn gelegen als de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] , geldt dit evenzeer voor deze loods. De sluiting zou ook niet effectief zijn als zij zich niet ook zou uitstrekken tot het deel aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] . Daar komt bij dat er in hetzelfde gebouw(deel) eerder, in 2017, grote hoeveelheden drugs zijn aangetroffen, wat toen tot sluiting door verweerder heeft geleid. Ook heeft verweerder mogen meewegen dat de loodsen liggen in de nabijheid van een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk en een grote middelbare school. Uit deze omstandigheden volgt de noodzaak om het gebouw voor een langere periode aan het drugscircuit te onttrekken. Verweerder heeft zich dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van het gebouw als geheel noodzakelijk is.
Is de sluiting evenredig?
17. Naast noodzakelijk moet de sluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens vaste rechtspraak van de Afdeling in dit geval de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, nu ook ten aanzien van de evenredigheid geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd, geen grond bestaat voor een ander oordeel dan gegeven in de uitspraak van 19 november 2021.
19. De voorzieningenrechter overweegt dat niet is gebleken van directe betrokkenheid van verzoeker bij drugshandel en in de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] ook geen verboden middelen zijn aangetroffen. Met verweerder is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat verzoeker met de verlenging van de huurovereenkomst in 2020 en het openlaten van de doorgang een risico op zich heeft genomen dat voor zijn rekening dient te komen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoeker op de hoogte was van de sluiting in 2017 van de loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] , maar ook -zo is ter zitting gebleken- van de sluiting in 2019 voor de duur van 24 maanden van de nabijgelegen loodsen aan de [straatnaam 3] [huisnr. 4] en [huisnr. 5] , eveneens eigendom van [naam eigenaar] . Het argument dat verzoeker niet kan worden verweten dat [naam eigenaar] en/of aan haar gelieerde personen zich al dan niet met drugsgerelateerde zaken bezig houden gaat dan ook niet op en evenmin dat [naam eigenaar] haar huurders mogelijk onzorgvuldig kiest. De loodsen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] waren in 2017 en ook ten tijde van de overtreding niet verhuurd en ook de loodsen aan de [straatnaam 3] [huisnr. 4] en [huisnr. 5] waren dat niet ten tijde van de sluiting in 2019, waar nota bene een eerdere sluiting aan vooraf is gegaan.
20 . De voorzieningenrechter wil aannemen dat sluiting van de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] financiële gevolgen voor verzoeker heeft, nu hij daardoor zijn bedrijfsvoering aldaar niet kan voortzetten. Door verzoeker is betoogd dat hierdoor mogelijk faillissement dreigt. Dat dit zo is, is echter niet gebleken. Verzoeker heeft geen enkele onderbouwing daarvan gegeven en ook in het geheel geen inzicht in zijn financiële positie noch in die van de aan hem gelieerde vennootschappen gegeven. Daarnaast heeft verzoeker ook niet concreet gemaakt welke pogingen hij in het werk heeft gesteld om andere bedrijfsruimte te vinden. De verklaring ter zitting dat hij enkele telefoontjes heeft gepleegd, acht de voorzieningenrechter in ieder geval onvoldoende. Dat het aan de sluiting van zijn loods te wijten is dat verzoeker geen nieuwe bedrijfsruimte vindt, omdat hij daardoor met drugs wordt geassocieerd, is niet aannemelijk geworden. Immers waren en zijn de eerder genoemde (zakelijke) banden met [naam eigenaar] althans haar bestuurders er nog steeds. Ook wordt het bedrijfslogo dat hetzelfde is als dat van [Bedrijfsnaam 2] nog steeds gebruikt, waarmee verzoeker zelf de uitstraling naar buiten toe ongewijzigd laat. Ter zitting heeft verzoeker bovendien verklaard zijn bedrijfswagens op het parkeerterrein behorend bij de loodsen aan de [straatnaam 3] , in eigendom van [naam eigenaar] , te hebben gestald. Gelet op deze omstandigheden mocht verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook onvoldoende gewicht toekennen aan het feit dat de doorgang inmiddels, aan de zijde van de [straatnaam 2] [huisnr. 3] , is dichtgemetseld.
21 . Het voorgaande afwegend acht de voorzieningenrechter het niet onevenredig dat verzoeker wordt getroffen door de last tot sluiting.
Conclusie
22. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder bevoegd was de lokalen en bijbehorende percelen aan de [straatnaam 1] [huisnr. 1] en [huisnr. 2] en ook aan de [straatnaam 2] [huisnr. 3] te [plaatsnaam] te sluiten en in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
23 . Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2022.
griffier rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 januari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.