ECLI:NL:RBLIM:2021:8726

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
ROE 21/2885
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van lokalen op grond van artikel 13b Opiumwet wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 19 november 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang, opgelegd door de burgemeester van Echt-Susteren. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten om de lokalen van verzoeker te sluiten voor de duur van 12 maanden, omdat er in twee loodsen een aanzienlijke hoeveelheid drugs was aangetroffen. Verzoeker, die huurder was van een van de loodsen, maakte bezwaar tegen deze sluiting en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de functionele samenhang tussen de verschillende delen van het gebouw. De voorzieningenrechter erkende dat de sluiting van het gebouw als geheel noodzakelijk was, maar vond het ook belangrijk dat de evenredigheid gewaarborgd werd. Daarom werd besloten dat de last tot sluiting van het deel van het gebouw waar verzoeker gebruik van maakte, geschorst werd tot drie weken na de uitspraak. Dit gaf verzoeker de tijd om een alternatieve bedrijfsruimte te zoeken.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting van het gebouwdeel aan de [straatnaam 2] [huisnr] niet onevenredig was, ondanks dat daar geen drugs waren aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen besluiten tot sluiting, gezien de omstandigheden en de eerdere overtredingen in het gebouw. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 19 november 2021, en de voorzieningenrechter droeg de burgemeester op om het griffierecht en de proceskosten aan verzoeker te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 21/2885
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 november 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Bedrijfsnaam] en andere vennootschappen, te [plaatsnaam] ,

hierna samen aangeduid als verzoeker
(gemachtigde: mr. R.A.J. van der Leeuw),
en

de Burgemeester van de gemeente Echt-Susteren, verweerder

(gemachtigde: mr. R.M.M. Engelen en N. Reintjes).

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van
artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die
ertoe strekt dat hij met ingang van 28 oktober 2021 de lokalen met bijbehorende percelen
gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnr *] , [straatnaam 1] [huisnr **] en [straatnaam 2] [huisnr] te [plaatsnaam] dient te sluiten en
voor de duur van 12 maanden gesloten dient te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt bij verweerder. Tevens heeft hij de
voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft telefonisch medegedeeld dat niet zal worden overgegaan tot effectuering
van de last onder bestuursdwang totdat er uitspraak op het verzoek tot het treffen van een
voorlopige voorziening is gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2021. Namens verzoeker is verschenen [naam] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Het gaat in deze zaak om de sluiting van hiervoor genoemde lokalen met bijbehorende percelen op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning en/of een lokaal te sluiten indien vanuit die woning en/of het lokaal hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.

Wat ging aan deze zaak vooraf?

2. Verzoeker is huurder van de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr] te [plaatsnaam] . Uit de bestuurlijke rapportage van 2 augustus 2021 van de politie, Eenheid Limburg, basisteam Echt, blijkt dat de politie op 29 juli 2021 is binnengetreden in twee loodsen, gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnr *] en [straatnaam 1] [huisnr **] en daarbij 211615,4 gram (netto) hennep en 13479 gram (netto) hasj en goederen ten behoeve van hennepteelt heeft aangetroffen. De loodsen waren verbonden door middel van een geheime doorgang. Tussen de panden aan de [straatnaam 1] [huisnr **] en [straatnaam 2] [huisnr] werd ook een geheime doorgang gevonden waardoor deze met elkaar verbonden zijn. In de loods aan de [straatnaam 2] [huisnr] zijn geen drugs gerelateerde goederen gevonden.
2.1
Gelet op de onder 2. genoemde bevindingen heeft de burgemeester -onder meer- aan verzoeker medegedeeld voornemens te zijn de panden en bijhorend perceel aan de [straatnaam 1] [huisnr *] , [straatnaam 1] [huisnr **] en [straatnaam 2] [huisnr] op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor een periode van 12 maanden. Verzoeker heeft hierop schriftelijk zijn zienswijze ingediend.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals is vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
Wat vraagt verzoeker de voorzieningenrechter?
3. Verzoeker betoogt kort weergegeven allereerst dat het gebouwdeel aan de [straatnaam 2] [huisnr] geen onderdeel uitmaakt van het lokaal waarin verdovende middelen zijn aangetroffen omdat het een functioneel zelfstandig en afgescheiden deel is met een eigen toegang en uiterlijke verschijning, zonder interne doorgangen behalve een niet praktisch bruikbaar gat in een tussenmuur. Verzoeker betoogt verder dat er geen noodzaak is om het deel aan de [straatnaam 2] [huisnr] te sluiten nu er geen sprake is geweest van loop ten behoeve van drugshandel naar dit deel, de delen aan de [straatnaam 1] [huisnr *] en [huisnr **] afzonderlijk afsluitbaar zijn en verzoeker bereid is om het gat in de muur dicht te maken. Daarnaast betoogt verzoeker dat sluiting van het door verzoeker gebruikte deel onevenredige gevolgen heeft, nu uitvoering van hun opdrachten daardoor onmogelijk wordt en verzoeker niet de kosten van het huren van een andere bedrijfsruimte, als die al te vinden zou zijn, kan opbrengen, waardoor faillissement dreigt.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
4. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ter zake waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond.
6. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter aan de hand van wat verzoeker heeft aangevoerd overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit.
7. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is verweerder bevoegd de lokalen met bijbehorende percelen te sluiten?
8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933, overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, bevestigd.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd is de lokalen met bijbehorende percelen gelegen aan de [straatnaam 1] [huisnr *] en [straatnaam 1] [huisnr **] te sluiten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie als vermeld in de bestuurlijke rapportage. Deze rapportage is op ambtseed opgemaakt. De voorzieningenrechter gaat dan ook uit van een aangetroffen hoeveelheid van 211615,4 gram (netto) hennep en 13479 gram (netto) hasj en goederen ten behoeve van hennepteelt op de adressen [straatnaam 1] [huisnr *] en [straatnaam 1] [huisnr **] . Verweerder heeft mogen aannemen dat de aangetroffen hennep/hasj deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder ook bevoegd was het lokaal aan de [straatnaam 2] [huisnr] te sluiten. De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of de lokalen op de adressen [straatnaam 1] [huisnr *] , [huisnr **] en [straatnaam 2] [huisnr] zodanig met elkaar verbonden zijn dat sprake is van functionele samenhang tussen de lokalen.
10. In de rechtspraak is daarvoor als criterium ontwikkeld dat van belang is of er een zodanige relatie bestaat tussen de onderscheiden (delen van) bouwwerken dat die als één geheel moeten worden beschouwd. Als er een dergelijke samenhang bestaat, dan strekt de bevoegdheid zich uit tot dat geheel, ongeacht of in de onderscheiden onderdelen al dan niet handelsvoorraden drugs zijn aangetroffen. In dit verband acht de voorzieningenrechter van doorslaggevend belang dat alle drie de delen feitelijk zijn gesitueerd in één grote loods, dus in hetzelfde gebouw, zij alle drie dezelfde eigenaar hebben en zij inpandig met elkaar verbonden en toegankelijk zijn, zij het dat de doorgang van [straatnaam 2] [huisnr] naar de delen aan de [straatnaam 1] alleen uit een gat in de muur van ongeveer 50 bij 50 centimeter bestaat. De voorzieningenrechter houdt het er daarom voor dat verweerder bevoegd was zowel de delen van het gebouw op de adressen [straatnaam 1] [huisnr *] en [huisnr **] als het deel op het adres [straatnaam 2] [huisnr] te sluiten.
11. Ter uitvoering van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Echt-Susteren 2020 (Damoclesbeleid) vastgesteld. In artikel 1, elfde lid, van het Damoclesbeleid is samengevat bepaald dat zonder voorafgaande waarschuwing wordt overgegaan tot sluiting van het lokaal indien sprake is van een overtreding van artikel 13b Opiumwet en er sprake is van een meer dan geringe (softdrugs van meer dan 5 gram) overschrijding van de gebruikershoeveelheid verdovende middelen.
In artikel 2, tweede lid, van het Damoclesbeleid is, voor zover hier van belang, bepaald dat indien na een sluiting opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs het lokaal gesloten wordt voor de duur van 12 maanden.
Bij de in het Damoclesbeleid weergegeven handhavingsmatrix is vermeld dat deze overtreding toe ziet op de handel in soft- of harddrugs in of vanuit een voor het (niet) publiek toegankelijk lokaal en daarbij behorende erven, zoals een horeca-inrichting (zowel nat als droog), winkel, groothandel, loods of bedrijfsruimte.
Van de overtreding is in ieder geval (niet limitatieve opsomming) sprake in de volgende gevallen:
1. verkoop van soft- of harddrugs door eigenaar/exploitant, leidinggevende of ander personeel
2. aanwezigheid van softdrugs in het lokaal in een handelshoeveelheid (>5 gram, <5 hennepplanten) en/of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd voor (de voorbereiding van) de handel in softdrugs in het lokaal.
3. (…)
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
12. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beleidsvrijheid. Uit het (onder 11. weergegeven) Damoclesbeleid volgt dat indien na een sluiting opnieuw een overtreding wordt geconstateerd ten aanzien van softdrugs het lokaal gesloten wordt voor de duur van 12 maanden. De sluiting van het lokaal voor de duur van twaalf maanden is in overeenstemming met zijn beleid.
13. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is.
Is de sluiting noodzakelijk?
14. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning/lokaal noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning/lokaal en het herstel van de openbare orde.
15. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning/lokaal in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen/lokalen door verweerder voor bij die woningen/lokalen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen/lokalen.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat in de lokalen een zeer grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen, waarvan aannemelijk is dat deze hoeveelheid bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Andere spullen die zijn aangetroffen bevestigen dat het gaat om middelen die voor de handel in drugs zijn te beschouwen. Dit impliceert tevens dat er sprake is geweest van een aanzienlijke loop naar en van het gebouw ten behoeve van die handel. Daar komt bij dat er in hetzelfde gebouw(deel) eerder grote hoeveelheden drugs zijn aangetroffen, wat toen tot sluiting door verweerder heeft geleid. Daaruit volgt de noodzaak om het gebouw voor een langere periode aan het drugscircuit te onttrekken. Sluiting voor twaalf maanden is dan in overeenstemming met de beleidsregels van verweerder. Die sluiting zou niet effectief zijn als zij zich niet ook zou uitstrekken tot het deel aan de [straatnaam 2] [huisnr] , zolang een doorgang tussen beide delen bestaat. Verweerder heeft zich dus in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting van het gebouw als geheel noodzakelijk is.
Is de sluiting evenredig?
17. Naast noodzakelijk moet de sluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens vaste rechtspraak van de Afdeling in dit geval de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
18. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat in het gebouwdeel [straatnaam 2] [huisnr] geen verboden middelen zijn aangetroffen en dat van directe betrokkenheid van verzoeker bij drugshandel niet is gebleken. Wel heeft verzoeker een risico op zich genomen door een huurovereenkomst aan te gaan, althans te verlengen, met de verhuurder van wie in meer dan één pand drugs zijn aangetroffen en te dulden dat er een doorgaanbaar gat in de muur gehandhaafd bleef naar het deel van het gebouw dat eerder was gesloten wegens aanwezigheid van drugs. Ook is duidelijk dat sluiting van het deel aan de [straatnaam 2] [huisnr] zware gevolgen voor verzoeker heeft, nu hij daardoor zijn bedrijfsvoering aldaar niet kan voortzetten. Of daardoor ook een faillissement dreigt is evenwel niet vast te stellen. In elk geval zal verweerders besluit verzoeker veel tijd en geld kosten. Dat andere bedrijfsruimte niet te vinden zou zijn, acht de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk. Ook gaat hij er niet vanuit dat verzoeker gehouden is om de huur van [straatnaam 2] [huisnr] te blijven doorbetalen, nu hij in de problemen is gekomen door praktijken in de gebouwdelen [straatnaam 1] [huisnr *] en [huisnr **] waarvan zijn verhuurder eigenaar en gebruiker was en deze verhuurder, naar verzoeker stelt, tevens al voordat hij huurder was het genoemde gat in de muur heeft gemaakt. Het voorgaande afwegend acht de voorzieningenrechter het niet onevenredig dat ook verzoeker wordt getroffen door de last tot sluiting. Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat het waarborgen van de evenredigheid gebiedt dat verzoeker een wat langere termijn wordt gegund dan de termijn van acht dagen die verweerder hen heeft gegeven, zodat hij een andere ruimte, of ruimtes, kan zoeken voor zijn kantoor en overige bedrijfsactiviteiten en daarnaast zijn werkzaamheden aan zijn sloopprojecten zoveel mogelijk kan voortzetten.
Conclusie
19. Bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de bij het bestreden besluit opgelegde last, voor zover die betrekking heeft op het gebouwdeel aan de [straatnaam 2] [huisnr] , wordt geschorst tot drie weken nadat deze uitspraak is gedaan.
Griffierecht en proceskosten
20. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst de bij het bestreden besluit opgelegde last, voor zover die betrekking heeft op het gebouwdeel aan de [straatnaam 2] [huisnr] , tot drie weken nadat deze uitspraak is gedaan;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 november 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.