ECLI:NL:RBLIM:2022:6892

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
ROE 21/2821
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA- en TW-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv van 28 september 2021, waarin zijn recht op uitkering ingevolge de Wet WIA en de Toeslagenwet (TW) werd herzien. Eiser had zich als zelfstandige ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar had dit niet tijdig gemeld aan het Uwv, wat leidde tot een terugvordering van ten onrechte ontvangen uitkeringen over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 december 2019. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden, omdat hij geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden en inkomen als zelfstandige. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en bevestigt de terugvordering van € 33.127,84 en de opgelegde boete van € 1.106,67. Eiser had aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van zijn meldingsplicht, maar de rechtbank oordeelt dat hij had moeten begrijpen dat zijn zelfstandige werkzaamheden invloed hadden op zijn uitkering. De rechtbank concludeert dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien en dat de boete terecht is opgelegd. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser ter hoogte van € 759,-.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2821

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2022

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.W. Rauh),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Eindhoven)(het Uwv)
(gemachtigde: D.E.G. Veugen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het Uwv van 28 september 2021 over eisers recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de Toeslagenwet (TW). Het Uwv heeft die uitkeringen herzien over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 december 2019 omdat eiser zijn inkomsten als zelfstandig ondernemer over die periode niet tijdig had doorgegeven. Het ten onrechte ontvangen bedrag aan WIA- en TW-uitkering is teruggevorderd. Ook heeft het Uwv aan eiser een boete opgelegd.
2. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de partner van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Aan eiser is sinds 6 maart 2017 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, waarbij is uitgegaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Deze uitkering is aangevuld met een toeslag ingevolge de TW. Per 21 maart 2018 is de loongerelateerde uitkering omgezet naar een loonaanvullingsuitkering. Het arbeidsongeschiktheidspercentage bedroeg daarbij nog steeds 100%.
4. Op 15 mei 2018 heeft eiser telefonisch aan het Uwv gevraagd of hij met behoud van uitkering zou mogen starten als zelfstandige en welke ondersteuning en financiering hij daarbij zou kunnen krijgen. In 2021 is het Uwv gebleken dat eiser zich op 16 mei 2018 heeft ingeschreven als zelfstandige bij de Kamer van Koophandel met het bedrijf [handelsnaam] en dat hij inkomen heeft gegenereerd uit zelfstandige arbeid.
Het standpunt van het Uwv
5. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiser hem niet actief geïnformeerd heeft over zijn start als zelfstandige. Dat had hij in de ogen van het Uwv wel moeten doen. Aan het recht op uitkering is immers een inlichtingenplicht verbonden. Dat het Uwv, bijvoorbeeld via de gegevens van de Belastingdienst, zelf (eerder) had kunnen weten dat eiser als zelfstandige aan de slag was gegaan, ontslaat hem niet van die plicht. Hij had kunnen weten dat de werkzaamheden van invloed zouden kunnen zijn op het recht op en de hoogte van zijn WIA- en TW-uitkering.
6. Daarom heeft het Uwv het recht op de WIA- en TW-uitkering over de periode van 1 mei 2018 tot en met 31 december 2019 opnieuw bekeken. De conclusie van het Uwv is dat in de genoemde periode geen recht op (uitbetaling) van die uitkeringen bestaat. De daardoor ten onrechte ontvangen uitkeringen moet eiser volledig terugbetalen. De vordering bedraagt € 33.127,84 bruto.
7. Daarnaast is met het schenden van de inlichtingenplicht ook sprake van boetewaardig gedrag. Het Uwv vindt de opgelegde boete van (uiteindelijk) € 1.106,67 evenredig.
Het standpunt van eiser
8. Eiser stelt zich op het primaire standpunt dat van schending van de inlichtingenplicht geen sprake is. Hij heeft op 15 mei 2018 telefonisch contact gehad met het Uwv over zijn start als zelfstandige. Er is toen door de medewerker van het Uwv gezegd dat eiser zich kon laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel. Verder diende hij zijn inkomsten door te geven. Tot zover was het voor eiser duidelijk. Het Uwv heeft toen echter niet gezegd welke gegevens aangeleverd zouden moeten worden en wanneer. Daar komt bij dat de jaarstukken over 2018 en 2019 pas in maart respectievelijk juli 2020 gereed waren, waardoor eiser ook niet eerder had kunnen melden wat de hoogte van het inkomen over die jaren was. Het had op de weg van het Uwv gelegen om daar op in te spelen, onder meer door de uitkeringen uit te betalen in de vorm van een voorschot. Over de TW-uitkering stelt eiser zich op het bijkomende standpunt dat het voor hem niet duidelijk was dat hij die toeslag nog ontving, omdat hij vanwege een beslaglegging een lager bedrag aan uitkering ontving.
9. Het subsidiaire standpunt van eiser luidt dat sprake is van dringende (sociale) omstandigheden om van de terugvordering en de boeteoplegging af te zien. Hij beroept zich in dit verband op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021 [1] . Eiser kampt met grote schulden. In 2010 is hij toegelaten tot een WSNP-traject dat uiteindelijk met een schone lei is afgesloten. Daarna zijn weer de nodige schulden ontstaan, inclusief de vordering van het Uwv, en zullen de komende jaren nog meer schulden ontstaan vanwege naheffingen van de Belastingdienst. Het lukte en lukt eiser niet om inkomsten en uitgaven op elkaar af te stemmen. De uitgaven zijn steevast hoger dan de inkomsten, waardoor eiser en zijn gezin feitelijk ‘tot de bedelstaf’ veroordeeld zijn.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de herziening en terugvordering van de WIA- en TW-uitkering en van de opgelegde boete, zoals gewijzigd in de loop van het beroep. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die volgen uit de standpunten die eiser naar voren heeft gebracht.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
12. Een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering, moet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan. [2] Dit wordt de inlichtingenplicht genoemd.
13. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
14. Niet ter discussie staat dat op 15 mei 2018 telefonisch contact is geweest tussen eiser en het Uwv. Tijdens dat telefoongesprek is gesproken over het voornemen van eiser om weer als zelfstandige aan de slag te gaan. Daags erna, op 16 mei 2018, heeft hij zich als zelfstandige ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarvan heeft hij geen spontane melding gedaan bij het Uwv. Eiser heeft hierover als uitleg gegeven dat hij niet beter wist dan dat hij pas iets zou hoeven melden over zijn werkzaamheden als zelfstandige als er feitelijke inkomsten vast stonden. Deze opmerking treft geen doel, alleen al omdat eiser, toen het inkomen over 2018 en 2019 in 2020 definitief vaststond ook niks heeft doorgegeven aan het Uwv. Dat eiser bepaalde wijzigingen wel heeft doorgegeven – zoals een gewijzigd rekeningnummer en een wijziging in de woonsituatie – bevestigt ook de conclusie dat het hem duidelijk was dat hij alle voor het recht op uitkering relevante wijzigingen tijdig moest doorgeven, dus ook de start als zelfstandige en het daaruit gegenereerde inkomen. Bij de stelling dat eiser niet sterk is in het beheer van zijn administratie en hij door de tijdelijke breuk in de relatie met zijn partner niet kon terugvallen op haar hulp op dat punt kan de rechtbank zich wat voorstellen, maar dat vormt voor haar geen reden om te concluderen dat van schending van de inlichtingenplicht geen sprake is geweest. Ook de gestelde omstandigheid dat eiser vanwege een beslaglegging op zijn uitkering niet in de gaten had dat hij nog een TW-uitkering ontving, is geen reden om te veronderstellen dat eiser redelijkerwijs niet kon weten dat hij zijn inkomsten uit zelfstandige arbeid moest doorgeven.
Is er een grondslag voor herziening en terugvordering?
15. Verweerder is verplicht een WIA-uitkering te herzien indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld. [3] Die situatie doet zich hier voor.
16. Verweerder is verplicht om de uitkering die onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. [4] Er is daarmee een grondslag voor verweerder om over te gaan tot terugvordering van door eiser ten onrechte ontvangen WIA- en TW-gelden. Eiser heeft de hoogte van de terugvordering niet betwist.
Is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien?
17. Verweerder is alleen dan niet verplicht tot herziening en terugvordering van een WIA- en TW-uitkering over te gaan als sprake is van dringende redenen op grond waarvan hij geheel of gedeeltelijk van herziening en/of terugvordering van de WIA- en TW-uitkering had moeten afzien. [5] Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser als gevolg van de intrekking en/of terugvordering van de uitkering optreden. [6] Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat van zo’n uitzonderlijk geval bij eiser niet gebleken is. De vergelijking met de situatie in de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland gaat niet op. Daar ging het om de vraag of het bestuursorgaan aanleiding had moeten zien om, zoals dat heet, knellende wetgeving buiten toepassing te laten. Ook ging het om een situatie waarin een levensbedreigende ziekte grote financiële impact had. Zo’n situatie doet zich hier niet voor.
18. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien niet slaagt.
Is de boete terecht opgelegd?
19. Het Uwv legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de inlichtingenplicht. [7] Ook voor het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht door degene die aanspraak maakt op een toeslag legt het Uwv een bestuurlijke boete op. [8]
20. Het is vaste rechtspraak dat de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder is dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Het Uwv moet daarom aantonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. [9]
21. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bijzondere gronden heeft ingebracht tegen de boeteoplegging, anders dan de gronden die hij heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat de inlichtingenplicht is geschonden. Onder verwijzing naar 14 is de rechtbank daarom van oordeel dat het Uwv niet alleen aannemelijk heeft gemaakt, maar ook heeft aangetoond dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te doen van zijn werkzaamheden en inkomen als zelfstandige. Het Uwv was daarom verplicht om aan eiser een boete op te leggen.
22. De boete bedroeg aanvankelijk € 5.533,33 waarbij is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en een maximumboete van € 8.300,-. In het wijzigingsbesluit [10] van 7 januari 2022 dat de rechtbank mede in haar beoordeling betrekt, is de boete verlaagd naar € 1.106,67 omdat het Uwv bij nader inzien vindt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
23. In veel uitspraken is geoordeeld [11] dat de financiële omstandigheden van de betrokkene aanleiding kunnen geven de vast te stellen boete te matigen. Een bestuursorgaan moet, als het een bestuurlijke boete oplegt, rekening houden met de draagkracht van de overtreder en daarbij met zijn financiële positie ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete. Wordt de beslissing van het bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, onderworpen aan het oordeel van de rechter, dan moet deze zijn oordeel daarover vormen met inachtneming van de op dát moment aannemelijk geworden omstandigheden.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat (ook) de (gematigde) boete niet is afgestemd op zijn draagkracht en daarom ten onrechte op een bedrag van € 1.106,67 is bepaald. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om zelf het boetebedrag vast te stellen.
25. Over de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft aangekondigd dat de in het wijzigingsbesluit van 7 januari 2022 vergoede proceskosten mogelijk worden verrekend met een openstaande vordering, laat de rechtbank zich in deze uitspraak niet uit. Als deze situatie zich voor zal doen, volgt daarover namelijk een afzonderlijk besluit van het Uwv waartegen eiser bezwaar kan maken.

Conclusie en gevolgen

26. Uit het voorgaande volgt dat het beroep tegen de bestreden besluiten, met inbegrip van de wijziging van de boete tijdens het beroep, ongegrond is.
27. Omdat verweerder tijdens het beroep een gewijzigd boetebesluit heeft genomen, ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het nadere beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiser genoemde kosten, te weten aanwezigheid ter zitting en reiskosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat verweerder vóór de zitting al het gewijzigde boetebesluit had genomen en die wijziging in beroep standhoudt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ter hoogte van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzitter, en mr. T.M. Schelfhout en mr. M.M.L. Goofers, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 september 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA. In artikel 12 van de TW is een gelijkluidende bepaling opgenomen.
3.Op grond van artikel 76, eerste lid, onder a, van de Wet WIA.
4.Op grond van artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 20, eerste lid, van de TW.
5.Dat is bepaald in artikel 77, vijfde lid, van de Wet Wet en artikel 20, vijfde lid, van de TW.
7.Op grond van artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA
8.Op grond van artikel 14a, eerste lid, van de TW en artikel 12 van de TW.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1100.
10.Als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
11.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2017:2718.