Beoordeling door de rechtbank
10. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de herziening en terugvordering van de WIA- en TW-uitkering en van de opgelegde boete, zoals gewijzigd in de loop van het beroep. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die volgen uit de standpunten die eiser naar voren heeft gebracht.
11. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
12. Een verzekerde, die een aanvraag voor een uitkering heeft ingediend of recht heeft op een uitkering, moet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie verstrekken, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte of de betaling daarvan.Dit wordt de inlichtingenplicht genoemd.
13. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
14. Niet ter discussie staat dat op 15 mei 2018 telefonisch contact is geweest tussen eiser en het Uwv. Tijdens dat telefoongesprek is gesproken over het voornemen van eiser om weer als zelfstandige aan de slag te gaan. Daags erna, op 16 mei 2018, heeft hij zich als zelfstandige ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarvan heeft hij geen spontane melding gedaan bij het Uwv. Eiser heeft hierover als uitleg gegeven dat hij niet beter wist dan dat hij pas iets zou hoeven melden over zijn werkzaamheden als zelfstandige als er feitelijke inkomsten vast stonden. Deze opmerking treft geen doel, alleen al omdat eiser, toen het inkomen over 2018 en 2019 in 2020 definitief vaststond ook niks heeft doorgegeven aan het Uwv. Dat eiser bepaalde wijzigingen wel heeft doorgegeven – zoals een gewijzigd rekeningnummer en een wijziging in de woonsituatie – bevestigt ook de conclusie dat het hem duidelijk was dat hij alle voor het recht op uitkering relevante wijzigingen tijdig moest doorgeven, dus ook de start als zelfstandige en het daaruit gegenereerde inkomen. Bij de stelling dat eiser niet sterk is in het beheer van zijn administratie en hij door de tijdelijke breuk in de relatie met zijn partner niet kon terugvallen op haar hulp op dat punt kan de rechtbank zich wat voorstellen, maar dat vormt voor haar geen reden om te concluderen dat van schending van de inlichtingenplicht geen sprake is geweest. Ook de gestelde omstandigheid dat eiser vanwege een beslaglegging op zijn uitkering niet in de gaten had dat hij nog een TW-uitkering ontving, is geen reden om te veronderstellen dat eiser redelijkerwijs niet kon weten dat hij zijn inkomsten uit zelfstandige arbeid moest doorgeven.
Is er een grondslag voor herziening en terugvordering?
15. Verweerder is verplicht een WIA-uitkering te herzien indien als gevolg van het niet of niet volledig nakomen van de inlichtingenplicht de hoogte van de uitkering ten onrechte op een te hoog bedrag is vastgesteld.Die situatie doet zich hier voor.
16. Verweerder is verplicht om de uitkering die onverschuldigd is betaald, terug te vorderen.Er is daarmee een grondslag voor verweerder om over te gaan tot terugvordering van door eiser ten onrechte ontvangen WIA- en TW-gelden. Eiser heeft de hoogte van de terugvordering niet betwist.
Is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien?
17. Verweerder is alleen dan niet verplicht tot herziening en terugvordering van een WIA- en TW-uitkering over te gaan als sprake is van dringende redenen op grond waarvan hij geheel of gedeeltelijk van herziening en/of terugvordering van de WIA- en TW-uitkering had moeten afzien.Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor eiser als gevolg van de intrekking en/of terugvordering van de uitkering optreden.Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat van zo’n uitzonderlijk geval bij eiser niet gebleken is. De vergelijking met de situatie in de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland gaat niet op. Daar ging het om de vraag of het bestuursorgaan aanleiding had moeten zien om, zoals dat heet, knellende wetgeving buiten toepassing te laten. Ook ging het om een situatie waarin een levensbedreigende ziekte grote financiële impact had. Zo’n situatie doet zich hier niet voor.
18. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien niet slaagt.
Is de boete terecht opgelegd?
19. Het Uwv legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de inlichtingenplicht.Ook voor het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht door degene die aanspraak maakt op een toeslag legt het Uwv een bestuurlijke boete op.
20. Het is vaste rechtspraak dat de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder is dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot beëindiging, herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en van de bevoegdheid tot terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. Het Uwv moet daarom aantonen dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden.
21. De rechtbank stelt vast dat eiser geen bijzondere gronden heeft ingebracht tegen de boeteoplegging, anders dan de gronden die hij heeft aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat de inlichtingenplicht is geschonden. Onder verwijzing naar 14 is de rechtbank daarom van oordeel dat het Uwv niet alleen aannemelijk heeft gemaakt, maar ook heeft aangetoond dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te doen van zijn werkzaamheden en inkomen als zelfstandige. Het Uwv was daarom verplicht om aan eiser een boete op te leggen.
22. De boete bedroeg aanvankelijk € 5.533,33 waarbij is uitgegaan van normale verwijtbaarheid en een maximumboete van € 8.300,-. In het wijzigingsbesluitvan 7 januari 2022 dat de rechtbank mede in haar beoordeling betrekt, is de boete verlaagd naar € 1.106,67 omdat het Uwv bij nader inzien vindt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
23. In veel uitspraken is geoordeelddat de financiële omstandigheden van de betrokkene aanleiding kunnen geven de vast te stellen boete te matigen. Een bestuursorgaan moet, als het een bestuurlijke boete oplegt, rekening houden met de draagkracht van de overtreder en daarbij met zijn financiële positie ten tijde van het besluit tot het opleggen van de boete. Wordt de beslissing van het bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, onderworpen aan het oordeel van de rechter, dan moet deze zijn oordeel daarover vormen met inachtneming van de op dát moment aannemelijk geworden omstandigheden.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd dat (ook) de (gematigde) boete niet is afgestemd op zijn draagkracht en daarom ten onrechte op een bedrag van € 1.106,67 is bepaald. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om zelf het boetebedrag vast te stellen.
25. Over de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft aangekondigd dat de in het wijzigingsbesluit van 7 januari 2022 vergoede proceskosten mogelijk worden verrekend met een openstaande vordering, laat de rechtbank zich in deze uitspraak niet uit. Als deze situatie zich voor zal doen, volgt daarover namelijk een afzonderlijk besluit van het Uwv waartegen eiser bezwaar kan maken.