ECLI:NL:RBLIM:2022:6591

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
ROE 22/1613
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens weigering huisbezoek en onduidelijke woon- en leefsituatie

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, gedateerd 25 augustus 2022, wordt een verzoek om voorlopige voorziening behandeld van een verzoekster tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De intrekking vond plaats omdat verzoekster weigerde medewerking te verlenen aan een huisbezoek, waardoor haar woon- en leefsituatie onduidelijk bleef en het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De voorzieningenrechter oordeelt dat er een redelijke grond bestond voor het afleggen van het huisbezoek, gezien de meldingen over de woonomstandigheden van verzoekster en het feit dat zij niet op een eerder gesprek was verschenen. De voorzieningenrechter concludeert dat de weigering om mee te werken aan het huisbezoek niet kan worden gerechtvaardigd door een zwaarwegend belang, en dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht is gebeurd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de voorzieningenrechter benadrukt dat het oordeel voorlopig is en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22 / 1613
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, het college

(gemachtigde: mr. J.H.M.S. Crienen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de intrekking van het recht op bijstand ingevolge de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft met het besluit van 14 juni 2022 het recht op bijstand vanaf
7 juni 2022 ingetrokken omdat verzoekster heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan een huisbezoek waardoor de woon- en leefsituatie onduidelijk is geworden en het recht op bijstand niet meer is vast te stellen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
2.1.
Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat het besluit onjuist is en het nog geruime tijd kan duren voordat op het bezwaarschrift is beslist. Zij heeft geen inkomsten of vermogen zodat zij niet over voldoende middelen beschikt om in het dagelijks levensonderhoud te kunnen voorzien en aan de financiële verplichtingen te kunnen voldoen.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet op voorhand kan worden gezegd dat er geen sprake is van spoedeisendheid. Niet bekend is wanneer het college het besluit op bezwaar gaat nemen. Ook aan de overige eisen van artikel 8:81 van de Awb is voldaan.
3. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt hij aan de hand van de gronden die verzoekster heeft aangevoerd.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter verwijst voor het wettelijk kader naar een bijlage bij deze uitspraak.
6. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
6.1.
Verzoekster ontvangt vanaf 1 januari 2006 een bijstandsuitkering, laatstelijk vanaf
1 november 2011 naar de norm voor een alleenstaande. Verzoekster staat volgens de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] .
6.2.
Naar aanleiding van een melding op 11 mei 2022 van de afdeling toezicht en handhaving en aanvullende informatie van de betrokken handhaver heeft het college een onderzoek ingesteld. Volgens de melding en aanvullende informatie is bij een wietdump op 9 april 2022 in de bossen van [plaats] een brief met adresgegevens van verzoekster gevonden. Afdeling handhaving heeft verzoekster begin mei 2022, exacte datum niet bekend, een brief gestuurd voor een uitnodiging voor een gesprek. Volgens de handhaver heeft een zoon van verzoekster de dag na het versturen van de brief hem telefonisch laten weten dat zijn moeder in Turkije zit en dat hij niet weet hoe lang ze daar blijft. Hij zou zijn moeder laten bellen wanneer ze weer in Nederland zou zijn.
6.3.
Het onderzoek van het college heeft bestaan uit administratief onderzoek; onder meer dossieronderzoek, raadpleging van de BRP, opvraag van het waterverbruik bij de Waterleidingmaatschappij Limburg (WML), raadpleging van Suwinet, raadpleging van de Rijksdienst voor Wegverkeer (RDW) en opvraag afvalgegevens. Verder hebben acht waarnemingen bij de woning van verzoekster plaatsgevonden.
6.3.1.
Uit het dossieronderzoek is gebleken dat verzoekster in 2017 de laatste keer via een wijzigingsformulier heeft doorgegeven dat zij vanaf 17 januari 2017 tot en met
10 februari 2017 op vakantie is geweest in het buitenland. Volgens het BRP staat verzoekster alleen op het uitkeringsadres ingeschreven. Het waterverbruik was in de periode 10 november 2019 tot de opnamedatum 16 november 2020 158 m3 en in de periode 16 november 2020 tot de opnamedatum 1 december 2021 98 m3. Uit de opvraag van afvalgegevens over de periode januari 2022 tot en met 17 mei 2022 van het BRP-adres is gebleken dat in januari 13 keer restafval, in februari 10 keer restafval, in maart 9 keer restafval, in april 14 keer restafval en één keer PMD afval, tussen 1 mei 2022 en 4 mei 2022 4 keer restafval en tussen 4 mei 2022 en 17 mei 2022 geen afval is aangeboden.
6.3.2.
Bij de acht waarnemingen vanaf de openbare weg bij het adres van verzoekster in de periode 16 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 is één keer gezien dat er verschillende kledingstukken over de reling van het balkon hingen, is één keer gezien dat de verlichting in de woning aan was en is waargenomen dat de stand van de gordijnen veranderd was. Uit de waarnemingen werd duidelijk dat iemand gebruik maakt van de woning en dat niet kon worden vastgesteld of dit verzoekster was of mogelijk iemand anders.
6.4.
Het college heeft verzoekster bij brief van 26 mei 2022 uitgenodigd voor een gesprek op 30 mei 2022 en heeft verzoekster verzocht om afschriften van de bank- en spaarrekeningen over de periode 23 februari 2022 tot en met 23 mei 2022 in te leveren op het gesprek. Verzoekster is zonder bericht niet verschenen op het gesprek.
6.5.
Het college heeft vervolgens bij brief van 16 juni 2022, lees 30 mei 2022 (16 juni 2022 is onjuist, zo is ter zitting gebleken), het recht op de bijstand vanaf 30 mei 2022 opgeschort omdat verzoekster zonder bericht niet op de afspraak is verschenen en niet de gevraagde gegevens heeft verstrekt. Het college heeft in de laatstgenoemde brief verzoekster opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 7 juni 2022 en heeft verzocht de eerder gevraagde gegevens te verstrekken. Op 30 mei 2022, nadat de brief op het adres van verzoekster is bezorgd, heeft een zoon van verzoekster gebeld met de coach van de gemeente en medegedeeld dat zijn moeder een tweede brief heeft ontvangen en dat zijn moeder nog in Turkije zou verblijven. De zoon heeft gevraagd of het een probleem zou zijn als zijn moeder
pas in juli of zo beschikbaar is voor een afspraak omdat ze dan pas terugkomt uit Turkije.
Verzoekster is vervolgens toch verschenen op het gesprek op 7 juni 2022 en heeft de gevraagde bankafschriften overgelegd. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Het college heeft aansluitend aan het gesprek een huisbezoek willen verrichten met als doel de woon- en leefsituatie te controleren. Verzoekster heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan een huisbezoek omdat zij vond dat haar woon- en leefsituatie privé was. Zij heeft vervolgens na een bedenktijd van vijftien minuten opnieuw geweigerd haar medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Het college heeft daarna het besluit genomen zoals beschreven in 1.1.
7. Verzoekster heeft in het kader van haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening verwezen naar de gronden van het bezwaar. Zij is kort samengevat van mening dat er geen grondslag bestond voor het rechtmatigheidsonderzoek en ook niet voor het nader onderzoek en dat de uitkering ten onrechte is ingetrokken omdat geen redelijke grond bestond om een huisbezoek af te leggen.
7.1.
Volgens verzoekster bestond er geen grondslag om een rechtmatigheidsonderzoek op te starten en bestond er evenmin een grondslag voor een nader onderzoek. Zowel het feit dat door een handhaver van de gemeente Venlo bij een wietdump een algemene brief op naam van verzoekster is aangetroffen als de melding dat verzoekster op vakantie zou zijn, zijn onvoldoende om een onderzoek op te starten. De zoon van verzoekster heeft expliciet ontkend dat hij gebeld heeft. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat zij navraag heeft gedaan bij de kinderen van verzoekster en dat deze stellen noch begin mei noch op 30 mei 2022 te hebben gebeld met de mededeling dat hun moeder in Turkije was. Ook verzoekster heeft in het gesprek met de gemeente al aangegeven dat zij niet op vakantie was. Zij heeft haar paspoort getoond waarin geen recente stempels zijn gezet terwijl dat voor het inreizen naar Turkije gebruikelijk is hetgeen een aantal jaren geleden ook is gebeurd. Uit de waarnemingen kan niet worden geconcludeerd dat er iemand bij verzoekster zou inwonen. Haar zoon komt regelmatig bij verzoekster langs en verzorgt daar ook haar huis. Ditzelfde geldt voor het aanbieden van afval; verzoekster heeft al verklaard dat haar zoon het pasje van de afvalcontainer heeft en voor haar het afval in de container gooit.
7.1.1.
Artikel 53a, zesde lid, van de PW bepaalt dat het college bevoegd is een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
7.1.2.
Het college heeft naar aanleiding van de melding van 11 mei 2022 en de mededeling van een zoon begin mei 2022 dat zijn moeder niet naar het gesprek met de handhavingsmedewerker kon komen vanwege verblijf in het buitenland en dat hij niet wist wanneer zij terug zou komen, gebruik gemaakt van de bevoegdheid om een onderzoek (administratief onderzoek en waarnemingen zoals beschreven in in 6.3, 6.3.1 en 6.3.2) in te stellen. Voor het recht op bijstand is immers van belang waar iemand verblijft. Of verzoekster met vakantie was in Turkije of langer in het buitenland verbleef was op dat moment niet duidelijk. Langer dan vier weken vakantie elders of verblijf in het buitenland is van invloed op het recht op bijstand. Uit het administratief onderzoek is vervolgens gebleken dat verzoekster de laatste keer in 2017 heeft doorgegeven dat zij in het buitenland verbleef. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college medegedeeld dat waarschijnlijk vanwege het aangetroffen drugsafval het waterverbruik en de restafvalaanbiedingen zijn opgevraagd. Gebleken is dat het waterverbruik de laatste twee jaar aanzienlijk hoger was dan het gemiddeld verbruik van een eenpersoons huishouden en dat vanaf januari 2022 het aantal aanbiedingen van restafval opvallend hoog was. Uit de waarnemingen in mei is gebleken dat iemand in de woning van verzoekster verbleef. Deze onderzoeksresultaten zijn voor het college vervolgens aanleiding geweest om verzoekster uit te nodigen voor een gesprek om de rechtmatigheid van de verstrekking van de bijstandsuitkering te beoordelen. Verzoekster is zonder bericht niet op het gesprek van 30 mei 2022 verschenen. Nadat een nieuwe uitnodiging op 30 mei 2022 voor een gesprek op juni 2022 op het uitkeringsadres persoonlijk door de sociaal rechercheur [naam] werd bezorgd heeft diezelfde dag een zoon telefonisch medegedeeld dat zijn moeder nog in Turkije zou verblijven. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de weergave in het rapport bijzonder onderzoek dat een zoon twee keer heeft gebeld met een handhavingsmedewerker van de afdeling toezicht en handhaving respectievelijk met de sociaal rechercheur met de mededeling dat zijn moeder in Turkije was. De stelling van verzoekster tijdens het gesprek dat zij niet gelooft dat haar zoon heeft gebeld en dat de gemachtigde van verzoekster ter zitting naar voren heeft gebracht dat zij nog heeft gesproken met twee zonen van verzoekster en dat die hebben verklaard dat zij niet hebben gebeld met de gemeente, is onvoldoende om te twijfelen aan de weergave op dit punt in het rapport bijzonder onderzoek.
De voorzieningenrechter concludeert, mede op basis van hetgeen ter zitting is besproken, dat aanvankelijk het aantreffen van de brief met adresgegevens bij een wietdump en het al dan niet verblijven in het buitenland aanleiding is geweest voor het onderzoek en dat gaandeweg het onderzoek bij het college ook twijfels zijn gerezen over verzoeksters woon- en leefsituatie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college op goede gronden gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel 53a, zesde lid, van de PW.
7.2.
Verzoekster heeft verder aangevoerd dat schending van de medewerkingsplicht, het niet meewerken aan het huisbezoek, niet kan leiden tot intrekking van de bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, temeer omdat er geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek zodat het weigeren van het huisbezoek haar niet tegengeworpen kan worden. Verzoekster heeft verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] . Volgens verzoekster blijkt uit de overgelegde informatie dat zij niet in Turkije is geweest en dat daarom geen reden was om te twijfelen aan het feit dat zij niet op vakantie was. Er bestonden minder vergaande mogelijkheden om te beoordelen of zij op vakantie naar Turkije is geweest. Verzoekster heeft immers tijdens het gesprek haar paspoort laten zien waaruit blijkt dat er geen recente inreisgegevens zijn vermeld in het paspoort. Bij een reis naar Turkije zouden deze gegevens zichtbaar zijn geweest. Ook is op de bankrekening geen enkele transactie te zien die in het buitenland heeft plaatsgevonden. Op de bankafschriften is te zien dat verzoekster in die periode boodschappen bij supermarkten heeft gedaan.
7.2.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het college de intrekking van de bijstandsuitkering van verzoeker niet heeft beperkt tot een bepaalde periode. Op grond van vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 19 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3341, loopt de te beoordelen periode in een dergelijk geval vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat de hier te beoordelen periode loopt van
7 juni 2022 tot en met 14 juni 2022.
7.2.2.
Het besluit tot intrekking van de bijstand is een belastend besluit. Daarbij is het aan het bestuur om de nodige kennis omtrent de concrete feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om te bewijzen dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuur rust.
7.2.3.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek eerst gevolgen worden verbonden (in de vorm van het weigeren, beëindigen of intrekken van de bijstand), indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake, als voorafgaand aan – dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van – het huisbezoek duidelijk is dat en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van de door de betrokkene gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een voor betrokkene andere effectieve en voor de betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan moet de betrokkene erop worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Indien van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek sprake is, kan alleen een zwaarwegende reden die aan de onmiddellijke uitvoering van een huisbezoek in de weg staat een rechtvaardigingsgrond zijn voor het niet verlenen van de verlangde medewerking [3] .
7.2.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat door de mededelingen begin mei 2022 en 30 mei 2022 van een zoon van verzoekster dat zijn moeder in Turkije verblijft, dat tijdens de waarnemingen in de periode van 16 mei 2022 tot en met 24 mei 2022 is gezien dat iemand van de woning gebruik maakte, dat het waterverbruik in de afgelopen twee jaar overeenkomt komt met het waterverbruik van een twee persoonshuishouden en de verklaring van verzoekster tijdens het gesprek dat één van haar zonen ( [naam] ), die in haar buurt woont maar waarvan zij het adres niet weet, meerdere malen per week bij haar blijft slapen, dat deze zoon ook persoonlijke spullen bij haar heeft liggen, dat hij bij verzoekster slaapt en vandaaruit naar zijn werk gaat en gelet op de vaststelling van de sociaal rechercheur dat [naam] staat ingeschreven bij zijn broer [naam] , in samenhang bezien, sprake was van een zodanige onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie van verzoekster en het gebruik van de woning dat daardoor een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek. Het feit dat verzoekster tijdens het gesprek haar paspoort heeft laten zien waarin de laatste inreisstempel naar Turkije uit 2019 dateerde en dat uit de bankafschriften niet is gebleken dat zij in het buitenland heeft verbleven, heeft de onduidelijkheid niet weggenomen. Dat was niet op een andere voor verzoekster minder belastende wijze te controleren dan een onaangekondigd huisbezoek. De verklaring van verzoekster over het waterverbruik, namelijk dat zij twee keer per dag doucht en veel water gebruikt om te poetsen, dat haar zoon ook een aantal dagen bij haar verblijft en ook bij haar doucht heeft de onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie evenmin weggenomen.
7.3.
Volgens verzoekster voldoet het huisbezoek niet aan het subsidiariteitsvereiste. Verzoekster had voorafgaand aan het gesprek met de sociaal rechercheur aangegeven dat het niet zo goed met haar ging en heeft gevraagd of haar zoon ter ondersteuning bij het gesprek aanwezig kon zijn. Dit is geweigerd
.Het college is op de hoogte van de mentale problemen van verzoekster en het feit dat haar zoon haar heeft begeleid in de procedure
.Verder had het college niet mogen volstaan met het geven van vijftien minuten bedenktijd en had moeten nagaan of er een alternatief mogelijk was. Verzoekster heeft gewezen op een uitspraak van de CRvB. [4]
7.3.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college medegedeeld dat verzoekster voorafgaand aan het gesprek heeft verzocht om de aanwezigheid van haar zoon bij het gesprek en dat de sociaal rechercheur dit heeft geweigerd. Men wilde verzoekster spreken met een Turkse tolk, zonder de aanwezigheid van de zoon om te voorkomen dat anders vertaald zou worden. Uit het gespreksverslag blijkt dat verzoekster aan het begin van het gesprek op de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden van medische en/of andere aard waardoor zij niet in staat is het gesprek te voeren heeft geantwoord dat zij zich niet zo goed voelt, zij depressies en paniek aanvallen heeft, zij verschillende klachten heeft maar dat zij gaat proberen om antwoord te geven op de vragen die men haar stelt. Verzoekster heeft verder gezegd dat dat als zij zich niet goed voelt, zij er wel eerder mee gaat stoppen. Uit het gespreksverslag blijkt niet dat verzoekster daarna heeft aangegeven dat dit aan de orde was en dat zij vanwege haar gestelde klachten en het niet aanwezig zijn van haar zoon niet in staat is geweest om een verklaring af te leggen. Verzoekster heeft op het einde van het gesprek verklaard dat haar psychische toestand onderste boven is, dat zij normaal is behandeld en dat zij de verklaring in vrijheid heeft kunnen afleggen.
Verzoekster is tijdens het einde van het gesprek voldoende duidelijk gemaakt dat het niet meewerken aan het huisbezoek gevolgen voor het recht op uitkering kan hebben, namelijk dat zij er rekening mee moet houden dat het recht op uitkering kan worden ingetrokken en beëindigd en dat zij daarnaast dan eventueel te veel verstrekte bijstand dient terug te betalen. Verzoekster heeft verklaard dat zij niet mee wil werken aan het huisbezoek omdat zij haar privé dingen niet wil laten zien. Ook na de gegeven bedenktijd van vijftien minuten, heeft verzoekster, nadat haar opnieuw op de gevolgen is gewezen, volhard in het niet meewerken aan het huisbezoek. De duur van die bedenktijd acht de voorzieningenrechter in navolging van de CRVB, die al meerdere malen heeft uitgesproken dat een bedenktijd van vijf minuten niet te kort is [5] , niet onredelijk. Het gespreksverslag van 7 juni 2022 maakt er geen melding van dat verzoekster kenbaar heeft gemaakt dat vanwege lichamelijk of psychische problemen geen huisbezoek kon plaatsvinden. Van een voldoende zwaarwegend belang om medewerking te weigeren aan een huisbezoek is de voorzieningenrechter niet gebleken.
7.3.2.
Nu er een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek en niet is gebleken van een voldoende zwaarwegend belang om medewerking te weigeren aan een huisbezoek, heeft het college de weigering om mee te werken aan een huisbezoek aan het besluit tot intrekking van de uitkering van verzoekster ten grondslag mogen leggen.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld omdat verzoekster de op haar rustende medewerkingsverplichting op grond van artikel 17, tweede lid, van de PW heeft geschonden. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat de onduidelijkheid over de woon- en leefsituatie en het gebruik van de woning in de periode in geding zodanig is dat het recht op bijstand ook niet schattenderwijs kan worden vastgesteld. Door geen medewerking te verlenen aan het huisbezoek op 7 juni 2022 en op basis van de ten tijde van het bestreden besluit bekende feiten en omstandigheden heeft het college dan ook terecht de bijstandsuitkering met ingang van 7 juni 2022 ingetrokken. Het ligt op de weg van verzoekster om in de bezwaarprocedure alsnog de nodige duidelijkheid te verschaffen en mee te werken aan eventueel onderzoek dat nodig zal blijken. Bij de huidige stand van zaken komt de bestaande onduidelijkheid echter voor risico van verzoekster.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:25 augustus 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage wettelijk kader

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de PW heeft alleen een in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 17, tweede lid, van de PW bepaalt dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 53, zesde lid, van de PW bepaalt dat het college bevoegd is een onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
In artikel 54, derde lid, van de Pw is voor zover hier van belang bepaald dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel een besluit tot toekenning van bijstand intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft gelegd tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Voetnoten

2.Uitspraak van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA2436 en van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1829
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 oktober 2012, ECLI:NL:2012:BY1270
4.Uitspraak van 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1213
5.ECLI:NL:CRVB:2021:3270, rechtsoverweging 4.1.8