ECLI:NL:RBLIM:2022:2807

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
ROE 21/880
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking, gelegen op een perceel van 771 m². Eiseres, Stichting Pergamijn, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, die de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 heeft vastgesteld op € 922.000,- voor het belastingjaar 2020. Eiseres betwist dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en stelt dat zij op grond van artikel 220a van de Gemeentewet geen gebruikersbelasting hoeft te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde, waarbij partijen het eens zijn over de toepassing van de Taxatiewijzer en de daarin opgenomen kengetallen. Eiseres heeft een lagere waarde van € 836.000,- voorgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank concludeert dat de door verweerder voorgestane waarde van de onroerende zaak aannemelijk is gemaakt en verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Tevens is geoordeeld dat de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil niet is overschreden, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 880

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2022 in de zaak tussen

Stichting Pergamijn, te Echt, eiseres

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,verweerder
(gemachtigde: P.J.J.C. Jonkers).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 21 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 922.000,- voor het belastingjaar 2020.
Bij besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de vastgestelde waarde gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft (gezamenlijk met 41 vergelijkbare zaken) plaatsgevonden op 10 en 11 februari 2022. Namens eiseres zijn verschenen A. van den Dool, kantoorgenoot van haar gemachtigde, en taxateur [naam taxateur 1] . Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde en taxateurs [naam taxateur 2] en [naam taxateur 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is gebruiker van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 2004 gebouwde woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking. De onroerende zaak is gelegen op een perceel van 771 m².
Het geschil
2. Eiseres heeft in haar beroepschrift bestreden dat aan haar over het belastingjaar 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker kan worden opgelegd. De onroerende zaak kan volgens eiseres namelijk voor ten minste 70% worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit betekent dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en zij op grond van artikel 220a van de Gemeentewet geen gebruikersbelasting hoeft te betalen. Bovendien vindt zij dat de aanslag onroerende zaakbelasting eigenaar moet worden berekend naar het woningtarief. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres verwezen naar een op 11 augustus 2020 opgemaakt taxatierapport van [naam taxateur 1] en [naam taxateur 4] van Phydias B.V.
3. In geschil is verder de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2019. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde. De toepasselijkheid van de landelijke “Taxatiewijzer en kengetallen, deel 9, Verzorging, waardepeildatum 1 januari 2019” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de Taxatiewijzer) en het daarin opgenomen archetype N3770000 (“Gezinsvervangend tehuis, 1966 en nieuwer”) is evenmin in geschil, behoudens de daarin genoemde restwaarden. De rechtbank ziet geen aanleiding om partijen niet in deze gezamenlijke uitgangspunten te volgen.
De standpunten van eiseres
4. Eiseres heeft zich in haar beroepschrift op het standpunt gesteld dat de waarde van de onroerende zaak € 836.000,- bedraagt. Zij heeft hiertoe verwezen naar eerdergenoemd taxatierapport van [naam taxateur 1] en [naam taxateur 4] van Phydias B.V. De standpunten van eiseres zijn op basis van dit taxatierapport gebaseerd op de volgende uitgangspunten.
4.1.
In het taxatierapport is volgens de taxateurs aangesloten bij de grondwaarde van € 115,- inclusief BTW per m² die verweerder in het taxatieverslag heeft gehanteerd (totaal inclusief BTW: 771 m² x € 115,- = € 88.626,-).
4.2.
Voor het bepalen van de bouwkosten zijn de taxateurs uitgegaan van de kengetallen van het archetype N3770000 (‘Gezinsvervangend tehuis, 1986 en nieuwer’) uit de Taxatiewijzer. Daarop is 10% in mindering gebracht. De taxateurs zijn er van uitgegaan dat de onroerende zaak bestaat uit één onderdeel met een bruto vloeroppervlak van 818 m².
De totale bouwkosten (bruto vervangingswaarde) hebben zij ingeschat op € 1.438.044,- (inclusief BTW).
4.3.
Over de correctie voor technische veroudering heeft eiseres het standpunt ingenomen dat verweerder de door hem gestelde restwaarden niet aannemelijk heeft gemaakt, nu aan de Taxatiewijzer en de daarin vermelde kengetallen geen bewijskracht toekomt, omdat niet van de onderbouwende gegevens kennis genomen kan worden. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2018 [1] en van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2017. [2] In de taxatie van eiseres is voor alle onderdelen gekozen voor een restwaarde van 10%. Eiseres wil met dit (lage) percentage tot uitdrukking brengen dat in de zorg veel objecten aan het einde van hun levensduur geen restwaarde hebben en worden gesloopt. Eiseres is uitgegaan van een levensduur van de onderdelen van de onroerende zaak van respectievelijk 55 (ruwbouw), 30 (afbouw) en 15 jaar (installaties). Omdat de onroerende zaak dateert uit 2004 en dus op de waardepeildatum 15 jaar oud was, is de levensduur van de installaties (exact op de waardepeildatum) verstreken en daarom moet dit onderdeel, omdat er geen sprake is van een recente renovatie of andersoortig recent ingrijpen, op de restwaarde worden gewaardeerd. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 5 januari 2001 en 26 november 2015 [3] , een arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020 [4] en een uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 december 2020. [5]
4.4.
Eiseres heeft geen correctie voor functionele veroudering toegepast.
De standpunten van verweerder
5. Verweerder heeft weersproken dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en dat daarom op grond van artikel 220a van de Gemeentewet geen gebruikersbelasting hoeft te worden betaald. Ter onderbouwing hiervan heeft hij in beroep een taxatierapport, opgemaakt op 1 juni 2021 door [naam taxateur 3] overgelegd.
6. Ter onderbouwing van de waarde van de onroerende zaak heeft verweerder eveneens verwezen naar het taxatierapport van Rotinsulu. Dit taxatierapport is gebaseerd op de volgende uitgangspunten.
6.1.
De taxateur is uitgegaan van een grondwaarde van € 95,- exclusief en € 115,- inclusief BTW (totaal inclusief BTW: 771 m² x € 115,- = € 88.625,-).
6.2.
De taxateur heeft de kengetallen van het archetype N3770000 uit de Taxatiewijzer tot uitgangspunt genomen. Hij heeft het bruto vloeroppervlak opnieuw ingemeten. Dit bedraagt 771 m². Plattegronden met het bijbehorende bruto vloeroppervlak zijn als bijlage bij het taxatierapport gevoegd. De taxateur heeft geconcludeerd dat de bruto vervangingswaarde van alle onderdelen in totaal € 1.325.663,- (inclusief BTW) bedraagt.
6.3.
Verweerders taxateur heeft voor het bepalen van de restwaarden van de onderdelen ruwbouw, afbouw en installaties de Taxatiewijzer gevolgd (respectievelijk 30, 25 en 17%). Ter onderbouwing heeft de taxateur verwezen naar de in de Taxatiewijzer opgenomen transactiecijfers van (geanonimiseerde) zorgobjecten in Utrecht, Rotterdam, Nijmegen en Delft en de daaruit berekende restwaarden. Voor de onderdelen ruwbouw en afbouw heeft verweerders taxateur aangesloten bij de gemiddelde levensduur van 55 en 30 jaar uit de Taxatiewijzer. Omdat de onroerende zaak op de waardepeildatum 15 jaar oud was, is de levensduur van die onderdelen niet verlengd. Dat is anders voor het onderdeel installaties waarvan de levensduur, die volgens de Taxatiewijzer gemiddeld 15 jaar bedraagt, is verlengd tot 20 jaar. Aan voormelde inschatting van de levensduur ligt een inpandige opname van de onroerende zaak van 12 juli 2019 ten grondslag. Op grond hiervan heeft hij geconcludeerd dat het onderhoudsniveau en de kwaliteit van de onroerende zaak ‘voldoende’ zijn.
6.4.
Anders dan eiseres heeft verweerder vanwege excessieve gebruikskosten (als gevolg van uitstel van het vervangen van de liftinstallatie) een correctie voor functionele veroudering van 2% toegepast.
6.5.
In de bij het taxatierapport gevoegde taxatiekaart wordt de waarde van de onroerende zaak becijferd op € 922.000,-. Die waarde is gelijk aan de beschikte waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019.
De (aanvullende) standpunten van eiseres ter zitting
7. Op zitting heeft eiseres – voor zover voor deze zaak van belang – in aanvulling op het voorgaande de volgende standpunten ingenomen.
7.1.
Eiseres heeft de bruikbaarheid van de transacties die verweerder gebruikt ter onderbouwing van de restwaarde in twijfel getrokken. De verkochte objecten zijn geanonimiseerd waardoor de verkopen voor eiseres niet controleerbaar zijn. Niet duidelijk is onder welke omstandigheden de betreffende verkopen hebben plaatsgevonden en daarnaast ontbreekt noodzakelijke informatie over onder meer de bestemming van het perceel.
7.2.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit geschil.
Onroerendezaakbelastingen (gebruiker/eigenaar)
8. De rechtbank heeft geconstateerd dat in het primaire besluit aan eiseres geen aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd. Verweerder heeft dit op zitting in zijn systeem nagekeken en bevestigd dat een dergelijke aanslag niet is opgelegd. Uit het primaire besluit blijkt verder dat aan eiseres, die immers (slechts) gebruiker van de onroerende zaak is, ook geen aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar is opgelegd. Een onderbouwing van de gestelde aanslagen door eiseres is achterwege gebleven. De stelling van eiseres dat het object als woning moet worden gezien, heeft in dit geval geen gevolgen voor de waardebepaling. Gelet op het voorgaande bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om in te gaan op hetgeen partijen over en weer hierover hebben aangevoerd.
Bewijslastverdeling (algemeen)
9. De rechtbank stelt voorop dat het in eerste instantie aan verweerder is om aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde van de onroerende zaak niet te hoog is. [6] Verweerder zal in zijn beoordeling moeten letten op hetgeen eiseres aanvoert ter onderbouwing van de door haar verdedigde waarde. [7] Als verweerder niet in deze bewijslast slaagt, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechtbank als regel de waarde zelf vaststellen. Deze in goede justitie vastgestelde waarde behoeft niet te worden gemotiveerd. [8]
Wettelijk kader
10. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet woz wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak moet worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.
11. Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet woz wordt, in afwijking in zoverre van het tweede lid, de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, en met uitzondering van onroerende zaken die zijn ingeschreven in een van de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers van beschermde monumenten, bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met:
de aard en de bestemming van de zaak;
de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
12. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Wet woz wordt de vervangingswaarde, bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Wet woz berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak op te tellen de waarde van de opstal van de onroerende zaak. De waarde van de grond wordt bepaald door middel van een methode van vergelijking als bedoeld in het eerste lid, onder a, rekening houdend met de bestemming van de zaak. De waarde van de opstal wordt gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zou vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering en een factor wegens functionele veroudering. De correctie wegens technische veroudering wordt gebaseerd op de verstreken en de resterende gebruiksduur met inachtneming van de restwaarde. De correctie wegens functionele veroudering wordt gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten.
Grondwaarde
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder en eiseres de grond op hetzelfde bedrag hebben gewaardeerd en concludeert hieruit dat niet in geschil is dat verweerder de waarde van de grond niet te hoog heeft vastgesteld.
Bruto vervangingswaarde
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar taxatie de bruto vervangingswaarde op een hoger bedrag (€ 1.438.044,-) dan verweerder (€ 1.325.663,-) heeft ingeschat en kan daarom ook voor dit onderdeel concluderen dat niet in geschil is dat verweerder de bruto vervangingswaarde niet te hoog heeft vastgesteld.
Correctie technische veroudering – verlenging van de technische levensduur
15. De rechtbank overweegt dat verweerder de levensduur van het onderdeel installaties van 15 jaar volgens de Taxatiewijzer heeft verlengd met 5 jaar tot 20 jaar. Verweerder heeft gesteld dat, nu zijn taxateur niet is gebleken dat de onroerende zaak op de waardepeildatum niet gebruikt kon worden in overeenstemming met de aard en bestemming die de eigenaar / gebruiker daaraan heeft gegeven, de gehanteerde gebruiksperiode aannemelijk is. De taxateur heeft de onroerende zaak inpandig opgenomen en geconstateerd dat de staat van de installaties ‘voldoende’ is en de onroerende zaak goed is onderhouden.
16. Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 [9] volgt dat als in de waardering wordt aangesloten bij een taxatiewijzer, de partij die wil afwijken van de kengetallen in die taxatiewijzer de gronden daarvoor moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Volgens verweerder moet de levensduur van de installaties van de onroerende zaak op een langere periode moet worden gesteld dan de periode die volgt uit de Taxatiewijzer en wordt de restwaarde op een later tijdstip bereikt. De bewijslast hiervan rust op verweerder, ook omdat eiseres dit betwist.
17. De rechtbank moet dan ook beoordelen of verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk maakt dat een verlenging van de levensduur van de installaties gerechtvaardigd is.
18. In eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020 is op dit punt als volgt geoordeeld.
“2.3.3 Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 273, lid 4, Gemeentewet, de voorganger van het huidige artikel 17, lid 3, Wet WOZ, blijkt dat voor de correctie wegens technische veroudering gekeken wordt naar de levensduur van de onroerende zaak en de restwaarde die deze zaak bij het einde van die levensduur zal hebben. Deze elementen vormen in feite de basis voor de technische afschrijving. Indien de eigenaar van een incourante onroerende zaak een juiste basis voor de afschrijving heeft gehanteerd, zou de afschrijving dan ook overeen moeten komen met de correctie wegens technische veroudering.In die parlementaire geschiedenis is geen steun te vinden voor de opvatting dat de restwaarde van een onroerende zaak niet kan worden bereikt zolang dat object nog in gebruik is bij de eigenaar/gebruiker en dezelfde functie als daarvoor vervult. Die uitleg ligt ook niet voor de hand. De gecorrigeerde vervangingswaarde strekt er toe de waarde zodanig vast te stellen dat niet meer wordt belast dan het bedrag waarvoor de eigenaar een zaak zou kunnen verwerven die voor hem hetzelfde nut oplevert als de te waarderen zaak. Dat sluit een waardering op restwaarde niet uit.
2.3.4
Hetgeen in 2.3.3 is overwogen neemt niet weg dat er aanleiding kan zijn voor een aanpassing van de technische afschrijving of van de restwaarde van een onroerende zaak, bijvoorbeeld indien achteraf blijkt dat de daarvoor eerder gehanteerde uitgangspunten onjuist zijn.
2.3.5
Het Hof heeft zijn oordeel dat niet van de restwaarde van (onderdelen van) het complex kan worden uitgegaan, kennelijk gebaseerd op het uitgangspunt dat die restwaarde niet kan zijn bereikt omdat het complex nog als voetbalcomplex in gebruik is. Zoals volgt uit hetgeen in 2.3.3 is overwogen berust dat uitgangspunt op een onjuiste rechtsopvatting.”
19. Bij uitspraak van 2 april 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met toepassing van voormeld arrest van de Hoge Raad het volgende geoordeeld. [10]

4.2.2 De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de technische levensduur van een onroerende zaak bij elke (jaarlijkse) herwaardering opnieuw moet worden beoordeeld. De (onderhouds)toestand van de onroerende zaak op de waardepeildatum rechtvaardigt volgens de heffingsambtenaar een verlenging van de levensduur van de installaties en de afbouw met 5 jaar en van de ruwbouw met 10 jaar. Hierbij heeft de heffingsambtenaar in aanmerking genomen:
­
dat de onroerende zaak normaal wordt onderhouden en in gebruik is;
­
dat de gebruiker heeft aangegeven dat er geen plannen zijn om de installaties te slopen;
­
dat uit het meerjarige onderhoudsplan is gebleken dat de installaties niet op korte termijn moeten worden vervangen en dat enkel sprake is van de normale en te verwachten onderhoudswerkzaamheden;
­
dat de installaties normaal functioneren; en
­
dat de huidige gebruiker/eigenaar het gebruik niet op (korte) termijn zal beëindigen.
(…)
4.2.6 (…)
De uitgangspunten op basis waarvan de heffingsambtenaar heeft geconcludeerd tot verlenging van de technische levensduur (zie 4.2.2), kunnen naar het oordeel van het hof, gelet op het in 4.2.5 vermelde arrest, geen aanleiding zijn voor verlenging van de technische levensduur.
20. In de door eiseres aangehaalde uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 december 2020 staat het volgende.

4.11 (…) Het voortdurende gebruik van de onroerende zaak door belanghebbende in dezelfde functie sluit niet uit dat de restwaarde van de onroerende zaak wordt bereikt, maar kan ook aanleiding vormen om bij het bepalen van de technische afschrijving en/of restwaarde af te wijken van de uitgangspunten in de Taxatiewijzer. De heffingsambtenaar dient dan wel aannemelijk te maken dat een afwijking gerechtvaardigd is. Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar daar niet in is geslaagd. De technische levensduur van de kantine met volgnummer 4 is voor de ruwbouw verlengd van 40 naar 45 jaar, voor de afbouw van 25 naar 40 jaar en voor de installaties van 17 naar 40 jaar. De door de heffingsambtenaar genoemde aanpassingen (zie 4.10) acht het hof van onvoldoende gewicht voor de verlenging van de technische levensduur die de heffingsambtenaar hanteert. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vernieuwing van het keukenblok en de toiletten niet behoort tot het normale onderhoud en een bouwkundige verbetering of vernieuwing vormt.
21. De rechtbank overweegt dat verweerders redenen voor levensduurverlenging van de installaties er in feite op neerkomen dat de installaties nog in gebruik zijn en normaal worden onderhouden. Uit de onder 18 tot en met 20 genoemde jurisprudentie volgt dat de omstandigheden dat een onderdeel van de onroerende zaak nog in gebruik is en normaal wordt onderhouden, in beginsel niet volstaan voor een verlenging van de levensduur van dat onderdeel. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om, gelet op de staat van de installaties zoals die blijkt uit foto’s en de beperkte verlenging van de levensduur die nog altijd niet de maximum levensduur van dit onderdeel volgens de Taxatiewijzer van 20 jaar overschrijdt, daarvan af te wijken en te oordelen dat er voldoende aanleiding is om de levensduur van de installaties op de waardepeildatum met 5 jaar te verlengen.
Correctie technische veroudering – restwaarde
22. Verweerder heeft de gehanteerde restwaarden (van 30, 25 en 17%) ontleend aan de Taxatiewijzer. De restwaarden vallen binnen de in de taxatiewijzer opgenomen bandbreedtes van archetype N3770000, namelijk in het midden van die bandbreedtes. Ter onderbouwing van de in het taxatierapport gehanteerde restwaarden heeft verweerder tevens verwezen naar in de taxatiewijzer genoemde verkopen van zorgobjecten in Utrecht, Rotterdam, Nijmegen en Delft, waaruit (gemiddeld) hogere restwaarden dan die genoemd bij het archetype blijken.
23. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat verweerder op alle onderdelen van de onroerende zaak is uitgegaan van te hoge restwaarden. Volgens eiseres kan niet zonder meer van de restwaarden uit de Taxatiewijzer worden uitgegaan en zijn de transacties niet te gebruiken ter onderbouwing van de restwaarden.
24. Zoals hiervoor onder 16 is overwogen volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 dat degene die afwijking voorstaat van een aan de hand van een taxatiewijzer bepaalde restwaarde, de gronden daarvoor moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. Eiseres stelt zich op het standpunt dat in dit geval moet worden afgeweken van de Taxatiewijzer en moet, nu dat standpunt afwijkt van dat van verweerder, dat aannemelijk maken.
25. Taxatiewijzers zijn hulpmiddelen om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip wordt gehanteerd. De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat de onderhavige Taxatiewijzer, waarvan voor de rechtbank en eiseres alleen de publieksversie beschikbaar is, geen op de markt gerealiseerde transactiegegevens bevat van onroerende zaken die met de onroerende zaak van eiseres vergelijkbaar zijn. Ook zijn in deze Taxatiewijzer geen andere objectieve en toetsbare onderbouwende gegevens vermeld, waaraan bewijs van de juistheid van de aan het betreffende archetype toegekende kengetallen kan worden ontleend. De rechtbank is ook ambtshalve bekend met de diverse hofuitspraken [11] en literatuur waarin kritiek wordt geuit op de in de Taxatiewijzers opgenomen kengetallen (met name ten aanzien van de restwaarden) en wordt gesteld dat deze kengetallen “op drijfzand zijn gebaseerd”.
26. Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 2020, en dus van latere datum dan voornoemde hofuitspraken, volgt echter dat de Taxatiewijzers richtsnoeren zijn, voor onder meer de restwaarde, die als uitgangspunt kunnen dienen bij de vaststelling van de vervangingswaarde. Ook volgt hieruit dat er aanleiding kan zijn om af te wijken van de Taxatiewijzer bij het bepalen van de restwaarde, waarbij degene die aanspraak maakt op die afwijking, de gronden daarvoor moet stellen en (bij betwisting) aannemelijk moet maken. Hoewel de Hoge Raad dit niet met zoveel woorden zegt, kan de rechtbank niet anders dan hieruit afleiden dat de Hoge Raad kennelijk de “drijfzand”- kritiek niet zonder meer volgt en de Taxatiewijzers (ook wat betreft de daarin opgenomen restwaarden) als uitgangspunt voor de waardebepaling accepteert. In dit verband merkt de rechtbank op dat de Taxatiewijzer is opgesteld in opdracht van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten [12] en inhoudelijk is opgebouwd aan de hand van een analyse van marktgegevens van vergelijkbare objecten. Dat betekent enerzijds dat sprake is van een eenzijdige totstandkoming van de Taxatiewijzers omdat daarbij belanghebbenden of belangenbehartigers van belanghebbenden niet zijn betrokken, maar anderzijds dat deze wel, zij het niet kenbaar, op een deskundige analyse zijn gebaseerd. Het is in dit geval aan eiseres om aannemelijk te maken dat een ander uitgangspunt moet worden gehanteerd. Eiseres heeft daartoe gesteld dat aan de Taxatiewijzer en de daarin vermelde kengetallen geen bewijskracht toekomt, omdat niet van de onderbouwende gegevens kennis genomen kan worden. Die stelling komt neer op een (enkele) verwijzing naar de “drijfzand”-kritiek, die de Hoge Raad in zijn algemeenheid heeft verworpen in het arrest van 23 oktober 2020. Daarnaast heeft eiseres gesteld dat de restwaarde 10% moet zijn (nog onder de laagste percentages in de Taxatiewijzer), zonder dit met concrete marktcijfers nader te onderbouwen. Het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan een kale betwisting zonder dat deze onderbouwd en dus aannemelijk gemaakt is. Dat betekent dat eiseres niet aan de in het arrest van 23 oktober 2020 geformuleerde bewijsvoeringslast heeft voldaan. [13]
27. Verweerder heeft de restwaarden tevens onderbouwd met vier verkoopgegevens. Omdat de verkochte objecten zijn geanonimiseerd, zijn de gegevens niet of moeilijk te controleren. Bovendien geeft de genoemde informatie geen of weinig inzicht in de bestemming van het perceel, eventueel aanwezige bijzondere omstandigheden rond de verkoop en de invloed van de sterk afwijkende ligging van die objecten (buiten de regio, op grote afstand van de onroerende zaak). Daarnaast zijn de objecten 2 en 4, gelet op hun bouwjaren, verkocht voordat de gebruikelijke levensduur van het onderdeel ruwbouw is verstreken en ontbreekt een (inzichtelijke) correctie hiervoor op de verkoopprijs van die objecten. De door verweerder overgelegde verkoopgegevens kunnen gelet op het voorgaande niet als nadere onderbouwing van de restwaarden volgens de Taxatiewijzer dienen. Dat neemt niet weg dat, nu eiseres in het geheel geen inhoudelijke onderbouwing van de door haar voorgestane restwaarden heeft gegeven, dit niet afdoet aan voormeld uitgangspunt dat de Taxatiewijzer in beginsel gevolgd kan worden.
28. Gelet op de constatering van verweerders taxateur dat de onroerende zaak goed is onderhouden, ziet de rechtbank in dit geval in de verlengde levensduur van de installaties geen reden om de uit de Taxatiewijzer volgende restwaarde van dit onderdeel naar beneden bij te stellen.
29. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat hij bij de bepaling van de correctie wegens technische veroudering is uitgegaan van niet te hoge restwaarden.
Correctie functionele veroudering
30. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het taxatierapport een correctie van 2%
voor functionele veroudering heeft toegepast. Eiseres heeft in haar taxatie geen correctie op dit punt opgevoerd. De rechtbank concludeert hieruit dat niet in geschil is dat verweerder deze correctie niet te laag heeft vastgesteld.
Conclusie
31. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door hem voorgestane waarde van de onroerende zaak aannemelijk heeft gemaakt en het beroep van eiseres ongegrond is.
Redelijke termijn
32. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt, brengt mee dat een geschil over een waardevaststelling ingevolge de Wet woz binnen een redelijke termijn behoort te worden beslecht. Indien de redelijke termijn is overschreden wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden vanwege het lange wachten op een (eind)uitspraak over het geschil. Het bestuursorgaan respectievelijk de Staat der Nederlanden kunnen door de belastingrechter tot vergoeding van die schade worden veroordeeld. Of de redelijke termijn bedoeld in voormeld artikel is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk langer dan twee jaar heeft geduurd.
33. De rechtbank overweegt dat te beoordelen periode aanvangt met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en doorloopt tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 18 juni 2020 en is op 12 april 2022 uitspraak gedaan. De totale behandelingstermijn heeft niet langer dan twee jaar geduurd en dus is de redelijke termijn niet overschreden.
Proceskosten
34. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzitter, en mrs. E.P.J. Rutten en D.D. Kock, leden, in aanwezigheid van met mrs. S. Haddoumi en D.D.R.H. Lechanteur, griffiers
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 april 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende die bevoegd was beroep bij de rechtbank in te stellen en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

6.Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300.
7.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 15 juni 20212, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9025 en 27 september 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6153.
8.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 28 mei 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1647.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het gerechtshof Den Haag van 7 april 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:863, het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:3824 en het gerechtshof Den Haag van 14 november 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3378.
12.Door een kerngroep waarin vertegenwoordigers van de VNG, de Waarderingskamer, gemeenten, samenwerkingsverbanden van lokale overheden en in opdracht van (samenwerkingsverbanden van) gemeenten werkzame taxatiebedrijven deelnemen.
13.De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:376.