ECLI:NL:RBLIM:2021:4156

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
03/166083-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over de moord op een ex-vriendin met voorbedachte rade en de opgelegde straf

Op 19 mei 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tegen de 54-jarige Roberto H., die werd beschuldigd van de moord op zijn ex-vriendin, een 42-jarige vrouw, op 10 juli 2019 in Kerkrade. De rechtbank heeft H. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar en tbs met verpleging. De rechtbank oordeelde dat H. opzettelijk en met voorbedachte rade handelde, ondanks zijn verklaring dat de dood van het slachtoffer een ongeluk was. H. had een plan opgezet om het slachtoffer te doden, inclusief het inschakelen van een tussenpersoon en het kopen van een mes. De rechtbank concludeerde dat de wijze waarop het letsel was toegebracht, duidde op opzet en voorbedachte rade. De officieren van justitie hadden levenslange gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet passend was gezien de verminderd toerekeningsvatbaarheid van H. De rechtbank volgde het advies van deskundigen van het Pieter Baan Centrum en legde tbs met verpleging op. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 17.500,- toegekend aan de ouders van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/166083-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
gedetineerd in P.I. Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.J.H. Titahena, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 april 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 19 mei 2021, waarna de rechtbank aansluitend uitspraak heeft gedaan.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 10 juli 2019 opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer]
(hierna te noemen: [slachtoffer] )om het leven heeft gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie achten bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Uit het letsel dat aan [slachtoffer] is toegebracht en de wijze waarop dit letsel is toegebracht, volgt dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Volgens de officieren van justitie heeft de verdachte ook gehandeld met voorbedachte raad. Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte in de maanden voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] meermalen te kennen heeft gegeven dat hij haar wilde vermoorden. De verdachte had een locatie- en contactverbod en heeft in de dagen voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] een plan opgezet om desondanks met [slachtoffer] in contact te komen. Vlak voordat hij naar de woning van [slachtoffer] ging, heeft hij een mes gekocht om zijn voornemen om [slachtoffer] te doden uit te voeren. Vervolgens heeft de verdachte nog minutenlang naast de woning van [slachtoffer] gewacht totdat hij kon toeslaan. De verdachte heeft dus niet alleen in de dagen voorafgaand aan 10 juli 2019 maar ook op 10 juli 2019 zelf meer dan voldoende gelegenheid gehad om zich te beraden over het door hem voorgenomen besluit om [slachtoffer] te doden.
Het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst, dat hij alleen met [slachtoffer] wilde praten en door haar werd aangevallen waarna hij zich moest verdedigen, is niet aannemelijk en wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Dat de verdachte zelf verwondingen heeft opgelopen, maakt dit niet anders.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Niet kan worden bewezen dat de verdachte handelde met voorbedachte raad. Er was geen vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden. Ook kan niet worden bewezen dat hij opzet had op de dood van [slachtoffer] . De verdachte wilde met [slachtoffer] praten en is daarom naar haar woning gegaan. De verdachte had het mes niet bij zich om [slachtoffer] te verwonden. Hij droeg dit mes bij zich, omdat hij vijanden in de buurt had.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 10 juli 2019, omstreeks 13.15 uur, werd op de [straat] in Kerkrade de toen
42 -jarige [slachtoffer] met een mes om het leven gebracht. Niet ter discussie staat dat de verdachte degene is geweest die het dodelijke letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. De verdachte heeft bekend dat hij haar met een mes heeft gestoken/gesneden. De vraag is of bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en, zo ja, of de verdachte handelde met voorbedachte raad. Bij de beantwoording van deze vragen acht de rechtbank van belang wat zich in de dagen en uren voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] heeft afgespeeld. De rechtbank zal dit, voor zover relevant, hierna weergeven, en daarna ingaan op voornoemde vragen.
De bewijsmiddelen
Wat ging er aan de dood van [slachtoffer] vooraf?
[slachtoffer] en de verdachte hebben elkaar ongeveer 10 jaar geleden leren kennen en een relatie gekregen. Deze relatie is begin 2019 door [slachtoffer] beëindigd. Sindsdien hadden ze nog wel contact met elkaar, maar ze hadden steeds ruzie. [2] De verdachte was boos op [slachtoffer] en teleurgesteld dat de relatie was geëindigd. [3] Tegen familieleden (onder wie [neef slachtoffer] ) gaf de verdachte enkele weken voor 10 juli 2019 aan dat hij [slachtoffer] dood ging maken. [4] [slachtoffer] had angst voor de verdachte. Hem is een contact- en locatieverbod opgelegd. [5]
Op 4 juli 2019 vond telefonisch contact plaats tussen de verdachte en
[getuige] . [6] De verdachte vroeg aan [getuige] of zij een taart kon bestellen bij [slachtoffer] . De verdachte wilde namelijk, via [getuige] , in contact komen met [slachtoffer] . [7] [getuige] en de verdachte hebben in de dagen daarop meerdere keren per dag telefonisch contact met elkaar gehad. [8] Op 9 juli 2019 heeft [getuige] de taart bij [slachtoffer] besteld voor de zaterdag (
de rechtbank begrijpt:13 juli 2019). [9] Zij zou deze dezelfde avond komen betalen, maar heeft die avond gevraagd of het ook de volgende ochtend kon. [slachtoffer] gaf aan dat dit akkoord was. [10] In de ochtend van 10 juli 2019 heeft [slachtoffer] om 09:19 uur naar [getuige] gebeld. Zij vroeg naar het geld voor de taart. [11] Vervolgens heeft [getuige] die ochtend tussen 09:49 uur en 13:11 uur meerdere keren telefonisch contact gehad met de verdachte. [12] Zij spraken af dat zij elkaar die dag zouden treffen bij de bushalte op het [adres] in Kerkrade, zodat de verdachte haar het geld voor de taart kon geven. [13]
Op diezelfde dag om 11:34 uur belde de verdachte zijn zoon [naam zoon] . De verdachte zei tegen [naam zoon] : “ik ga het doen”. [14]
Nadat [getuige] het geld van de verdachte had gekregen, is zij naar de woning van [slachtoffer] gefietst. [15] De verdachte is naar de Albert Heijn in Kerkrade gegaan. [16] Daar heeft hij aan een medewerker gevraagd waar de messen lagen, want hij zocht een mes om vlees mee te snijden. De medewerker is met de verdachte meegelopen naar het rek waar de messen hangen. De Albert Heijn in Kerkrade verkoopt een soort vleesmes, een soort broodmes en meerdere soorten schilmesjes. De verdachte heeft een vleesmes uit het rek gepakt en is hiermee naar de kassa gelopen, waar hij om 12:50 uur dit mes heeft afgerekend. [17]
Gebeurtenissen bij/rondom de woning van het slachtoffer
De verdachte liep om 13:08:59 uur het steegje naast de woning van [slachtoffer] in. [18] [getuige] was op dat moment in de woning bij [slachtoffer] , maar werd meerdere keren gebeld door de verdachte. [19] [getuige] drukte deze gesprekken in eerste instantie weg maar nam uiteindelijk de telefoon op. Tegen [slachtoffer] zei [getuige] dat ze gebeld werd door ene ‘ [naam 2] ’, terwijl zij in werkelijkheid werd gebeld door de verdachte. De verdachte vroeg of [getuige] de deur van de woning van [slachtoffer] kon openmaken. [getuige] vertelde dat ze de deur niet voor hem zou opendoen en dat ze de verdachte zou laten weten wanneer ze klaar was in de woning bij [slachtoffer] . Op een gegeven moment zei [slachtoffer] tegen [getuige] dat zij geld moest gaan storten bij de bank. Omdat zij niet alleen het huis durfde te verlaten, vroeg zij of [getuige] mee wilde gaan. [slachtoffer] besloot haar fiets uit de schuur in haar achtertuin te pakken en via de achterkant haar woning te verlaten. [getuige] liep buitenom naar de voorzijde van de woning, zodat ook zij haar fiets kon pakken. [20]
Om 13:12 uur liep [getuige] de achtertuin van [slachtoffer] uit en het steegje naast de woning van [slachtoffer] in. [21] In dit steegje trof zij de verdachte. De verdachte vroeg haar waar [slachtoffer] was. [22] Hij wilde zeker weten dat [slachtoffer] thuis zou zijn. [23] [getuige] zei dat [slachtoffer] achterom was. [24] Hierop rende de verdachte vanuit het steegje door het tuinpoortje de achtertuin van [slachtoffer] in. [25]
Op dat moment stond aan de overkant van de straat, recht tegenover de ingang van de achtertuin van [slachtoffer] , de getuige [naam 1] . [26] Deze zag dat de vrouw ( [slachtoffer] ) in haar tuin stond en op haar telefoon keek. Opeens kwam er een man (de verdachte) tevoorschijn. Het leek alsof de vrouw door de man werd verrast, alsof hij haar aanviel: de man duwde haar omver, waarna de vrouw schreeuwde en ten val kwam. De man zwaaide met een mes.
De verdachte sleepte [slachtoffer] de tuin uit. [slachtoffer] viel vervolgens achterover op de stoep en bleef op enig moment roerloos op de grond liggen. De verdachte boog zich over [slachtoffer] heen en maakte een snijdende beweging ter hoogte van haar keel. Daarna is de verdachte over [slachtoffer] heen gestapt en weggerend. [getuige] kwam uit het steegje rennen en is naar [slachtoffer] toe gerend [27] . Ze heeft nog gezien dat de verdachte een mes in zijn handen had en wegrende, terwijl [slachtoffer] op de grond lag. [28]
Het aantreffen van het slachtoffer en het vervolg
Op 10 juli 2019 om 13:17 uur kwamen de eerste verbalisanten ter plaatse. Zij troffen het lichaam van [slachtoffer] aan op het trottoir van de [straat] in Kerkrade ter hoogte van nummer [nummer] . [slachtoffer] lag op haar buik, haar gezicht lag gedeeltelijk in een perkje en rondom haar gezicht en nek lag veel bloed. De verbalisanten constateerden dat haar nek bijna volledig was doorgesneden en dat zij geen hartslag meer had. De poort van de tuin van huisnummer [nummer] stond open, in de tuin stond de deur van de schuur open, er lag een telefoon op de grond en er liep een bloedspoor vanuit de tuin tot aan het slachtoffer. [29]
Bij het pathologisch onderzoek werden aan het lichaam van [slachtoffer] in totaal vier steekletsels en tien snijletsels geconstateerd. Zo bevond zich op de linkerzijde van haar borst een steekletsel van 12 cm, welk letsel had geleid tot perforatie/beschadiging van de tweede tot en met de vierde rib, perforatie van de bovenkwab van de linkerlong, een doorsteek van het hart, twee perforaties van de aorta en beschadiging van de borstwervelkolom. In haar nek bevond zich een snijletsel van circa 20 cm waarbij twee halsslagaders en een halsader zijn geperforeerd. De huidflapjes duiden erop dat bij dit letsel meerdere snijbewegingen moeten zijn gemaakt. Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door voornoemd steekletsel in de borst links en voornoemd snijletsel in de nek, ieder op zich of in combinatie. De overige drie steek- en negen snijletsels kunnen middels bloedverlies hebben bijgedragen aan (de snelheid van) het overlijden. [30]
Die middag om 13:39 uur belde de verdachte zijn zoon [naam zoon] met de mededeling dat hij “het had gedaan”. [31]
De verdachte is later die middag aangehouden en heeft bekend dat hij degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. [32]
Bewijsoverwegingen
Opzet
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer] . Het steken in het hart van het slachtoffer en het meerdere malen snijden in haar nek zodat het hoofd bijna van de romp was gescheiden, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte ook daadwerkelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] .
Voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Het inschakelen van [getuige] en de aankoop van het vleesmes wijzen op een voorbedacht plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Het telefoongesprek van de verdachte met zijn zoon [naam zoon] , waarin verdachte zegt ‘het’ te gaan doen, in samenhang met het telefoongesprek achteraf, waarin hij zegt ‘het’ te hebben gedaan, bevestigt dit: ‘het’ kan daarmee immers van meet af aan niets anders hebben betekend dan ‘het doden van [slachtoffer] ’. Zeker ook, gelet op de verklaring van [neef slachtoffer] over de uitlatingen die de verdachte tegenover hem heeft gedaan. Dat [naam zoon] tegenover de
rechter-commissaris heeft verklaard de mededeling van zijn vader niet zo te hebben begrepen, doet daaraan niet af.
De verdachte heeft niet alleen in de dagen voorafgaand aan 10 juli 2019, maar ook op die dag zelf meer dan voldoende gelegenheid gehad om zich te beraden over het door hem voorgenomen besluit om [slachtoffer] te doden en de gevolgen daarvan. De verdachte heeft zich voor de moord nog zo’n vijf minuten in de steeg naast de woning van [slachtoffer] opgehouden. Hij zocht op dat moment meerdere keren contact met [getuige] om erachter te komen waar [slachtoffer] was en om er zeker van te zijn dat ze thuis zou zijn. Toen [getuige] naar buiten kwam en zij vertelde dat [slachtoffer] in de achtertuin was, heeft de verdachte zijn eerder opgevatte plan in een kort tijdsbestek tot uitvoering gebracht: hij is de tuin in gerend en heeft [slachtoffer] met het mes direct dodelijk verwond.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met [slachtoffer] wilde praten en daarom [getuige] had gevraagd een taart bij haar te bestellen. Hij wilde rustig met [slachtoffer] praten over hun relatie. Voor hem was het heel normaal een mes bij zich te dragen. Hij heeft veel vijanden in die buurt. Die dag had hij geen mes van huis meegenomen. Daarom was hij bij Albert Heijn een mes gaan kopen. Hij had daar aan een medewerker gevraagd waar de messen lagen. Die had hem vervolgens het vleesmes aangewezen. Hij is bij het huis van [slachtoffer] eerst het steegje ingelopen. [getuige] had hem gevraagd om daar op haar fiets te passen, omdat er veel wordt gestolen in die buurt. Toen [getuige] naar buiten kwam en hij van haar hoorde dat [slachtoffer] in de achtertuin was, is hij gaan rennen, omdat hij blij was dat hij haar kon zien. Het mes zat toen in zijn broeksband. Hij had er verder niet meer aan gedacht. Toen hij [slachtoffer] zag, gaf zij hem een klap waardoor hij op de grond viel. Het mes viel daarbij boven uit zijn broeksband. [slachtoffer] kreeg het mes te pakken en stak hem daarmee. Hij kon haar het mes afpakken. Vanaf dat moment is alles in een waas verlopen. Hij is te ver gegaan, en heeft verschrikkelijk veel spijt.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet te rijmen met de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, en ook overigens volstrekt onaannemelijk. Niets in het dossier wijst erop dat de verdachte [getuige] daadwerkelijk alleen had ingeschakeld om de kans te krijgen rustig met [slachtoffer] over hun relatie te praten. Integendeel: hij rende, zodra hij van [getuige] had gehoord waar [slachtoffer] alleen te vinden was, gewapend met een mes op haar af. De ooggetuige [naam 1] maakt ook geen gewag van een aanval van de kant van ‘de vrouw’ of een val van de verdachte. Slechts het letsel dat de verdachte zelf heeft opgelopen zou diens verklaring kunnen ondersteunen, maar dit kan evengoed op een andere wijze zijn ontstaan, bijvoorbeeld bij het tevoorschijn halen van het mes.
Contra-indicaties
Evenmin is de rechtbank gebleken van contra-indicaties die aan een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad in de weg staan. Zo is niet gebleken dat de verdachte in een plotselinge drift heeft gehandeld of dat hij slechts kort de gelegenheid had om over zijn daad na te denken. Dat de moord plaatsvond op klaarlichte dag, op straat en ten overstaan van een getuige, vormt naar het oordeel van de rechtbank evenmin een contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad. Dit kan er ook juist op wijzen dat de verdachte zo zeer gericht was op het doden van [slachtoffer] , dat het hem onverschillig liet welke gevolgen dit verder zou hebben. Dit wordt ook nog eens bevestigd door de verklaring van [neef slachtoffer] . Verdachte heeft tegen hem gezegd dat hij [slachtoffer] wilde doden. En als er op dat moment familie in haar woning zou zijn, zou hij die ook vermoorden.
Slotconclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 10 juli 2019 in de gemeente Kerkrade opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met een mes die [slachtoffer] in de borst, althans de borststreek, gestoken en meermalen in de hals gesneden.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het beroep op noodweerexces
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en hierbij een beroep gedaan op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het slachtoffer degene is die de verdachte heeft aangevallen met het mes dat de verdachte bij zich droeg. De verdachte moest zich tegen deze aanval verdedigen en is toen in paniek geraakt en in zijn verdediging, door de bij hem ontstane paniek, té ver gegaan.
De rechtbank verwerpt dit beroep op noodweerexces, nu uit de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het voornemen om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het van het leven te beroven al had opgevat voordat van de beweerdelijke noodweersituatie sprake was. Daaruit volgt dat een beroep op noodweer, en daarmee op noodweerexces, niet kan slagen.
5.2
Toerekeningsvatbaarheid verdachte
De verdachte is in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter observatie opgenomen en aldaar door een psycholoog en een psychiater onderzocht. De deskundigen komen tot het advies om de verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Er zijn ook overigens geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die ertoe zouden moeten leiden dat de verdachte in het geheel niet gestraft kan worden voor zijn daad. Hij is dan ook strafbaar.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Gelet op de aard en ernst van het gepleegde feit, het recidiverisico, het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, kan volgens de officieren van justitie niet worden volstaan met een andere straf dan een levenslange gevangenisstraf. De officieren van justitie wijken hiermee af van het advies van de deskundigen van het PBC om (wederom) de maatregel van tbs met dwangverpleging aan de verdachte op te leggen. Het opleggen van een tbs-maatregel geeft onvoldoende waarborgen om de samenleving te beschermen tegen de verdachte, aldus de officieren van justitie.
Mocht de rechtbank de tbs-maatregel wel noodzakelijk achten, dan vragen de officieren van justitie de rechtbank om de tbs-maatregel te combineren met een gevangenisstraf voor de duur van 21 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 3 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in de weg staat aan oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan de verdachte, omdat gezien zijn leeftijd en progressieve ziekte (de verdachte lijdt aan de auto-immuunziekte SLE) een toetsing na 25 jaar
de factogeen
prospect of releasebiedt. Verder dient er bij de strafbepaling rekening gehouden te worden met het advies van de deskundigen van het PBC en hun oordeel dat er nog ruimte is voor behandeling en - op termijn - een terugkeer in de maatschappij. De verdachte heeft in de jaren sinds de beëindiging van zijn eerdere tbs nauwelijks justitiecontacten gehad. Het huidige voorval betreft een incident. Hem moet de kans worden geboden om binnen een tbs met voorwaarden zich wederom onder behandeling te laten stellen. Naar de mogelijkheid van een tbs met voorwaarden is geen onderzoek gedaan. Mocht de rechtbank oplegging van de tbs-maatregel overwegen, dan verzoekt de raadsman primair om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen, dan wel te heropenen, om de reclassering opdracht te geven tot het opmaken van een maatregelenrapport. Subsidiair verzoekt de raadsman te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
6 jaren, gecombineerd met de tbs-maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 10 juli 2019 is de angst waar de 42-jarige [slachtoffer] al maanden in leefde, werkelijkheid geworden. Haar ex-partner, de verdachte, heeft op klaarlichte dag op de openbare weg op gruwelijke wijze een einde gemaakt aan haar leven. Aan deze dag ging een zeer geraffineerd plan van de verdachte vooraf. Hij schakelde de hulp in van [getuige] , die het vertrouwen van [slachtoffer] won en de verdachte voorzag van de informatie die hij nodig had, namelijk: wanneer kon hij [slachtoffer] alleen treffen? Zodra de verdachte kon, sloeg hij toe met het vleesmes dat hij vlak daarvoor had gekocht. [slachtoffer] had geen schijn van kans tegen de verdachte. In haar eigen achtertuin werd zij uit het niets aangevallen, om vervolgens met een doorgesneden hals en een messteek in haar hart achtergelaten te worden op het trottoir. Uiterst wreed en respectloos werd zij uit het leven gerukt door de man van wie zij jaren had gehouden. De rechtbank kan zich nauwelijks voorstellen hoe angstig de laatste momenten van [slachtoffer] gevoeld moeten hebben.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij tot op de dag van vandaag op geen enkele manier verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daad. De verdachte heeft meerdere brieven naar de rechtbank en de officieren van justitie gestuurd. In die brieven benadrukt de verdachte dat niet [slachtoffer] , maar juist híj het slachtoffer is. Hij heeft immers aan het voorval een litteken aan zijn onderarm overgehouden. De verdachte lijkt zich geenszins schuldig te voelen aan de dood van [slachtoffer] . [slachtoffer] zou het geweld gestart zijn en daarnaast zou ook de huidige vriendin van de verdachte, [Naam vriendin verdachte] , (mede) schuldig zijn aan de dood van [slachtoffer] , aldus de verdachte in zijn brieven. Tijdens de zitting houdt de verdachte vol dat het niet meer is geweest dan een tragisch incident waarbij hij mogelijk te ver is gegaan. Kortom: de verdachte probeert, ondanks al het bewijs dat er ligt, de schuld buiten zichzelf te leggen.
Dat feiten zoals deze leiden tot grote maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, mag duidelijk zijn. Wat ter terechtzitting door de nabestaanden treffend is verwoord, is hoe groot de pijn voor een familie is, wanneer deze plots niet meer compleet is. Het leven van de ouders, broers en zussen van [slachtoffer] is na 10 juli 2019 voorgoed veranderd. Uit de slachtofferverklaringen blijkt hoezeer zij [slachtoffer] , die altijd voor iedereen klaarstond en met wie zij zo’n hechte band hadden, missen. De zus van [slachtoffer] verwoordde het in haar verklaring als volgt:

De bron van ons zijn is familie. De huiselijke kring waar we in opgroeiden heeft ons gemaakt tot wie we zijn en als we daar geen betekenis meer aan kunnen geven wie zijn we dan? De dag dat [slachtoffer] is vermoord is ook de dag dat een stuk van ons is vermoord. Hij kon ons net zo goed allemaal hebben vermoord, want hij heeft ons ontnomen wat ons compleet maakte, [slachtoffer] .”
De rechtbank begrijpt dat geen enkele straf kan opwegen tegen het verdriet dat de nabestaanden is aangedaan.
De verdachte heeft al een uitgebreid strafblad. Hij is meerdere keren veroordeeld voor zeer ernstige gewelds- en levensdelicten. Hij is van 2000 tot 2011 in het kader van een opgelegde tbs-maatregel behandeld in een kliniek. Daarna is hij gefaseerd teruggekeerd in de maatschappij. Deze behandeling heeft het nu begane levensdelict niet kunnen voorkomen. Het is een zeer ernstig feit. Moord is vanwege zijn onomkeerbaarheid het zwaarste misdrijf dat ons Wetboek van Strafrecht kent. Daarbij komt dat de verdachte dit feit heeft gepleegd op klaarlichte dag in het zicht van getuigen. Dit zijn feiten en omstandigheden die de rechtbank, bij de bepaling van een op te leggen straf moet meewegen.
De rechtbank kijkt bij de bepaling van een straf daarnaast ook naar de maatschappelijke doelen die het strafrecht hoofdzakelijk dient: het vergelden van het leed dat een dader heeft veroorzaakt, het voorkomen dat de dader opnieuw strafbare feiten pleegt en het weerhouden van anderen om vergelijkbare feiten te plegen.
Hiervoor heeft de rechtbank al geoordeeld dat het feit in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kan worden. Dat betekent dat er ruimte is voor vergelding. Het moge duidelijk zijn dat die vergelding in deze zaak betekent dat alleen een zeer lange gevangenisstraf aan de orde kan zijn. Een levenslange gevangenisstraf zou een mogelijkheid kunnen zijn.
Echter, hoewel de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zéér ernstig feit, en ondanks de recidive en de eerder opgelegde tbs-maatregel, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf, zoals geëist, géén passende sanctie vormt. Doorslaggevend hiervoor is dat, zoals de deskundigen van het PBC ter terechtzitting hebben toegelicht, voor de door hen bij verdachte geconstateerde ziekelijke stoornis van de geestesvermogens nog enige vorm van behandeling mogelijk is. Onder die omstandigheden verkiest de rechtbank naast een langdurige gevangenisstraf oplegging van de tbs-maatregel. Deze keuze heeft tot gevolg dat geen levenslange gevangenisstraf aan de verdachte kan worden opgelegd (zie HR 14 maart 2016, NJ 2007, 345).
Ten aanzien van deze tbs-maatregel overweegt de rechtbank het volgende. Psycholoog P.E. Geurkink en psychiater L.J.H. Kuipers hebben naar aanleiding van het reeds hiervoor onder 5.2 genoemde onderzoek in het PBC op 12 mei 2020 een rapport opgesteld. Vervolgens hebben zij op 29 januari 2021 een aanvullend rapport opgesteld waarin zij zijn ingegaan op vragen van de officieren van justitie.
Het rapport vermeldt dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een verstandelijke beperking gecombineerd met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en agressieregulatie-problematiek. Gezien de levensloop van de verdachte en de aard van de problematiek kan gesteld worden dat deze al lange tijd aanwezig is en ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Bij de verdachte is gedurende zijn hele leven sprake van persoonlijkheidsproblematiek die in meer of mindere mate (afhankelijk van de aanwezigheid van externe structuur) op de voorgrond staat en zijn handelen kleurt. Daarnaast is er sprake van cognitieve problemen die de laatste jaren in ernst lijken te zijn toegenomen. Hij functioneert nu op het niveau van iemand die lijdt aan een lichte verstandelijke beperking. De combinatie van genoemde problematiek maakt verdachte afhankelijk van steun en structuur van buitenaf en maakt hem kwetsbaar op het moment dat deze steun (dreigt) te vervallen, aldus de deskundigen.
Verder beschrijft het rapport onder meer het volgende:
“Verdachte is vanuit zijn stoornis beperkt in zijn vermogen om complexe situaties te
overzien, was in zekere mate ook afhankelijk van de structuur en ondersteuning van het
slachtoffer die hem zou hebben ondersteund in zijn financiën, en is daarnaast gevoelig voor
krenking en afwijzing. Er is bij deze gevoeligheid ook sprake van een gebrekkige frustratie-
tolerantie en agressieregulatie problematiek die in verdachtes levensloop bij herhaling
opspeelt op de momenten van krenking of het beëindigen van relaties. Verdachte signaleert
bij zichzelf weliswaar dat spanningen oplopen, maar het lukt hem niet, ondanks zijn hulpvraag bij diverse instanties, zelfstandig deze oplopende druk en spanningen te reguleren. Hij komt dan toenemend onder druk te staan waarbij de ernst hiervan zowel door verdachte als de buitenwereld moeilijk in te schatten is. Dat verdachte op momenten ogenschijnlijk vrij normaal leek te functioneren zegt weinig over de onderliggende ontregeling die gaande was bij hem. Ook in andere scenario's wanneer verdachte geweld toepast wordt teruggezien dat er aan de oppervlakte weinig lijkt te spelen maar er uiteindelijk toch een hevige agressieve doorbraak plaatsvindt. Eerdere delicten maar ook het huidige ten laste gelegde worden uiteindelijke gekenmerkt door extreem en buitensporig geweld. Hoewel er beperkt zicht wordt verkregen op het delictscenario kan op basis van de pathologie van de verdachte, zijn algehele functioneren, zijn levensloop en de ontregeling ten gevolge van de relatiebreuk gesteld worden dat verdachtes handelen in de periode voorafgaand en tijdens het ten laste gelegde werd gekleurd door zijn pathologie.”
De bij de verdachte vastgestelde persoonlijkheidsproblematiek zal zonder behandeling ook in de toekomst van grote invloed zijn op het recidivegevaar, zeker in combinatie met zijn cognitieve beperking die in ernst lijkt toe te nemen, aldus de deskundigen. De deskundigen adviseren daarom behandeling in het kader van de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank onderschrijft deze conclusies van de deskundigen van het PBC.
Ter terechtzitting is de vraag aan bod gekomen of het nog wel zin heeft om de verdachte nogmaals te veroordelen tot tbs met dwangverpleging, omdat de eerdere tbs kennelijk niet, of in ieder geval onvoldoende, tot verandering heeft geleid. De ter zitting gehoorde deskundigen hebben hierover verklaard dat zij ondanks de eerdere behandeling van de verdachte nog wel behandelperspectief voor hem zien. In de eerste fase dient echter wel de bescherming en beveiliging van de samenleving voorop te staan, maar dit sluit behandeling in een latere fase niet uit. De verdachte enkel veroordelen tot een gevangenisstraf, zonder passend behandelklimaat, wordt door de deskundigen als zorgelijk en niet-wenselijk omschreven. Gelet op het advies van de deskundigen zal de rechtbank de maatregel van tbs aan de verdachte opleggen en daarnaast bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank overweegt tot slot dat deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de maatregel niet in tijd is beperkt (artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht).
Samengevat betekent dit dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar en daarnaast de maatregel van tbs aan hem opleggen. De rechtbank zal, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist, een bevel geven dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelet op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf en gelet op het bepaalde in artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, komt de rechtbank niet toe aan het verzoek van de verdediging om de mogelijkheden van een tbs met voorwaarden te laten onderzoeken.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Acht nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
De nabestaanden [nabestaande 1] , [nabestaande 2] , [nabestaande 3] , [nabestaande 4] , [nabestaande 5] en [nabestaande 6] worden bijgestaan door mr. Van Venrooij-Nieuwenhuis, advocaat kantoorhoudende te Kerkrade. Ter terechtzitting heeft mr. Van Venrooij gesteld dat de rechtbank moet uitgaan van de bedragen zoals die op het voegingsformulier vermeld staan, met uitzondering van de door [nabestaande 5] gevorderde vergoeding van verlofuren, waarbij de in het bijgevoegde excelbestand vermelde bedragen worden gevorderd. Daarnaast moet voor alle benadeelden het gevorderde bedrag voor het verwerpen van de erfenis worden bijgesteld naar € 21,16 per benadeelde. De rechtbank zal de voegingsformulieren ten aanzien van deze bedragen verbeterd lezen en voor het overige uitgaan van de voegingsformulieren zoals die op 19 april 2021 door mr. Van Venrooij zijn ingediend.
De nabestaanden [nabestaande 7] en [nabestaande 8] worden bijgestaan door
mr. Janssen, advocaat kantoorhoudende te Kerkrade.
De vordering van [nabestaande 1]
, moeder van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 825,00 aan vergoeding van materiële schade, een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade en een bedrag van € 21,16 aan proceskosten, dan wel vergoeding van materiële schade voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 40,00 aan benzinekosten (reiskosten) voor de terugreis naar haar eigen woning;
- € 650,00 voor het leegruimen van de woning van [slachtoffer] . De buurman van [slachtoffer] zou hiervoor een contante vergoeding gekregen hebben;
- € 135,00 aan hotelkosten ten behoeve van het bijwonen van de strafzittingen tegen de verdachte (verblijfskosten).
De vordering van [nabestaande 2]
, zus van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 919,67 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 21,16 aan proceskosten dan wel vergoeding van materiële schade voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 315,33 aan hotelkosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen tegen de verdachte (verblijfskosten);
- € 366,64 aan reis- en benzinekosten ten behoeven van de zittingen tegen de verdachte (reiskosten);
- € 28,75 aan kosten voor het opruimen van de woning van [slachtoffer] ;
- € 18,95 voor gebruik van de doorzendservice van PostNL voor de post van [slachtoffer] ;
- € 190,00 aan kosten voor de begraafplaats van [slachtoffer] .
De vordering van [nabestaande 3]
, zus van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 351,17 aan materiële schade en
een bedrag van € 21,16 aan proceskosten dan wel vergoeding van materiële schade voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 176,19 aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen tegen de verdachte;
- € 174,98 aan hotelkosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen tegen de verdachte (verblijfskosten).
De vordering van [nabestaande 4]
, broer van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 1.597, 42 aan materiële schade, een bedrag van € 3.000,00 aan shockschade en een bedrag van € 21,16 aan proceskosten dan wel vergoeding van materiële schade voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- (€ 49,39 + € 52,14 + € 50,00 =) € 151,53 aan hotelkosten (verblijfskosten);
- € 70,89 aan reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen tegen de verdachte;
- € 125,00 aan kosten voor de kerkdienst één jaar na het overlijden van [slachtoffer] ;
- € 750,00 aan begrafeniskosten;
- € 400,00 aan kleding voor [slachtoffer] ;
- € 100,00 aan bloemen en kaarsen voor de uitvaart van [slachtoffer] .
Ter onderbouwing van de gevorderde shockschade heeft [nabestaande 4] aangevoerd dat hij geconfronteerd is met het lichaam van [slachtoffer] en haar verwondingen, en dat hij heeft geholpen om haar aan te kleden en op te maken voor haar begrafenis. Verder heeft hij een verklaring van de huisarts bijgevoegd d.d. 22 april 2021, waarin vermeld staat dat hij onder behandeling is van de praktijkondersteuner.
De vordering van [nabestaande 5]
, zus van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 745,74 aan materiële schade, een bedrag van € 3.000,00 aan shockschade en een bedrag van € 21,16 aan proceskosten dan wel vergoeding van materiële schade voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
- € 355,60 aan benzinekosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen tegen de verdachte (reiskosten);
- € 21,09 voor het kopen van onderkleding voor [slachtoffer] ;
- € 98,01 aan hotelkosten ten behoeve van het bijwonen van de zittingen tegen de verdachte (verblijfskosten);
- € 271,04, € 406,56 en € 406,56 aan verlofuren (verletkosten).
Ter onderbouwing van de gevorderde shockschade heeft [nabestaande 5] aangevoerd dat zij geconfronteerd is met het lichaam van [slachtoffer] , omdat zij haar heeft moeten identificeren en heeft geholpen om [slachtoffer] aan te kleden en op te maken voor haar begrafenis. Verder heeft zij een bevestiging voor het volgen van therapie bijgevoegd van het Centrum voor Integrale Therapie en Begeleiding d.d. 20 april 2021.
De vordering van [nabestaande 6]
, broer van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 366,59 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 21,16 aan proceskosten dan wel vergoeding van materiële schade voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag aan materiële schade bestaat uit reiskosten.
De vordering van [nabestaande 7]
, vader van het slachtoffer, vordert – na mondelinge vermindering van eis ter terechtzitting – een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade. [nabestaande 7] is niet de wettelijke vader van [slachtoffer] , maar wel haar biologische vader, en kan daarom op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op affectieschade. Subsidiair is aangevoerd dat [nabestaande 7] valt onder de zogeheten hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW.
De vordering van [nabestaande 8]
, oma van het slachtoffer, vordert een bedrag van € 6.231,73 ter vergoeding van materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade. De materiële schade bestaat uit vliegtickets (reiskosten) zodat een van de dochters en drie kleinkinderen van [nabestaande 8] bij de uitvaart van [slachtoffer] konden zijn. [nabestaande 8] heeft deze kosten voor hen betaald, omdat zij zelf om gezondheidsredenen niet naar de uitvaart van [slachtoffer] kon gaan.
[nabestaande 8] maakt aanspraak op affectieschade, omdat zij de voogd van [slachtoffer] was en [slachtoffer] in haar gezin is opgegroeid. Subsidiair is aangevoerd dat [nabestaande 8] valt onder de zogeheten hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW.
7.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot vergoeding van affectieschade en shockschade volledig toewijsbaar zijn.
De gevorderde reis- , verblijfs- en verletkosten en de kosten voor het verwerpen van de erfenis van [slachtoffer] zijn eveneens toewijsbaar, aldus de officieren van justitie. Ten aanzien van de overige materiële schadeposten hebben de officieren van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot vergoeding van materiële schade onvoldoende onderbouwd zijn, zodat de benadeelde partijen ten aanzien van die vorderingen niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
De vorderingen tot vergoeding van shockschade van [nabestaande 4] en [nabestaande 5] zijn onvoldoende onderbouwd, en daarom moeten zij in deze vorderingen eveneens niet-ontvankelijk verklaard worden.
Ten aanzien van de vorderingen tot vergoeding van affectieschade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van hetgeen is bepaald in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen nabestaanden zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. In deze zaak hebben acht nabestaanden van [slachtoffer] een vordering tot schadevergoeding ingediend.
De nabestaanden hebben diverse materiële en immateriële schadeposten opgevoerd. De rechtbank zal het juridisch kader en de toewijsbaarheid van de diverse schadeposten per categorie bespreken.
Affectieschade
[nabestaande 1] , [nabestaande 7] en [nabestaande 8] hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. Sinds 1 januari 2019 is het mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen voor onder meer nabestaanden van overleden slachtoffers. De wetgever heeft in artikel 6:108, vierde lid, BW een limitatieve opsomming gegeven van de personen die aanspraak kunnen maken op affectieschade. In artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW is daarnaast een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, die onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding toekent aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort.
De rechtbank stelt vast dat [nabestaande 1] als moeder van [slachtoffer] op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c BW tot de kring van gerechtigden behoort en aldus recht heeft op vergoeding van affectieschade. De vordering van [nabestaande 1] is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade, zodat haar vordering tot vergoeding van affectieschade geheel voor toewijzing in aanmerking komt.
Ook ten aanzien van [nabestaande 7] is de rechtbank van oordeel dat aanspraak gemaakt kan worden op affectieschade. Hoewel hij niet de juridische vader van [slachtoffer] is, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende onderbouwd dat hij als biologische vader in zo’n nauwe persoonlijke relatie met [slachtoffer] stond, dat aan hem een beroep op de zogenaamde hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW toekomt. De vordering van [nabestaande 7] is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade, zodat zijn vordering tot vergoeding van affectieschade geheel voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank komt tot een ander oordeel waar het [nabestaande 8] betreft. Zij is de oma van [slachtoffer] en was tevens benoemd als haar voogd. Daarmee behoort zij niet tot de kring van gerechtigden voor affectieschade. Dat zij [slachtoffer] (mede) heeft opgevoed, maakt dit niet anders. Volgens de wet is immers vereist dat er
ten tijde van de gebeurtenis, dus ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] , sprake was van een duurzaam gezinsverband, en dat is niet gebleken. Ook heeft zij onvoldoende aangevoerd om te kunnen oordelen dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zouden maken dat zij een beroep kan doen op de hardheidsclausule. Haar vordering tot vergoeding van affectieschade wordt daarom afgewezen.
Shockschade
[nabestaande 4] en [nabestaande 5] maken aanspraak op vergoeding van shockschade. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van shockschade plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het ten laste gelegde, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel in de zin van een psychiatrisch erkend ziektebeeld te zijn voortgevloeid. Vergoeding van shockschade kan alleen plaatsvinden onder deze strikte voorwaarden.
[nabestaande 4] en [nabestaande 5] hebben ter onderbouwing van hun vordering tot vergoeding van shockschade aangevoerd dat zij geconfronteerd zijn met het letsel van [slachtoffer] . Verder hebben zij verwezen naar een brief van de huisarts of behandelaar. De rechtbank is van oordeel dat [nabestaande 4] en [nabestaande 5] hiermee onvoldoende hebben onderbouwd dat er op dit moment (reeds) sprake is van een gestelde diagnose ter zake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Uit de bijgevoegde brieven volgt weliswaar dat zij behandelingen volgen, maar niet dat er een in de psychiatrisch erkend ziektebeeld bij hen is vastgesteld. Dit betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat aan de vereisten voor toekenning van shockschade is voldaan. [nabestaande 4] en [nabestaande 5] zullen om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering ter zake van shockschade.
Reis, verblijfs- en verletkosten
Alle benadeelde partijen, met uitzondering van [nabestaande 7] , maken aanspraak op vergoeding van reis- en/of verblijf- en/of verletkosten. Deze kosten worden gevorderd als materiële schadeposten. De rechtbank stelt voorop dat reis- en verblijfkosten niet aangemerkt kunnen worden als rechtstreekse schade in de zin van artikel 51f, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (zie hiervoor ook HR 19 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS9225 en Rechtbank Midden-Nederland 20 maart 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:1046). De reis-, verblijf- en verletkosten zijn aan te merken als proceskosten in de zin van artikel 532 Sv.
De Hoge Raad heeft in het zogeheten ‘overzichtsarrest’ van 28 mei 2019 (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793) overwogen dat bij de begroting van de proceskosten in strafzaken dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. In civiele procedures wordt de maatstaf voor de toekenning van proceskosten ontleend aan de artikelen 237 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv komen alleen voor vergoeding in aanmerking – voor zover hier relevant – reis-, verlet en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verblijf- of verletkosten kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De voegingsprocedure is een procedure waarin in persoon kan worden geprocedeerd. De benadeelde partijen in deze zaak worden al vanaf de aanvang van het strafproces tegen de verdachte bijgestaan door een advocaat. Zij procederen dus niet ‘in persoon’. In dat geval bepaalt artikel 238 lid 2 Rv dat er geen plaats is voor toekenning van een proceskostenvergoeding wegens reis-, verblijf- en verletkosten van een partij. Dit betekent dat de benadeelde partijen in deze zaak geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van deze kosten. Het gegeven dat een aantal van de benadeelden tevens spreekgerechtigd was, maakt dit oordeel niet anders, omdat de met de uitoefening van die bevoegdheid gemoeide kosten geen schade betreft waarvoor de verdachte aansprakelijk kan worden gehouden. Het is aan de wetgever om, desgewenst, een wettelijke regeling te maken, zoals bestaat voor bijvoorbeeld getuigen, waarin wordt voorzien in vergoeding ten laste van ’s Rijks kas van de kosten van procesdeelnemers als slachtoffers (zie ook ECLI:NL:GHARL:2020:10689 en ECLI:NL:RBROT:2020:1460).
Het voorgaande betekent dat de gevorderde vergoedingen van reis-, verblijf- en verletkosten moeten worden afgewezen.
De overige (materiële) schadeposten
Door de benadeelde partijen die werden bijgestaan door mr. Van Venrooij-Nieuwenhuis zijn daarnaast nog uiteenlopende materiële schadeposten opgevoerd. Het gaat dan om verhuiskosten, kosten voor het leegruimen van de woning van [slachtoffer] , kosten voor het afvoeren van afval, kosten voor het doorzenden van post, kosten met betrekking tot de begraafplaats, kosten van de kerkdienst, kledingkosten en de kosten voor het verwerpen van de erfenis.
Een deel van deze kosten heeft betrekking op de kosten van lijkbezorging. Kosten van lijkbezorging komen op grond van artikel 6:108, tweede lid, BW voor vergoeding in aanmerking. Door de benadeelde partijen is echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke kosten er precies zijn gemaakt en ten laste van wie die kosten zijn gekomen. Een duidelijke onderbouwing en verwijzing naar onderliggende bewijsstukken ontbreekt.
De materiële schadeposten die los staan van de kosten van lijkbezorging, waaronder de kosten voor het verwerpen van de erfenis, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende onderbouwd. Zo is in de voegingsformulieren onvoldoende onderbouwd welke schade er nu precies door wie is geleden en waaruit blijkt dat deze schade in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit staat.
De rechtbank dient in beginsel aan de benadeelde partij de gelegenheid te bieden om de vordering nader inzichtelijk te maken als dit nodig is om de precieze schade vast te stellen en de vordering te kunnen behandelen. Als dit er echter toe leidt dat het strafgeding onevenredig wordt belast, kan de rechtbank besluiten om de benadeelde partij in de vordering
niet-ontvankelijk te verklaren (artikel 361, derde lid, Sv). Ter terechtzitting is de raadsvrouw in de gelegenheid gesteld om de vorderingen nader toe te lichten. Hierbij is erop gewezen dat de vorderingen en de hoogte daarvan op meerdere onderdelen onduidelijk zijn. De raadsvrouw is er niet in geslaagd om de onduidelijkheden (in voldoende mate) weg te nemen. Dit zou wellicht gerepareerd kunnen worden, maar de rechtbank is van oordeel dat het een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als de behandeling zou moeten worden aangehouden, uitsluitend om de benadeelde partijen alsnog in de gelegenheid te stellen om een vordering in te dienen die aan de daaraan gestelde inhoudelijke eisen voldoet.
Conclusie ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Gelet op het voorgaande kunnen enkel de vorderingen tot vergoeding van affectieschade van [nabestaande 1] en [nabestaande 7] toegewezen worden. De rechtbank zal deze bedragen vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het feit is gepleegd (10 juli 2019). Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen ter hoogte van het toegewezen bedrag.
Voor het overige worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen voor die delen wel nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met negen voorwerpen. Ter terechtzitting hebben de officieren van justitie opgemerkt dat zij de beslaglijst enkel handhaven ten aanzien van het daarop vermelde mes. Voor het overige is de beslaglijst ingetrokken.
De rechtbank zal het mes verbeurd verklaren, nu met behulp hiervan het strafbare feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld is gepleegd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
-
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd;
Beslag
- verklaart het inbeslaggenomen vleesmes verbeurd;
Benadeelde partij [nabestaande 1] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van benadeelde partij [nabestaande 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 1] van een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partij [nabestaande 7] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van benadeelde partij [nabestaande 7] volledig toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 7] van een bedrag van € 17.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 10 juli 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
Benadeelde partijen [nabestaande 2] , [nabestaande 3] , [nabestaande 4] , [nabestaande 5] , [nabestaande 6] en
[nabestaande 8]
  • verklaart deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt deze benadeelde partijen in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr K.G. Witteman en mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 juli 2019 in de gemeente Kerkrade, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met een mes meermalen die [slachtoffer] in de borst, althans de borststreek, en/of in de keel/hals gestoken/gesneden.
(art 289/287 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek HOORN LB2R019081, voor het laatst gesloten d.d. 29 oktober 2020 en doorgenummerd van pagina t/m 1268).
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] , pagina 269 -277.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 4] door de RC d.d. 14 mei 2020.
4.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 5] , pagina 288-291.
5.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 6] , pagina 292-295.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 882-884.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 855-857, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 882-884.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 1225-1267.
10.Bijlage 1 bij het proces-verbaal van bevindingen betreffende vertaling chats, pagina 1257-1260.
11.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen analyse telecommunicatie, pagina 567, en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 856.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 882-884.
13.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting, het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 856-857, en het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 866-867.
14.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina 732 en 733, en de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen analyse telecommunicatie, pagina 580.
15.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 856.
16.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 138, en het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 7] , pagina 145-146.
18.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden incident, pagina 63-64.
19.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 867.
20.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 867.
21.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden incident, pagina 66.
22.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 857, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
23.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting
24.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 857, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
25.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 857, het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden incident, pagina 68-69, en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
26.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden incident, pagina 65-69, het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , pagina 176-179.
27.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden incident, pagina 67-71, en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
28.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige] , pagina 857.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 55-56.
30.Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 16 juli 2019, pagina 1091 t/m 1103.
31.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina 732 en 733, en de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen analyse telecommunicatie, pagina 603.
32.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting.