ECLI:NL:RBLIM:2021:1616

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 19_1013
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de re-integratieverplichting en de gevolgen voor bijstandsverlening

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd op 24 februari 2021, is eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, in beroep gegaan tegen besluiten van het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL). De rechtbank behandelt de schending van de re-integratieverplichting door eiseres, die verplicht was deel te nemen aan een training werknemersvaardigheden. Eiseres heeft zich ziek gemeld en niet deelgenomen aan de training, wat leidde tot een maatregel van 100% van de bijstandsnorm voor de duur van één maand. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van verweerder onvoldoende zijn gemotiveerd en dat de aanbevelingen uit een psychodiagnostisch onderzoek niet zijn betrokken bij het opstellen van het plan van aanpak. De rechtbank vernietigt de besluiten van verweerder en herroept de opgelegde maatregel, waarbij zij oordeelt dat eiseres recht heeft op haar bijstandsuitkering. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1013
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 februari 2021 in de zaak tussen
[Naam 1], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en
het dagelijks bestuur van de intergemeentelijke sociale dienst Brunssum Onderbanken Landgraaf (ISDBOL), verweerder
(gemachtigde: mr. A.M.M. Maayen).
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiseres verplicht om mee te werken aan een traject en activiteiten die zijn vastgelegd in een plan van aanpak, waaronder een training werknemersvaardigheden bij de Werkmeester.
Bij besluit van 19 november 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres verplicht om mee te doen aan de training werknemersvaardigheden bij De Werkmeester.
Bij besluit van 4 december 2018 (het primaire besluit 3) heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand omdat eiseres zich niet dan wel onvoldoende heeft gehouden aan de verplichting om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan een onderzoek naar haar mogelijkheden daartoe.
Bij besluit van 1 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk en tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 24 april 2020 heeft de griffier eiseres in de gelegenheid gesteld om het re-integratieplan van haar partner te overleggen ter onderbouwing van een van haar beroepsgronden.
Partijen hebben in reactie daarop nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Deze zaak is samen met de zaak met zaaknummer AWB/ROE 19/2571 gevoegd behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en de heer [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de zaak AWB/ROE 19/2571 is afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen

1.De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) van verweerder.
1.2.
Eiseres heeft in het kader van haar arbeidsinschakeling deelgenomen aan een psychodiagnostisch onderzoek door mevrouw S. Hendrikx, psycholoog bij FourStar Nederland BV. Uit het door psycholoog Hendrikx opgestelde rapport van 4 mei 2018 blijkt onder meer het volgende:
“Uit het psychodiagnostisch onderzoek komt naar voren dat er bij cliënte geen sprake is van een hogere mate van psychische klachten in vergelijking met de normale bevolking. In de persoonlijkheid van cliënte zijn echter aandachtspunten. Cliënte is hiervoor onder behandeling van een psycholoog. Het advies is om in overleg met cliënte en behandelaar te overleggen wanneer re-integratie naar een reguliere, betaalde baan haalbaar is. Zodra dit het geval is, zal cliënte baat hebben bij gedegen re-integratiebegeleiding, waarbij er samen met haar gezocht kan worden naar passende vacatures en waarbij ze begeleiding krijgt in dit proces naar werk. Mijn inziens draagt een participatieproject hier niet positief aan bij, maar zal ze eerder baat hebben bij een proefplaatsing in een reguliere baan waarbij ze haar belastbaarheid geleidelijk kan uitbouwen. Belangrijk is dat hierbij rekening wordt gehouden met haar capaciteiten en aandachtspunten op persoonlijk en sociaal vlak.”
1.3.
Op 4 oktober 2018 is door verzekeringsarts Brouns een medisch advies uitgebracht waaruit blijkt dat eiseres volledig belastbaar is met werk en activiteiten als daarin rekening wordt gehouden met haar beperkingen.
1.4.
Verweerder heeft, op basis van voornoemd advies van verzekeringsarts Brouns en een gesprek met eiseres op 15 oktober 2018, een plan van aanpak opgesteld in het kader van haar arbeidsinschakeling. Daaruit blijkt onder meer dat eiseres wordt aangemeld voor een training werknemersvaardigheden bij de Werkmeester.
1.5.
Eiseres heeft zich op 5 november 2018 ziekgemeld. Hierdoor kon ze niet aanwezig zijn bij de start van de training werknemersvaardigheden bij de Werkmeester op
15 november 2018. Na de ziekmelding en verzuimcontrole heeft verzekeringsarts Brouns een tweede medisch advies uitgebracht op 13 november 2018. De verzekeringsarts heeft in het kader van dit advies de werkplek bij de Werkmeester bezocht. Uit dit advies blijkt dat de arbeidsmogelijkheden van eiseres ongewijzigd zijn ten opzichte van het medisch advies van 4 oktober 2018. Op basis van dit advies heeft verweerder met het primaire besluit 2 eiseres verplicht om mee te werken aan de training werknemersvaardigheden bij de Werkmeester.
1.6.
Op 27 november 2018 is eiseres uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek bij de Werkmeester. Zij heeft zich daarvoor op dezelfde dag afgemeld wegens ziekte. Bij de verzuimcontrole die tevens op 27 november 2018 heeft plaatsgevonden heeft eiseres de deur opengemaakt, medegedeeld dat ze niemand wilde spreken en de deur weer dicht gedaan.
1.7.
Verweerder heeft eiseres op 3 december 2018 uitgenodigd voor een gesprek waarin zij haar zienswijze naar voren kon brengen over het voornemen van verweerder om haar een maatregel op te leggen, nu zij zich niet heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen. Voor dit gesprek heeft eiseres zich op 3 december 2018 wederom ziek gemeld. Uit de daaropvolgende verzuimcontrole blijkt dat de verzuimcontroleur van mening is dat eiseres wel naar het geplande gesprek had kunnen gaan.
1.8.
Verweerder heeft bij het primaire besluit 3 geconstateerd dat eiseres de verplichting van artikel 18, vierde lid, onder h, van de PW heeft geschonden omdat zij niet naar behoren heeft meegewerkt aan de training werknemersvaardigheden bij de Werkmeester door zich ziek te melden en vervolgens niet mee te werken aan een onderzoek of zij tot deelname aan die training in staat was. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 18, vijfde lid, van de PW en artikel 10, eerste lid, onder a, van de Afstemmingsverordening ISD BOL 2018 een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift is ingediend na afloop van de bezwaartermijn. Tevens heeft verweerder de primaire besluiten 2 en 3 gehandhaafd en de bezwaren daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder betrokken dat hij zich bij zijn besluitvorming mocht baseren op de medische adviezen van verzekeringsarts Brouns, wat volgens verweerder met zich brengt dat van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake is. Eiseres heeft de re-integratieplicht van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW geschonden omdat ze niet naar het gesprek met de bedrijfspsychologe bij de Werkmeester is gegaan, terwijl de verzuimcontroleur vervolgens heeft vastgesteld dat eiseres daartoe wel in staat was geweest. De verzuimcontroleur werkt als arboverpleegkundige in opdracht van de bedrijfsarts en moet in staat worden geacht om een dergelijke beoordeling te maken, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit 1. Eiseres wijst erop dat ze op allerlei manieren heeft laten weten dat zij niet akkoord was met het plan van aanpak in het primaire besluit 1. Dat deze bezwaren zijn geuit blijkt volgens eiseres bijvoorbeeld uit een e-mail van een re-integratieconsulente waarin is te lezen dat de werkplek van eiseres is aangepast naar aanleiding van de door haar geuite bezwaren en uit de werkhervattingsadviezen van verzekeringsarts Brouns van 5 en 13 november 2018. Tevens is zij tijdens een huisbezoek op 5 november 2018 huilend aangetroffen. Eiseres wijst ook op de e-mails van haar partner. Tenslotte stelt eiseres zich op het standpunt dat er ook een formeel bezwaarschrift is ingediend. Haar partner heeft dit in de brievenbus gedeponeerd op 7 november 2018. Hij heeft dit tijdens de hoorzitting in bezwaar ook als zodanig verklaard. Eiseres wijst er daarbij op dat verweerder geen inventaris heeft van de lediging van die brievenbus.
Verder heeft eiseres in beroep aangevoerd dat de training werknemersvaardigheden bij de Werkmeester als re-integratietraject volledig zinloos is en dat zij dit als een strafmaatregel ziet. De re-integratieverplichtingen die verweerder aan eiseres heeft opgelegd verergeren haar medische situatie. Dit blijkt volgens eiseres ook uit het standpunt van de verzekeringsarts en van psycholoog Hendrikx, die stelt dat eiseres is aangewezen op beschutte arbeid. Het advies van verzekeringsarts Brouns is volgens eiseres onvoldoende en onvolledig omdat er geen beperkingenpatroon is opgesteld en niet door een arbeidsdeskundige is bekeken of het werk paste binnen dat beperkingenpatroon. Eiseres is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 9, vijfde lid, van de PW. Het UWV had dit volgens eiseres moeten onderzoeken. Eiseres heeft ten opzichte van de maatregel aangevoerd dat haar niet verweten kan worden dat ze de verzuimcontroleur niet te woord heeft gestaan nadat zij zich ziek had gemeld en daardoor de afspraak bij de Werkmeester had gemist. Ze was om psychische redenen niet in staat om hem te woord te staan. Verder is in het re-integratieplan van de partner van eiseres opgenomen dat de maatregel in kwestie zou vervallen als de partner zou gaan werken. Eiseres is van mening dat dit een vreemde koppeling is die duidt op misbruik van bevoegdheid. Verweerder kan daarom de maatregel niet handhaven. Ook heeft verweerder niet onderzocht of er geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om af te zien van het opleggen van de maatregel. Ter zitting heeft eiseres tenslotte verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het primaire besluit 1 niet deugdelijk was nu uit het psychodiagnostisch onderzoek van psycholoog Hendrikx specifieke problemen en geconcretiseerde aanbevelingen voortvloeien, die ten onrechte niet zijn betrokken bij het opstellen van het plan van aanpak bij het primaire besluit 1. Verweerder heeft ter zitting erkend dat dit gewijzigde inzicht met zich brengt dat de primaire besluiten 2 en 3 daarom geen stand kunnen houden. Tevens heeft verweerder ter zitting aangegeven dat de vermenging van de dossiers van eiseres en haar partner onzorgvuldig en niet op zijn plaats was.

5.De rechtbank overweegt als volgt.

Ontvankelijkheid bezwaarschrift tegen primair besluit 1
6. Ingevolge artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9 van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een schriftelijke weergave van een klantcontact of loketbezoek onder bepaalde omstandigheden aangemerkt worden als een voorlopig bezwaarschrift. Alleen in uitzonderlijke situaties kan hiervan sprake zijn. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2196 en 18 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2349.
8. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit 1 is gedateerd op 15 oktober 2018. Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit ook op die dag aan eiseres is bekendgemaakt. Gelet op de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb brengt dit mee dat de bezwaartermijn zes weken daarna op 26 november 2018 is geëindigd.
9. Niet in geschil is dat het door eiseres op 3 januari 2019 ingediende bezwaarschrift buiten deze termijn valt.
10. De rechtbank begrijpt dat eiseres betoogt dat de e-mail van 16 oktober 2018 van de re-integratieconsulente aan de Werkmeester, waarin wordt gevraagd werkplekaanpassingen door te voeren zodat rekening gehouden kan worden met de beperkingen van eiseres, moet worden aangemerkt als een voorlopig bezwaarschrift. De rechtbank overweegt dat dit niet is aan te merken als een klantcontact tussen verweerder en eiseres, noch dat hieruit zou blijken dat eiseres hiermee bezwaar wil maken tegen het primaire besluit 1. Hierin staat immers enkel beschreven dat en op welke wijze eiseres aan de slag kan bij de Werkmeester. Zodoende kan deze e-mail niet worden aangemerkt als een bezwaarschrift.
11. Ook de werkhervattingsadviezen van verzekeringsarts Brouns kunnen niet als een bezwaarschrift worden aangemerkt, allereerst omdat dit niet is geuit bij verweerder en tevens omdat hier niet uit blijkt dat eiseres bezwaar heeft willen maken tegen het primaire besluit 1, nu het consult bij een verzekeringsarts daar niet toe dient. Dat eiseres zich ziek heeft gemeld op 5 november 2018 en daarna huilend is aangetroffen bij een huisbezoek, is eveneens niet aan te merken als een voorlopig bezwaarschrift in voornoemde zin. Dat geldt ook voor de notitie waarin de ziekmelding en het huisbezoek zijn beschreven.
12. Zodoende heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de in bezwaar en beroep door eiseres aangevoerde schriftelijke weergave van gesprekken niet aangemerkt konden worden als een bezwaarschrift in de zin van artikel 6:4 van de Awb.
13. Verweerder heeft de e-mail van de partner van eiseres van 25 oktober 2018 terecht niet als een bezwaarschrift aangemerkt. In die e-mail staat dat de partner van eiseres namens haar inmiddels bezig is een bezwaarschrift op te stellen. Daaruit heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift nog volgt en de e-mail niet als zodanig en ook niet als een voorlopig bezwaarschrift hoefde te worden aangemerkt. Een bezwaarschrift is overigens ook niet ontvangen nadat verweerder in reactie op die e-mail bij brief van 29 oktober 2018 eiseres heeft verzocht om nadere stukken in te dienen.
14. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de partner van eiseres op 7 november 2018 een bezwaarschrift in de brievenbus van verweerder heeft gedeponeerd, omdat eiseres daar geen bewijsstuk van heeft overgelegd. Met het laten deponeren van het bezwaarschrift in de brievenbus van verweerder zonder daarvan een bewijsstuk te ontvangen heeft eiseres het risico genomen dat de tijdige ontvangst van het bezwaarschrift niet kan worden aangetoond. Dit risico is in het onderhavige geval ingetreden en dient voor rekening van eiseres te komen. Dat verweerder, zoals ter zitting is gebleken, geen onderzoek heeft uitgevoerd naar de brief in zijn postregistratie maakt het voorgaande niet anders.
15. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens een niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
De re-integratieverplichting en de maatregel
16. Naast hetgeen hiervoor onder 4. is vermeld, heeft verweerder ter zitting tevens erkend dat als gevolg daarvan de primaire besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd in de zin van artikel 3:46 van de Awb en in strijd zijn met de vereisten van zorgvuldigheid in de zin van artikel 3:2 van de Awb. Kern is dat in het plan van aanpak op geen enkele wijze kenbaar rekening is gehouden met het advies van psycholoog Hendrikx. In dat advies staat dat een participatietraject niet positief bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en dat eiseres eerder gebaat zal zijn bij een proefplaatsing in een reguliere baan. Niet is inzichtelijk gemaakt hoe het traject werknemersvaardigheden bij de Werkmeester zich tot dit advies verhoudt. Evenmin is gebleken op welke wijze rekening is gehouden met de capaciteiten van eiseres en haar aandachtspunten op persoonlijk en sociaal vlak bij de inzet op het traject bij de Werkmeester, terwijl uit het advies van psycholoog Hendrikx blijkt dat dit belangrijk is bij haar begeleiding in een proces naar arbeidsinschakeling. Dit brengt met zich dat de primaire besluiten 2 en 3 in strijd zijn met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel, nu het plan van aanpak en het daarin vervatte traject bij de Werkmeester hieraan ten grondslag liggen dan wel hiervoor de aanleiding zijn geweest.
Conclusie
17. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit geen stand kan houden, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend. Dat verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard maakt dat niet anders. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
18. Omdat het geconstateerde gebrek niet meer achteraf hersteld kan worden ziet de rechtbank in het kader van finale geschillenbeslechting aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten 2 en 3 te herroepen. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat verweerder de aan eiseres toekomende bijstandsuitkering alsnog betaalbaar stelt over de maand waarop de maatregel die lag vervat in het primaire besluit 3 is geëffectueerd.
19. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de beroepsgrond die ziet op de vraag of de door verweerder aangebrachte vermenging van de dossiers van eiseres en haar partner die hij achteraf onzorgvuldig en ongepast acht, al dan niet leidt tot een schending van het verbod op misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:3 van de Awb.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
20. Ter zitting heeft eiseres verzocht om verweerder (dan wel de Staat) te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding op basis van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
21. De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van de betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank wijst op de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009 en 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:103.
22. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
23. De bezwaarschriften tegen de primaire besluiten 2 en 3 zijn ingediend op 13 december 2018 en het bezwaarschrift tegen het primaire besluit 1 is ingediend op 3 januari 2019. Voor de beoordeling van het recht op een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn beschouwt de rechtbank de drie ingediende bezwaarschriften als samenhangende zaken. Het gevolg hiervan is dat eiseres éénmaal in aanmerking kan komen voor een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij zal de redelijke termijn aanvangen op de datum van indiening van het oudste bezwaarschrift, in dit geval 13 december 2018.
Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 2 jaar en 2 maanden verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van eiseres heeft de rechtbank aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure in eerste aanleg meer dan twee jaren zou mogen bedragen. Dit brengt met zich dat de redelijke termijn met 2 maanden is overschreden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 500,-.
Van het tijdsverloop van 26 maanden kan een periode van 3 maanden, te weten vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 13 december 2018 tot de beslissing op bezwaar op 1 maart 2019, worden toegerekend aan de bezwaarfase en een periode van 23 maanden, te weten vanaf de beslissing op het bezwaar tot de uitspraak van de rechtbank, worden toegerekend aan de beroepsfase. De overschrijding van de redelijke termijn moet dan ook volledig worden toegerekend aan de Staat. De Staat dient daarom de volledige schadevergoeding van € 500,- te betalen.
Proceskosten en griffierecht
24. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,- dient te vergoeden.
25. De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.136,-, te weten 1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten 2 en 3 (die op grond van artikel 3 van het Besluit proceskostenbestuursrecht worden aangemerkt als samenhangende zaken), 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op de niet-ontvankelijkheid van eiseres in bezwaar tegen het primaire besluit 1;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de primaire besluiten 2 en 3;
  • herroept de primaire besluiten 2 en 3;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde onderdelen van het bestreden besluit;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade ten bedrage van € 500,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. T.M. Schelfhout en mr. J.M.E. Derks, leden, in aanwezigheid van mr. K. Mestrom, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.