ECLI:NL:CRVB:2019:2349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die een Ziektewet-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 10 december 2016. Het Uwv had het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank had deze beslissing bevestigd.
De appellant stelde dat zijn e-mailbericht van 6 december 2016, waarin hij zijn verslechterde medische situatie meldde, als een (voorlopig) bezwaarschrift moest worden aangemerkt. De Raad oordeelde echter dat uit het e-mailbericht niet kon worden afgeleid dat de appellant bezwaar had willen maken tegen de beslissing van het Uwv. De Raad benadrukte dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar schriftelijk moet worden gemaakt en dat een mondelinge melding of een e-mail niet als zodanig kan worden aangemerkt, tenzij aan specifieke voorwaarden is voldaan.
De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij tijdig bezwaar had gemaakt en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het e-mailbericht van 6 december 2016 niet als bezwaarschrift kon worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.