8.Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert:
- begeleiding als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Ingevolge voornoemd artikel betreft participatie het meedoen aan het maatschappelijk verkeer en zelfredzaamheid betreft het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
-sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt.
Artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit, door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met behulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid. Het tweede lid bepaalt dat een cliënt, voordat het onderzoek van start gaat, het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij zijn omstandigheden, zoals genoemd in deze bepaling, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, onderzoekt het college
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt,
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen,
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen.
Het achtste lid bepaalt dat het college de ondersteuningsvrager een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek dient te verstrekken.
Verweerder verleent op grond van artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voor zover de cliënt dit naar het oordeel van verweerder niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met behulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruik van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
In het tweede lid is bepaald dat een pgb wordt verstrekt, indien:
a
.de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b
.de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
9. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit betrekking heeft op de toekenning van een maatwerkvoorziening voor een periode die reeds afgesloten is. Desalniettemin neemt de rechtbank procesbelang aan onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 21-01-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:238, nu eiseres heeft gesteld, hetgeen door verweerder niet is weersproken, dat eiseres met het oog op de toekomst belang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank. Daarbij komt dat eiseres een pgb heeft aangevraagd en facturen heeft ontvangen van degene die haar heeft begeleid. 10. Uit artikel 3:2 van de Awb in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Op grond van artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en f, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 moet verweerder onderzoeken in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. De rechtbank overweegt dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de concrete specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres. Verweerder heeft de omvang van de indicatie gebaseerd op de AWBZ-indicatie zonder een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte te verrichten, waardoor inzicht in de specifieke noodzakelijke ondersteuningsbehoefte van eiseres ontbreekt. De rechtbank overweegt dat verweerder aan de hand van objectieve en inzichtelijke criteria moet bepalen of een maatwerkvoorziening nodig is en wat de omvang daarvan moet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van de medisch adviseur dan wel verweerder gelegen om een overzicht te geven van de afzonderlijke activiteiten waarvoor begeleiding nodig is en hoeveel tijd daarmee per activiteit is gemoeid. De rechtbank acht het nalaten hiervan onzorgvuldig. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven en dient reeds hierom te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid van de Awb.
11.Het standpunt van verweerder, dat eiseres gedurende één jaar een maatwerkvoorziening krijgt toegekend om een vrijwilliger te zoeken die haar langdurig en intensief kan begeleiden, is naar het oordeel van de rechtbank onhoudbaar. De rechtbank is van oordeel dat slechts rekening kan worden gehouden met de eigen mogelijkheden van eiseres, zoals ondersteuning door personen uit het sociale netwerk, voor zover deze mogelijkheid aanwezig is en deze personen bereid zijn de noodzakelijke ondersteuning te verlenen. Nu niet is gebleken dat in het geval van eiseres hiervan sprake is, zal verweerder de benodigde ondersteuning moeten verstrekken. Het verstrekken van een tijdelijke maatwerkvoorziening, met het doel het sociale netwerk van eiseres zo uit te breiden, dat daarin langdurig de benodigde ondersteuning wordt verleend, verhoudt zich niet met de in de Wmo 2015 bedoelde eigen mogelijkheden van cliënt ten aanzien van een beroep op het sociaal netwerk.
12. De rechtbank overweegt ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag voor individuele begeleiding in de vorm van een pgb, omdat de doeltreffendheid en cliëntgerichtheid naar het oordeel van verweerder onvoldoende is gegarandeerd, het volgende. Onder de Wmo 2015 geldt dat het aan de pgb-houder is om zelf te bepalen waar hij de benodigde ondersteuning inkoopt en wat de kwaliteit van deze hulpverlening is (TK 2013–2014, 33 841, nr. 3, p. 38). Het staat een cliënt vrij om het pgb te besteden aan een voorziening naar eigen keuze, zolang het maar wordt besteed aan het vooraf bepaalde doel of activiteit. In artikel 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat bij het beoordelen van de kwaliteit het college meeweegt of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Uit de woorden "in redelijkheid" blijkt dat het college enigszins terughoudend moet zijn in de beoordeling of hetgeen wordt ingekocht geschikt is voor het te bereiken doel. Het college zal in elk individueel geval moeten bekijken of de zorg middels het pgb doelmatig, efficiënt en veilig wordt verleend. Wanneer het college het pgb wil afwijzen, omdat niet voldaan is aan de doeltreffendheid en cliëntgerichtheid (de kwaliteit) zal het college dat in de beschikking duidelijk moeten motiveren en goed moeten onderbouwen. Van een deugdelijke motivering is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft slechts aangegeven dat de in het ondersteuningsplan genoemde doelen niet zijn opgenomen in het door eiseres opgestelde budgetplan en ook de vermelde duur van de begeleiding niet overeen komt met het ondersteuningsplan. De rechtbank constateert dat het budgetplan, desgevraagd, gelijktijdig met de aanvraag voor de voorziening bij verweerder is ingediend. De aanvraag is tot stand gekomen door het invullen van het reactieformulier op het ondersteuningsplan. Eiseres heeft op dit formulier aangegeven het niet eens te zijn met het ondersteuningsplan. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan logisch dat eiseres het budgetplan heeft ingevuld naar haar eigen inzicht en wensen. Dat dit budgetplan vervolgens qua doelen, duur of omvang van de voorziening niet overeenkomt met het door verweerder opgestelde ondersteuningsplan, betreft geen zorgvuldige onderbouwing voor het standpunt dat de kwaliteit van het pgb niet gewaarborgd is. Bovendien heeft eiseres meerdere malen aangegeven in gesprek te willen gaan met verweerder over de noodzakelijke wijzigingen van het budgetplan.
13. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat de door eiseres gekozen begeleider geen gespecialiseerde begeleider is die de gestelde doelen kan realiseren, overweegt de rechtbank dat, nog daargelaten de vraag of het mogelijk is om onder de Wmo 2015 strikte kwaliteitseisen te stellen aan begeleiding die verleend wordt middels een pgb, verweerder niet heeft onderbouwd waarom gespecialiseerde begeleiding in het geval van eiseres noodzakelijk is en door verweerder ook niet beoordeeld is of de door eiseres gekozen begeleider conform de landelijk geldende kwaliteitscriteria minimale opleidingsvereisten gekwalificeerd is de begeleiding te kunnen bieden. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de gemachtigde van eiseres terecht ter zitting naar voren heeft gebracht dat het wenselijk en praktisch is om de begeleiding en persoonlijke verzorging buitenshuis door één persoon te laten uitvoeren, zodat eiseres ook niet steeds twee personen hoeft mee te nemen bij activiteiten buitenshuis.
14. Het beroep is gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en een onvoldoende gemotiveerd besluit. Verweerder dient een onderzoek te verrichten met inachtneming van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 10 heeft overwogen. Bij dat onderzoek kan verweerder wel betrekken hoe het sociaal netwerk van eiseres eruitziet, maar verweerder kan niet van eiseres verlangen dat zij een vrijwilliger zoekt voor de langdurige begeleiding met een persoonlijk karakter, die eiseres nodig heeft (rechtsoverweging 11). Nu eiseres heeft verzocht om een pgb dient verweerder dit in beginsel ook te verstrekken, tenzij is voldaan aan een van de weigeringsgronden van artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 (rechtsoverweging 12). Hiertoe ziet de rechtbank op voorhand geen aanleiding.
15.Omdat het beroep gegrond is en verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. Met name gelet op de toelichting ter zitting, dat eiseres feitelijk voor al haar handelingen buitenshuis begeleiding nodig heeft en het haar niet lukt om zelfstandig activiteiten buitenshuis te verrichten, acht de rechtbank het op voorhand aannemelijk dat uit het nog te verrichten onderzoek door verweerder naar voren zal komen dat een substantiële begeleiding geïndiceerd zal zijn. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat vanaf de datum van de uitspraak tot de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar aan eiser een pgb voor individuele begeleiding toekomt voor 8 uur per week. Dit is immers de omvang, zoals door eiseres genoemd in het beroepschrift. De rechtbank acht het echter allerminst uitgesloten dat, als verweerder een zorgvuldig onderzoek verricht, hieruit een (aanzienlijk) grotere begeleidingsbehoefte naar voren komt. Het staat verweerder vrij om meer uren te vergoeden, indien voor de datum van het nieuw te nemen besluit op basis van het nieuwe onderzoek al geconcludeerd wordt dat meer uren noodzakelijk zijn.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de periode van 1 januari 2016 tot de datum van de uitspraak een voorlopige voorziening te treffen, omdat voor deze periode in het verleden geen sprake is van een spoedeisend belang. Tijdens de behandeling ter zitting heeft eiseres gesteld facturen te hebben ontvangen van haar begeleider voor deze periode. In het kader van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient verweerder deze facturen te betrekken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1. Voor het bijwonen van eiseres van de zitting komen de reiskosten voor vergoeding in aanmerking, op basis van de kosten openbaar vervoer tweede klas, zijnde in totaal € 18,70.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- treft de voorlopige voorziening, inhoudende de toekenning aan eiseres van 8 uur per week individuele begeleiding in de vorm van een pgb;
- bepaalt dat deze voorziening door verweerder dient te worden verstrekt vanaf de datum van de uitspraak en vervalt op de datum van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.020,70.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.P. Jacobs, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 juli 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.