ECLI:NL:RBLIM:2018:2388

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
13 maart 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3256
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een laattijdige aanvraag om Wajong-uitkering en de toepassing van de Amber-bepaling

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar laattijdige aanvraag om een Wajong-uitkering. Eiseres heeft zich beroepen op de ‘Amber’-bepaling van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen op basis van de stelling dat er geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid, aangezien eiseres al volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het standpunt van het Uwv berust op een onjuiste uitleg van de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettekst vereist dat er in de periode van vijf jaar een toestand moet zijn ontstaan waarin de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Eiseres kan dus aanspraak maken op de Wajong-uitkering als het ontbreken van arbeidsmogelijkheden in die periode duurzaam is geworden.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Eiseres, geboren in 1990, heeft op 24 september 2015 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering na een zwaar auto-ongeluk in mei 2014. De aanvraag werd afgewezen op 16 november 2015, waarna eiseres op 26 januari 2017 een tweede aanvraag indiende. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere beslissing. Eiseres heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat haar situatie is verslechterd en dat er nieuwe medische informatie is die niet eerder is meegewogen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beslissing te herzien. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat de medische beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanvraag van eiseres als een herhaalde aanvraag moet worden beschouwd, en dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die aanleiding geven tot een andere beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/3256
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2018 in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. P.H.A. Brauer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder
(gemachtigde: mr. K. van der Wal).
Procesverloop
Bij besluit van 22 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd terug te komen op het besluit van 16 november 2015, waarin de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de op 1 januari 2015 in werking getreden Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) is afgewezen.
Bij besluit van 26 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingestuurd waarop verweerder schriftelijk heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1990. Op [geboortedag] 2008 is zij 18 geworden. Eiseres heeft op
24 september 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wajong 2015 (de eerste aanvraag). Eiseres heeft daarbij vermeld dat zij een zwaar auto ongeval heeft gehad op 10 mei 2014 en daaraan een whiplash en een zware depressie heeft overgehouden. Eiseres heeft VMBO afgerond en daarna een tweetal opleidingen bij Arcus gevolgd, namelijk verpleegkundige niveau 4 en administratie en handel op niveau 3. Eiseres heeft ook verschillende banen gehad, onder andere in de zorg en in een cafe en friture.
2. Bij besluit van 16 november 2015 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op de uitkomst van een medisch en arbeidskundig onderzoek. Blijkens zijn rapport van 10 november 2015 heeft verzekeringsarts [L.] vastgesteld dat bij eiseres sprake is van zowel lichamelijke als psychische klachten. Eiseres was tijdens het ongeval 24 weken zwanger. De verzekeringsarts heeft aangegeven dat eiseres ten tijde van haar onderzoek geen arbeidsvermogen had omdat zij op dat moment niet in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te kunnen functioneren noch in staat was om ten minste 4 uur per dag te functioneren. De werknemersvaardigheden waren op dat moment onder de maat omdat eiseres geen instructies goed kon onthouden en uitvoeren. Er was volgens de verzekeringsarts evenwel geen situatie van blijvende en duurzame volledige arbeidsongeschiktheid; niet is komen vast te staan dat verbetering van het functioneren uitgesloten is. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres niet behoort tot de personenkring van de Wajong 2015. Arbeidsdeskundige [H.] heeft in zijn rapport van 12 november 2015 aanvullend geconcludeerd dat eiseres wel behoort tot de doelgroep van de banenafspraak omdat zij vanwege het tijdelijk ontbreken van arbeidsvermogen niet geacht wordt op dit moment het wettelijk minimum loon te kunnen verdienen. Eiseres kan derhalve opgenomen worden in het doelgroepenregister. Dit is haar bij besluit van eveneens 16 november 2016 meegedeeld. Tegen beide besluiten van
16 november 2015 heeft eiseres geen bezwaar gemaakt, zodat deze besluiten rechtens onaantastbaar zijn geworden.
3. Op 26 januari 2017 heeft eiseres voor de tweede keer een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering. Eiseres heeft vermeld dat bij haar sprake is van whiplash klachten en depressiviteit door een zwaar auto ongeval vanaf mei 2014 toen zij 24 weken zwanger was en dat zij ongelooflijke pijnen heeft.
4. In het kader van de tweede aanvraag heeft de voor verweerder werkzame arts [G.] het dossier van eiseres bestudeerd. Er is geen medische informatie verstrekt door eiseres om haar stelling dat haar klachten niet meer over gaan te onderbouwen. In het rapport van [G.], getoetst en akkoord bevonden door [D.], verzekeringsarts, van 20 februari 2017 is geconcludeerd dat het beeld niet is veranderd sinds de vorige aanvraag en dat de medische aandoening van eiseres zal kunnen verbeteren, in de zin van herstellen. Mede gezien het natuurlijke verloop van de aandoening, met een verbetering van het functioneren door educatie, groei en rijping en behandeling is ontwikkeling van vaardigheden wel te verwachten. In die zin is er wel verbetering te verwachten. Er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen die nog niet meegewogen zijn in de eerdere beoordeling, aldus voornoemde arts.
5. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die nog niet meegewogen zijn in de eerdere beoordeling. Er is geen reden om tot een ander oordeel te komen dan bij de eerdere beoordeling. De aanvraag is, onder verwijzing naar het besluit van 16 november 2015, afgewezen. Namens eiseres is hiertegen bezwaar gemaakt. Daarbij is medische informatie overgelegd van de huisarts van
1 maart 2017.
6. In bezwaar heeft eiseres desgevraagd te kennen gegeven dat haar aanvraag drieledig is. Deze dient gezien te worden als een herhaalde aanvraag, als een nieuwe zogenoemde “amberaanvraag” wegens toename binnen vijf jaar, waarbij ook de duurzaamheid moet worden beoordeeld, en als herhaalde aanvraag duuraanspraak dus per datum verzoek. Tevens heeft eiseres aangegeven dat het bezwaar geacht moet worden gericht te zijn tegen de beslissing van eveneens 16 november 2015 over de toekenning indicatie banenafspraak. Ook het arbeidskundig deel had bekeken moeten worden aldus eiseres.
7. Het bezwaar is met het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het advies van verzekeringsarts Bezwaar & Beroep [B.] van 25 september 2017, op het standpunt dat er geen sprake is geweest van nova om terug te komen van het eerdere besluit van 16 november 2015. Tevens wordt geconcludeerd dat, aangezien eiseres al volledig arbeidsongeschikt is bevonden, er geen sprake kan zijn van een toename van arbeidsongeschiktheid (Amber). Bovendien is er volgens verweerder geen sprake van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden gericht op verbetering van de belastbaarheid waardoor de arbeidsbeperkingen niet duurzaam zijn. Tot slot heeft verweerder beoordeeld of er sprake is van een geslaagd beroep op de zogeheten duuraanspraakjurisprudentie en geconcludeerd dat dit niet het geval is.
8. Namens eiseres wordt in beroep aangevoerd dat verweerder heeft erkend in bezwaar dat de aanvraag te eng beoordeeld is waardoor er een proceskostenvergoeding had moeten volgen. Verweerder heeft volgens haar voorts ten onrechte niet beslist op de beslissing over de indicatie banenafspraak. Naar de mening van eiseres had die ingetrokken moeten worden. Ook heeft verweerder ten onrechte de arbeidskundige beoordeling achterwege gelaten. Verder meent eiseres dat haar ernstige astma en eczeemklachten als novum gezien moet worden. Eiseres heeft een vijftal foto’s overgelegd van haar eczeem. Dit is zeker in het kader van de duurzaamheid van belang. Verder meent eiseres dat haar situatie, ondanks behandeling op fysiek en psychisch vlak, eerder slechter is geworden. Dit betekent dat er geen verbetering te verwachten valt en haar situatie duurzaam is. Daarbij wordt afgeweken van het oordeel van de behandelaar en verweerder dient dit te motiveren. De Amberclaim is volgens eiseres ten onrechte afgewezen. Ter zitting heeft haar gemachtigde betoogd dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat eiseres geen beroep kan doen op de Amber-bepaling in de Wajong 2015 nu al is geconcludeerd dat zij, zij het tijdelijk, al volledig arbeidsongeschikt is. Volgens eiseres moet bij de toepassing van die bepaling namelijk ook de duurzaamheid worden beoordeeld. Eiseres mist in dat verband een arbeidskundige beoordeling.

9.De rechtbank overweegt als volgt.

10. Gelet op rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in arbeidsongeschiktheidszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1, zie rechtsoverweging (r.o.) 4.3.1) moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), een zogeheten “Amber”-beoordeling wordt verricht of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter. Ter nadere toelichting wijst de rechtbank hiervoor ook op de recente uitspraak van de CRvB van
3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:894).
11. Verweerder heeft de herhaalde aanvraag van eiseres afgewezen met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op de eerdere besluiten.
11.1.
Eiseres voert aan dat zij wel nieuwe feiten in de bezwaarschriftprocedure heeft verstrekt, waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden. Eiseres wijst daartoe op de ernstige eczeemklachten die zij als kind had maar waar zij uitgegroeid is en die in alle hevigheid teruggekomen zijn. Tevens wordt in arbeidskundig opzicht aangevoerd dat zij stage heeft gelopen bij [ziekenhuis] van 17 november 2008 tot 12 maart 2009 en daar een MRSA-infectie heeft opgelopen waardoor de stage beëindigd is. Eiseres mag nooit meer dit soort beroepen doen. Deze beperking is destijds niet meegenomen. Tevens is destijds niet bekeken of die blijvende beperkingen arbeidsgeschiktheid uitsluiten. Nu sprake is van nieuwe feiten is verweerder ten onrechte niet teruggekomen op het eerdere besluit van 16 november 2015, aldus eiseres.
11.2.
De rechtbank stelt, mede gelet de toelichting van eiseres in de bezwaarprocedure, allereerst vast dat de tweede aanvraag van eiseres een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Van een herhaalde aanvraag is onder meer sprake, indien de aanvraag is gericht op het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg en is gebaseerd op dezelfde rechtsgrondslag. Nu de tweede aanvraag van eiseres, net als de eerdere aanvraag, gericht is op het verkrijgen van een inkomensvoorziening als jonggehandicapte, is sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
12. De CRvB heeft in een recente uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Dit in lijn met de uitspraak van 23 november 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (ECLI:NL:RVS:2016:3131).
13. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.

14.De rechtbank stelt vast dat de arts [G.], blijkens haar rapport van

20 februari 2017, dossierstudie heeft verricht. Tevens is een door eiseres ingevulde vragenlijst bestudeerd. De arts vermeldt dat bij eiseres als gevolg van een ongeval zowel psychische als lichamelijke klachten zijn ontstaan. Eiseres is nog steeds onder behandeling. De arts overweegt in haar rapport dat de medische aandoening van eiseres zal kunnen verbeteren, in de zin van herstellen. Mede gezien het natuurlijke verloop van de aandoening, met een verbetering van het functioneren door educatie, groei en rijping en behandeling is ontwikkeling van vaardigheden wel te verwachten. In die zin is er dus wel verbetering te verwachten. De door eiseres in de tweede aanvraag genoemde problematiek is bekend, zodat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden.
15. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B.] heeft, blijkens het rapport van
25 september 2017, dossierstudie verricht en informatie betrokken afkomstig van de huisarts van 1 maart 2017 en van de GZ-psycholoog van 30 maart 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat uit de recente informatie van de psycholoog blijkt dat bij eiseres sprake is van een persisterende depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. Op korte termijn zou zij behandeling volgen in de vorm van EMDR en cognitieve gedragstherapie zodat de angst om buitenshuis te zijn zou afnemen en het contact tussen eiseres en haar zoon zal verbeteren. Volgens de behandelaar zou behandeling gericht zijn op stabilisatie van de psychische klachten en niet op genezing van de pijnklachten. De stelling dat behandeling niet gericht is op verbetering van de psychische klachten kan de verzekeringsarts niet volgen. Er is geen enkele medische reden om op voorhand aan te nemen dat deze behandelvormen niet zullen werken bij eiseres. Daarnaast is er een heel behandelprotocol voor depressie die door eiseres nog niet doorlopen is. Alhoewel de behandelingen voor de psychische klachten van eiseres evident niet gericht zijn op genezing van de pijnklachten, is er vaak wel een wisselwerking tussen psychische gesteldheid en pijnbeleving en om die reden is het zeer wel mogelijk dat de pijnklachten zullen verminderen als de psychische gesteldheid verbetert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verenigt zich met de conclusie van de primaire arts dat er geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden gericht op verbetering van de klachten en het functioneren. Over de eczeemklachten overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nergens uit blijkt dat dit hardnekkig is en dat los daarvan dergelijke klachten behandelbaar zijn en niet tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden.
16. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport blijk heeft gegeven van een zorgvuldig onderzoek. Er is kennis genomen van het dossier en van de informatie afkomstig uit de behandelend sector. De verzekeringsarts [G.] heeft in haar rapport voldoende gemotiveerd dat de lichamelijke en psychische klachten van eiseres al meegewogen zijn in de eerdere beoordeling van haar beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van eigen onderzoek, waaronder meer recente informatie van de behandelend GZ-psycholoog, de conclusie van de verzekeringsarts bevestigd. Gelet op deze motivering volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiseres geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht, die aanleiding moeten geven om terug te komen op het eerdere besluit. Op de pas in bezwaar voor het eerst naar voren gebrachte, en in de informatie van de huisarts aanvankelijk als contactallergie en later als eczeem aangeduide, klachten is de verkeringsarts bezwaar en beroep voldoende ingegaan. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat er op dat moment geen reden was om ervan uit te gaan dat dat deze tot het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zouden leiden. De pas in beroep overgelegde foto’s duiden er weliswaar op dat de eczeemklachten ernstig waren, maar vormen op zichzelf geen reden om aan de beoordeling van de verzekeringsartsen over de behandelbaarheid van dit soort klachten te twijfelen.
17. Gelet op de rechtspraak van de CRvB over de toetsing van herhaalde aanvragen en verzoeken om terug te komen van eerdere besluiten, heeft verweerder zich op goede gronden, als omschreven in overweging 13, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag klaarblijkelijk onredelijk is. Wat eiseres in dit geval heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot dat oordeel.
18. De rechtbank begrijpt de bezwaar en beroepsgronden van eiseres voorts aldus dat verweerder, voor het geval hij niet terugkomt van de eerdere weigering, ten onrechte niet alsnog haar als jonggehandicapte heeft aangemerkt omdat in de periode van vijf jaar na de eerdere beoordelingsdatum alsnog een situatie is ontstaan die als duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan worden beschouwd. Eiseres doet hiermee een beroep op de ‘Amber’-bepaling van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015. Die bepaling luidt als volgt:
19. “ De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.”
20. Verweerder heeft de Amber-claim primair van de hand gewezen omdat daarvoor een vereiste zou zijn dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, hetgeen zich niet kan voordoen bij iemand die, zoals eiseres, al volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit primaire standpunt van verweerder op een onjuiste uitleg van voormelde bepaling berust. Uit de tekst van die bepaling blijkt immers dat het erom gaat of in bedoelde periode alsnog een toestand ontstaat waarin de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Eiseres zou aan die bepaling derhalve een aanspraak kunnen ontlenen als het ontbreken van arbeidsmogelijkheden in die periode alsnog een duurzaam karakter heeft gekregen.
21. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft (subsidiair) met verwijzing naar het onderzoek van de primaire arts en met inachtneming van informatie uit de behandelende sector gemotiveerd uiteengezet waarom ten tijde van haar onderzoek, en dus binnen de periode van vijf jaar voor de betrokken Amber-bepaling van belang, het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam was. Dit zowel vanwege behandelmogelijkheden als vanwege natuurlijke ontwikkelingsprocessen. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de CRvB, zoals de uitspraak van 9 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290).
22. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerders subsidiaire standpunt ten aanzien van de Amber-claim van eiseres de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dat verweerders primaire standpunt op een onjuiste maatstaf berust, kan derhalve niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.
23. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen over de medische beoordeling door verweerder volgt tevens dat verweerder de herhaalde aanvraag, voor zover die was gericht op wijziging voor de toekomst, op goede gronden heeft afgewezen. Verweerder heeft toereikend gemotiveerd dat de door eiseres aangedragen gegevens geen aanleiding geven om te oordelen dat de oorspronkelijke afwijzing onjuist was.
24. Over de beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte niet opnieuw heeft beslist over de indicatie banenafspraak, overweegt de rechtbank als volgt. Het herhaalde verzoek van eiseres is gedaan door middel van invulling van het formulier “Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen”, hetgeen impliceert dat dit tevens betrekking had op de indicatie banenafspraak. In het primaire besluit naar aanleiding van het herhaalde verzoek is echter alleen beslist over het recht op Wajong-uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het nalaten om ook over de indicatie banenafspraak opnieuw te beslissen. In het besluit op bezwaar is verweerder, zij het summier, alsnog op dit aspect ingegaan en heeft hij geconcludeerd dat eiseres op juiste gronden is opgenomen in het banenregister. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de weigering om Wajong-uitkering toe te kennen volgt tevens dat die conclusie in rechte stand kan houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het gebrek in het primaire besluit aldus genoegzaam hersteld heeft.
25. Ook de beroepsgrond dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden treft geen doel, reeds omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat het primaire besluit moet zijn herroepen.
26. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
M. B.G. Cox-Vorage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 maart 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.