14.De rechtbank stelt vast dat de arts [G.], blijkens haar rapport van
20 februari 2017, dossierstudie heeft verricht. Tevens is een door eiseres ingevulde vragenlijst bestudeerd. De arts vermeldt dat bij eiseres als gevolg van een ongeval zowel psychische als lichamelijke klachten zijn ontstaan. Eiseres is nog steeds onder behandeling. De arts overweegt in haar rapport dat de medische aandoening van eiseres zal kunnen verbeteren, in de zin van herstellen. Mede gezien het natuurlijke verloop van de aandoening, met een verbetering van het functioneren door educatie, groei en rijping en behandeling is ontwikkeling van vaardigheden wel te verwachten. In die zin is er dus wel verbetering te verwachten. De door eiseres in de tweede aanvraag genoemde problematiek is bekend, zodat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of omstandigheden.
15. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [B.] heeft, blijkens het rapport van
25 september 2017, dossierstudie verricht en informatie betrokken afkomstig van de huisarts van 1 maart 2017 en van de GZ-psycholoog van 30 maart 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat uit de recente informatie van de psycholoog blijkt dat bij eiseres sprake is van een persisterende depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis. Op korte termijn zou zij behandeling volgen in de vorm van EMDR en cognitieve gedragstherapie zodat de angst om buitenshuis te zijn zou afnemen en het contact tussen eiseres en haar zoon zal verbeteren. Volgens de behandelaar zou behandeling gericht zijn op stabilisatie van de psychische klachten en niet op genezing van de pijnklachten. De stelling dat behandeling niet gericht is op verbetering van de psychische klachten kan de verzekeringsarts niet volgen. Er is geen enkele medische reden om op voorhand aan te nemen dat deze behandelvormen niet zullen werken bij eiseres. Daarnaast is er een heel behandelprotocol voor depressie die door eiseres nog niet doorlopen is. Alhoewel de behandelingen voor de psychische klachten van eiseres evident niet gericht zijn op genezing van de pijnklachten, is er vaak wel een wisselwerking tussen psychische gesteldheid en pijnbeleving en om die reden is het zeer wel mogelijk dat de pijnklachten zullen verminderen als de psychische gesteldheid verbetert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep verenigt zich met de conclusie van de primaire arts dat er geen sprake is van een stabiel of progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden gericht op verbetering van de klachten en het functioneren. Over de eczeemklachten overweegt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nergens uit blijkt dat dit hardnekkig is en dat los daarvan dergelijke klachten behandelbaar zijn en niet tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden.
16. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport blijk heeft gegeven van een zorgvuldig onderzoek. Er is kennis genomen van het dossier en van de informatie afkomstig uit de behandelend sector. De verzekeringsarts [G.] heeft in haar rapport voldoende gemotiveerd dat de lichamelijke en psychische klachten van eiseres al meegewogen zijn in de eerdere beoordeling van haar beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van eigen onderzoek, waaronder meer recente informatie van de behandelend GZ-psycholoog, de conclusie van de verzekeringsarts bevestigd. Gelet op deze motivering volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiseres geen nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden naar voren heeft gebracht, die aanleiding moeten geven om terug te komen op het eerdere besluit. Op de pas in bezwaar voor het eerst naar voren gebrachte, en in de informatie van de huisarts aanvankelijk als contactallergie en later als eczeem aangeduide, klachten is de verkeringsarts bezwaar en beroep voldoende ingegaan. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat er op dat moment geen reden was om ervan uit te gaan dat dat deze tot het duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zouden leiden. De pas in beroep overgelegde foto’s duiden er weliswaar op dat de eczeemklachten ernstig waren, maar vormen op zichzelf geen reden om aan de beoordeling van de verzekeringsartsen over de behandelbaarheid van dit soort klachten te twijfelen.
17. Gelet op de rechtspraak van de CRvB over de toetsing van herhaalde aanvragen en verzoeken om terug te komen van eerdere besluiten, heeft verweerder zich op goede gronden, als omschreven in overweging 13, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag klaarblijkelijk onredelijk is. Wat eiseres in dit geval heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot dat oordeel.
18. De rechtbank begrijpt de bezwaar en beroepsgronden van eiseres voorts aldus dat verweerder, voor het geval hij niet terugkomt van de eerdere weigering, ten onrechte niet alsnog haar als jonggehandicapte heeft aangemerkt omdat in de periode van vijf jaar na de eerdere beoordelingsdatum alsnog een situatie is ontstaan die als duurzaam ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kan worden beschouwd. Eiseres doet hiermee een beroep op de ‘Amber’-bepaling van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015. Die bepaling luidt als volgt:
19. “ De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.”
20. Verweerder heeft de Amber-claim primair van de hand gewezen omdat daarvoor een vereiste zou zijn dat sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, hetgeen zich niet kan voordoen bij iemand die, zoals eiseres, al volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit primaire standpunt van verweerder op een onjuiste uitleg van voormelde bepaling berust. Uit de tekst van die bepaling blijkt immers dat het erom gaat of in bedoelde periode alsnog een toestand ontstaat waarin de betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Eiseres zou aan die bepaling derhalve een aanspraak kunnen ontlenen als het ontbreken van arbeidsmogelijkheden in die periode alsnog een duurzaam karakter heeft gekregen.
21. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft (subsidiair) met verwijzing naar het onderzoek van de primaire arts en met inachtneming van informatie uit de behandelende sector gemotiveerd uiteengezet waarom ten tijde van haar onderzoek, en dus binnen de periode van vijf jaar voor de betrokken Amber-bepaling van belang, het ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie niet duurzaam was. Dit zowel vanwege behandelmogelijkheden als vanwege natuurlijke ontwikkelingsprocessen. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze rapporten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Dit kunnen ook niet medisch geschoolden doen, maar voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. De rechtbank verwijst naar de vaste rechtspraak van de CRvB, zoals de uitspraak van 9 december 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290). 22. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerders subsidiaire standpunt ten aanzien van de Amber-claim van eiseres de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dat verweerders primaire standpunt op een onjuiste maatstaf berust, kan derhalve niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden.
23. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen over de medische beoordeling door verweerder volgt tevens dat verweerder de herhaalde aanvraag, voor zover die was gericht op wijziging voor de toekomst, op goede gronden heeft afgewezen. Verweerder heeft toereikend gemotiveerd dat de door eiseres aangedragen gegevens geen aanleiding geven om te oordelen dat de oorspronkelijke afwijzing onjuist was.
24. Over de beroepsgrond van eiseres dat verweerder ten onrechte niet opnieuw heeft beslist over de indicatie banenafspraak, overweegt de rechtbank als volgt. Het herhaalde verzoek van eiseres is gedaan door middel van invulling van het formulier “Aanvraag beoordeling arbeidsvermogen”, hetgeen impliceert dat dit tevens betrekking had op de indicatie banenafspraak. In het primaire besluit naar aanleiding van het herhaalde verzoek is echter alleen beslist over het recht op Wajong-uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het nalaten om ook over de indicatie banenafspraak opnieuw te beslissen. In het besluit op bezwaar is verweerder, zij het summier, alsnog op dit aspect ingegaan en heeft hij geconcludeerd dat eiseres op juiste gronden is opgenomen in het banenregister. Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de weigering om Wajong-uitkering toe te kennen volgt tevens dat die conclusie in rechte stand kan houden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het gebrek in het primaire besluit aldus genoegzaam hersteld heeft.
25. Ook de beroepsgrond dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden treft geen doel, reeds omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat het primaire besluit moet zijn herroepen.
26. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
M. B.G. Cox-Vorage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 maart 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 maart 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.