In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf over de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin haar aanvraag voor huishoudelijke hulp was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de noodzaak van de hulp ontoereikend was. Verweerder had zich beperkt tot de vraag of eiseres de regie over het huishouden kon voeren, zonder te onderzoeken of de aangeboden algemene voorziening van drie uur per week voldoende was, gezien de persoonlijke omstandigheden van eiseres, waaronder de zorg voor haar echtgenoot en haar eigen gezondheidsproblemen.
De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 30 november 2016 en naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016, waarin werd gesteld dat een gemeente een algemene voorziening kan aanbieden, maar dat deze moet voldoen aan de eisen van de Wmo 2015. De rechtbank concludeerde dat de gemeente Landgraaf niet had aangetoond dat zij contracten had met zorgorganisaties voor de levering van de algemene voorziening en dat de hoogte van de eigen bijdrage niet correct was vastgesteld. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiseres recht kreeg op vier uur en veertig minuten huishoudelijke hulp per week, alsook een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
De uitspraak benadrukt het belang van een adequaat onderzoek door de gemeente naar de specifieke behoeften van cliënten in het kader van de Wmo 2015 en de noodzaak om maatwerk te leveren in plaats van alleen te vertrouwen op algemene voorzieningen.