Overwegingen
1. Eiser heeft vanaf 24 augustus 2012 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 4 uur hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend gekregen. In 2013 heeft een nieuw onderzoek plaatsgevonden en heeft verweerder eiser vanaf 3 september 2013 hulp bij het huishouden voor 3 uur per week voor onbepaalde tijd toegekend, wederom in de vorm van een pgb.
2. Op 8 september 2015 heeft in het kader van een herindicatie vanwege de inwerkingtreding van de Wmo 2015 bij eiser een huisbezoek, een zogenoemd keukentafelgesprek, plaatsgevonden. Van dit gesprek is een verslag gemaakt.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de individuele voorziening hulp bij het huishouden, met inachtneming van een overgangstermijn van drie maanden, met ingang van 8 december 2015 beëindigd. Eiser kan vanaf 9 december 2015 voor wat betreft de hulp bij het huishouden gebruik maken van een algemene voorziening. Deze houdt in dat eiser tot en met 31 december 2016 gebruik kan maken van ‘de tijdelijke regeling huishoudelijke hulp’ (tijdelijke regeling) van de gemeente Landgraaf waarmee hij hulp kan inkopen voor twee uur per week tegen een lager tarief. De gemeente heeft deze regeling getroffen met drie zorgleveranciers. Verweerder is tot voormeld besluit gekomen, omdat de gemeenteraad heeft bepaald dat hulp bij het huishouden (basis) vanaf 1 januari 2015 een algemene voorziening is. Van mensen die regie kunnen voeren over hun eigen huishouden wordt nu verwacht dat zij zelf hulp bij het huishouden regelen en betalen. Eisers bijdrage is €5,- per uur. De gemeente en het Rijk dragen de overige kosten bij.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt en aangevoerd dat verweerder zijn bezwaren die hij tijdens het gesprek op 8 september 2015 tegen de voorgenomen wijziging heeft geuit, niet heeft betrokken bij het besluit. Eiser heeft berekend dat verweerder bij het verstrekken van een pgb goedkoper uit is dan met de algemene voorziening, omdat verweerder hogere uurlonen hanteert dan het uurloon dat eiser betaalt aan zijn hulp. Eiser heeft verwezen naar naburige gemeenten waar het pgb voor de huishoudelijke hulp is gehandhaafd. In 2013 heeft verweerder de huishoudelijke hulp ook al versoberd. Het behoud van het pgb waarborgt een zekerheid voor mensen die al geruime tijd de vertrouwde hulp hebben. Eiser heeft geen cliëntenondersteuning bij het keukentafelgesprek gehad, zodat dit gesprek in de geest van de wet volgens eiser niet heeft plaatsgevonden. Eiser is verder tijdens het keukentafelgesprek niet gewezen op de mogelijkheid in de Wmo 2015 om te kiezen voor een pgb, terwijl dat op grond van artikel 2.3.2, zesde lid, van de Wmo 2015 wel had dienen te gebeuren.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar in afwijking van het ter zake door de Commissie voor de bezwaarschriften uitgebrachte advies d.d. 24 februari 2016 ongegrond verklaard. De gemeenteraad van Landgraaf is van mening dat burgers met beperkt regieverlies bij voorkeur baas over eigen hulp moeten zijn. In principe zijn deze burgers zelf verantwoordelijk voor een schoon en verzorgd huis. Niet elke verminderd zelfredzame burger heeft echter de betaalkracht of het netwerk om zijn eigen ondersteuning te regelen of te betalen. De gemeenteraad heeft daarom besloten dat hulp bij het huishouden vanaf 1 januari 2015 een algemene voorziening is in de vorm van de schoon-en verzorgd-voucher die recht geeft op één uur schoonmaakondersteuning bij één van de gecontracteerde zorgaanbieders. In beginsel wordt uitgegaan van twee uur schoonmaakondersteuning per week, maar de medewerker van het sociale wijkteam heeft de mogelijkheid om tot maximaal drie uur schoonmaakondersteuning per week aan vouchers te verstrekken. Daarvoor betalen burgers een standaardprijs van € 5,-- per voucher. Dit betekent dat van mensen die de regie kunnen voeren over hun eigen huishouden nu wordt verwacht dat zij zelf hulp bij het huishouden regelen en betalen. Er is dus geen sprake meer van een maatwerkvoorziening, wanneer het gaat om hulp bij het huishouden. Enkel in het geval van regieverlies kan eiser aanspraak maken op een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. Het verschil tussen een algemene voorziening en een maatwerkvoorziening is dat de algemene voorziening geen onderzoeksplicht kent naar de individuele behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de persoon in kwestie. De maatwerkvoorziening verplicht daartoe wel. Een algemene voorziening gaat vóór op een maatwerkvoorziening. In casu is onderzoek gedaan of eiser in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, waarbij zijn beperkingen in kaart zijn gebracht en de financiële gevolgen zijn besproken. Daaruit is gebleken dat bij eiser geen sprake is van regieverlies ten aanzien van het voeren van een huishouden. Daarom is er geen sprake van een noodzaak tot het toekennen van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Door gebruik te maken van de algemene voorziening is eiser voldoende zelfredzaam en kan hij op deze manier zelfstandig in zijn eigen woonomgeving blijven wonen. Daarnaast staat het eiser vrij om zelf meer uren hulp in te kopen. Verweerder concludeert dat er geen reden is om eiser een maatwerkvoorziening toe te kennen, omdat de algemene voorziening toereikend is.
6. Eiser heeft in beroep samengevat het volgende aangevoerd. Eiser prefereert een pgb, omdat hij dan zelf kan bepalen wie hij in huis haalt. Verweerder heeft het advies van de Commissie voor Bezwaarschriften niet meegewogen in de besluitvorming en heeft niet correct gehandeld zoals omschreven in artikel 2.1.2., vierde lid, onder e, van de Wmo 2015, waarin staat dat in het beleidsplan bijzondere aandacht gegeven wordt aan de wijze waarop de continuïteit van hulp wordt gewaarborgd. Verweerder maakt het kennelijk niet uit dat een pgb goedkoper is dan het inschakelen van een zorgbureau. In de algemene voorziening is geen plaats voor het sociale aspect voor wat betreft de werkverdeling voor huishoudelijke hulpen zoals zzp-ers en andere zelfstandigen met als gevolg dat deze mensen werkloos worden. Eiser heeft verder verwezen naar de bezwaargronden. Eiser heeft ter aanvulling nog gewezen op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 mei 2016 inzake huishoudelijke hulp.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8. In artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
- maatschappelijke ondersteuning:
1°. (…),
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. (…);
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. (…),
3°. (…);
- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
9. Op grond van artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 draagt het gemeentebestuur zorg voor de maatschappelijke ondersteuning.
10. Op grond van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 stelt de gemeenteraad bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dat artikel wordt in de verordening in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
11. Op grond van artikel 2.2.3 van de Wmo 2015 bevordert en treft het college de algemene voorzieningen ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 2.1.2.
12. Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
13. Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo 2015 voert het college, indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Op grond van het vierde lid van dat artikel onderzoekt het college:
a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;
b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
d. de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;
e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
g. welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 verschuldigd zal zijn.
14. Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (of participatie) die de cliënt ondervindt, beslist, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (of participatie) en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
15. Ter uitvoering van artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo 2015 heeft de gemeenteraad van de gemeente Landgraaf de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Landgraaf 2015 (de Verordening) vastgesteld.
16. Op grond van artikel 10 (Criteria maatwerkvoorziening), eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:
op eigen kracht;
met gebruikelijke hulp;
met mantelzorg;
met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;
met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;
met gebruikmaking van algemene voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven.
17. In artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt, voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen.
18. In artikel 26, tweede lid, van de Verordening is bepaald dat een cliënt recht houdt op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Landgraaf 2012, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
19. De rechtbank overweegt dat verweerder met het primaire besluit uitvoering heeft gegeven aan artikel 26, tweede lid, van de Verordening en daarbij met betrekking tot het beëindigen van de eerder toegekende individuele voorziening hulp bij het huishouden een overgangstermijn van 3 maanden in acht heeft genomen. De vraag ligt vervolgens voor of verweerder terecht heeft besloten dat eiser na afloop van de overgangstermijn voor wat betreft hulp bij het huishouden is aangewezen op de algemene voorziening voor twee uur per week.
20. De rechtbank stelt allereerst voorop dat de CRvB in de uitspraken van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402 en ECLI:NL:CRVB:2016:1403) - ambtshalve - heeft geoordeeld dat het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 mede de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden omvat, alsmede de zorg voor het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding. 21. De rechtbank wijst er verder op dat de CRvB in de uitspraak van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1404) in rechtsoverweging 4.5.3. heeft overwogen dat uit de memorie van toelichting bij de Wmo 2015, paragraaf 3.5 algemene voorzieningen (kamerstukken II 2013/14, 33841, nr. 3, blz 34) wordt afgeleid dat een gemeente ervoor kan kiezen om huishoudelijke verzorging aan te bieden in de vorm van een algemene voorziening en dat deze voorziening in dat geval als basisvoorziening voorliggend kan zijn op een eventueel in aanvulling daarop te verstrekken maatwerkvoorziening indien deze noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van de betrokken cliënt. 22. Verweerders standpunt dat het bij het voeren van een gestructureerd huishouden gaat om het voeren van de regie over het huishouden in de zin van het aansturen en organiseren van het huishouden en niet om de vraag of die werkzaamheden door de betrokkene zelf kunnen worden verricht, kan dan ook op basis van de uitspraken van de CRvB zoals vermeld onder 20 niet voor juist worden gehouden. Door de voorwaarde te stellen dat alleen bij regieverlies over het huishouden een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden kan worden verstrekt heeft verweerder het begrip ‘voeren van een gestructureerd huishouden’ te beperkt uitgelegd.
23. Eiser had voorheen een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden voor drie uur per week. Verweerder heeft deze voorziening beëindigd en eiser in de plaats daarvan in aanmerking gebracht voor een algemene voorziening voor twee uur per week voor € 5,- per uur, waarbij verweerder het onderzoek heeft beperkt tot de vraag of eiser de regie over het huishouden kan voeren. Verweerder heeft geen onderzoek verricht naar het daadwerkelijk aantal uren dat eiser nodig heeft aan hulp bij het huishouden; of de twee uur van de algemene voorziening toereikend is of moet worden uitgebreid al dan niet met een maatwerkvoorziening is niet onderzocht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het uitgevoerde onderzoek ontoereikend is geweest.
24. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerders vertegenwoordiger tijdens de zitting desgevraagd heeft verklaard niet bereid te zijn een nader onderzoek te verrichten, daar verweerder geen aanleiding ziet om terug te komen op het eerder ingenomen standpunt.
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
26. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht de reiskosten op basis van de kosten van openbaar vervoer tweede klas vast op € 15,08. De overige door eiser genoemde kosten zijn geen proceskosten in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 15,08.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 november 2016