Overwegingen
1. In artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist, Voor zover de toetsing aan het in dit artikel neergelegde criterium mee brengt dat een beoordeling van het geschil in de hoofdzaak wordt gegeven, heeft het oordeel van de rechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend in die procedure.
2. De voorzieningenrechter concludeert dat aan de eerste twee in artikel 8:81 van de Awb geformuleerde vereisten is voldaan nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen de besluiten ter zake waarvan een voorlopige voorziening wordt gevraagd en de rechtbank bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Omtrent de voorwaarde van de vereiste onverwijlde spoed oordeelt de voorzieningenrechter dat, gelet op hetgeen is aangevoerd, niet op voorhand kan worden gezegd dat er geen sprake is van spoedeisendheid.
3. Verzoekers ontvangen een Pw-uitkering per 1 juli 2009 naar de norm voor gehuwden.
4. Verweerder is een themacontrole onroerend goed gestart. Aan de hand van een risicoprofiel kwamen bij de gemeenten Venlo en Venray 400 bijstandsgerechtigden in beeld. Deze bijstandsgerechtigden zijn geselecteerd aan de hand van drie criteria: land van herkomst Turkije, geboren vóór 1981 en vakantiegedrag. Verweerder is gestart met het onderzoek in Turkije, maar ook andere herkomstlanden zullen worden onderzocht. In Turkije is gestart omdat relatief veel bijstandsontvangers een band hebben met Turkije. Daarnaast is door enkele andere gemeentes reeds onderzoek verricht in Turkije, zodat de methoden en ervaringen kunnen worden gebruikt. Zo is onder meer gebleken dat zich in Turkije relatief veel verzwegen onroerend goed bevindt. De openbare registers in Turkije zijn gedigitaliseerd, hetgeen de benodigde tijd en kosten per onderzoek aanzienlijk drukt. Verweerder heeft niet het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het UWV (IBF) ingeschakeld voor het onderzoek in Turkije, maar een particulier bedrijf, Bureau Buitenland. In de notitie themacontrole onroerend goed is beschreven dat verweerder deze keuze heeft gemaakt, omdat het IBF enkel signaal gestuurd werkt, terwijl verweerder aan de hand van risicoprofielen wil kunnen werken. Verder is verwezen naar de ervaringen van andere gemeentes met particuliere bureaus. Medewerkers van verweerder hebben een lijst samengesteld van alle bijstandsgerechtigden, geboren in Turkije vóór 1981. Deze lijst bevatte zowel mensen die veel vakantiedagen hadden doorgegeven aan verweerder – 426 dagen was het hoogste aantal – als mensen die nooit een vakantiemelding hadden gedaan. Van al deze 400 bijstandsgerechtigden heeft een advocaat, ingeschakeld door Bureau Buitenland, het centrale kadaster in Turkije geraadpleegd. Hieruit bleek dat 123 bijstandsgerechtigden – die voldeden aan voormeld risicoprofiel – onroerend goed op hun naam hadden staan. Van deze 123 personen heeft Bureau Buitenland 78 personen onderzocht. Op basis van een inschatting van de waarde van het vermogen – bijvoorbeeld gelet op de grootte van het perceel – heeft verweerder deze 78 personen geselecteerd.
5. Op deze wijze zijn verzoekers in beeld gekomen. Zij voldoen aan de selectiecriteria, aangezien zij zijn geboren in Turkije vóór 1981. Zij hebben nooit een vakantiemelding gedaan bij verweerder. In het kader van voornoemd onderzoek is geconstateerd dat verzoekers onroerend goed op naam hebben staan in Turkije. In ieder geval vanaf
12 augustus 2008 zijn verzoekers in het bezit van een woning, op het adres [adres en kadasternummer] (hierna: de woning). De waarde van de woning heeft verweerder vastgesteld op € 40.000,-. Hiervan is geen melding gedaan bij verweerder.
6. Verweerder heeft de betaling van de uitkering per 1 oktober 2015 geblokkeerd en per 11 november 2015 opgeschort. Bij besluit van 22 januari 2016 heeft verweerder de uitkering ingetrokken en beëindigd met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Pw.
7. Verzoekers hebben in de eerste plaats betoogd dat de aanleiding van het onderzoek niet deugt. Volgens verzoekers is de themacontrole discriminerend, zijn de criteria te ruim en vormt het onderzoek een ongerechtvaardigde inmenging op hun privéleven. De wijze waarop verweerder de bevoegdheid, neergelegd in artikel 53a, zesde lid, van de Pw gebruikt is disproportioneel en staat niet in verhouding tot het te dienen doel.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 14 april 2015 in diverse uitspraken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1231) uiteengezet dat het gebruik van risicoprofielen door verweerder is geoorloofd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om thans tot een andersluidend oordeel te komen. Hoewel het criterium “vakantiegedrag” door verweerder zeer ruim is geformuleerd en daarmee in feite geen onderscheidend criterium meer is, ziet de voorzieningenrechter hierin geen grond om te oordelen dat de aanleiding van het onderzoek onrechtmatig is. De CRvB heeft het vakantiegedrag en de leeftijd wel betrokken bij het oordeel dat het gemaakte onderscheid is gebaseerd op objectieve en gerechtvaardigde gronden, maar het belangrijkste onderscheidende criterium was het land van herkomst. Verweerder heeft toegelicht waarom is gestart met Turkije als land van herkomst. Andere herkomstlanden zullen volgen. 9. De themacontrole vormt evenmin een ongerechtvaardigde inbreuk op het privéleven van verzoekers. De voorzieningenrechter verwijst daartoe naar overweging 4.10 van voornoemde uitspraak van de CRvB. In hetgeen verzoekers hebben betoogd ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding thans tot een andersluidend oordeel te komen.
10. Verzoekers hebben in de tweede plaats betoogd dat het inschakelen van Bureau Buitenland onrechtmatig is. Verweerder had IBF moeten inschakelen voor het onderzoek. Verweerder heeft een kerntaak uitbesteed aan een particulier bureau en uit jurisprudentie van de CRvB volgt dat dit niet is toegestaan.
11. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De CRvB heeft inderdaad geoordeeld (uitspraak van 14 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947) dat kerntaken van de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand niet aan particulieren kunnen worden uitbesteed. Verweerder heeft – onbetwist – toegelicht dat Bureau Buitenland is ingeschakeld om onderzoek te verrichten in openbare registers en om taxatierapporten op te stellen. Voor de uitvoering van deze deeltaak zijn geen bijzondere bevoegdheden overgedragen. Alle taken – behoudens het onderzoek in Turkije – blijven in handen van medewerkers van verweerder. Waarom verweerder er voor heeft gekozen een particulier bureau te schakelen voor deze themacontrole heeft verweerder in de notitie themacontrole onroerend goed uiteengezet. Desgevraagd heeft verweerders gemachtigde hierop ter zitting nog aangevuld dat het IBF niet over de capaciteit beschikt om in korte tijd veel onderzoeken te verrichten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van ongeoorloofde uitbesteding van een kerntaak aan een commercieel bedrijf. 12. Vervolgens hebben verzoekers aangevoerd dat de wijze waarop het onderzoek in Turkije heeft plaatsgevonden onrechtmatig is. Voor een onderzoek in de Turkse registers ontbreekt een wettelijke bevoegdheid. Het is onduidelijk op welke wijze de gegevens van verzoekers zijn verkregen, nu verzoekers geen volmacht hebben overgelegd. Ook als geen uittreksels worden verstrekt, maar inzage in de gegevens wordt verleend, is een volmacht vereist. Bureau Buitenland heeft het TC Kimlik nummer van verzoekers gebruikt. Dit nummer is vergelijkbaar met het Nederlandse bsn-nummer, zodat alle waarborgen die gelden voor gebruikmaking van het bsn-nummer ook dienen te gelden ten aanzien van het gebruik van het TC Kimlik nummer.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het onderzoek in strijd met Turkse regelgeving is uitgevoerd. Uit de voorhanden zijnde informatie volgt dat voor het raadplegen van de kadastrale gegevens geen volmacht nodig is. De mening van verzoekers dat deze informatie niet correct of niet volledig is, wordt niet, althans op onvoldoende wijze, onderbouwd. Volledigheidshalve overweegt de voorzieningenrechter dat zelfs als sprake zou zijn van strijd met het Turkse recht, dit niet betekent dat de onderzoeksresultaten niet mogen worden gebruikt. Dit is enkel het geval als de daartoe gebezigde bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Het betreffen gegevens uit het kadaster; het kadaster is juist bedoeld om op eenvoudige wijze inzicht te verstrekken in de eigendomssituatie van onroerende goederen. Het raadplegen van het kadaster vormt slechts een (zeer) geringe inbreuk op het privéleven van de uitkeringsgerechtigden, zodat niet valt in te zien – ook als het onderzoek in strijd zou zijn met het Turkse recht – dat het gebruik van deze gegevens ontoelaatbaar zou zijn.
14. Op welke wijze het TC Kimlik nummer van verzoekers is verkregen is de voorzieningenrechter niet geheel duidelijk geworden. Verzoekers hebben deze gegevens in elk geval niet verstrekt. Volgens verweerder heeft de advocaat in Turkije deze gegevens verkregen van het kadaster. Voor zover de voorzieningenrechter kan beoordelen is het kadaster in Turkije geraadpleegd naar aanleiding van de door verweerder verstrekte gegevens en is het TC Kimlik nummer gebruikt ter verificatie. Ondanks deze onduidelijkheid ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding een voorziening te treffen. Verweerder kan dit punt immers nader motiveren in de te nemen beslissing op bezwaar.
15. Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aanleiding van het onderzoek niet onrechtmatig is en dat verweerder de verkregen gegevens mocht gebruiken ter onderbouwing van zijn besluitvorming.
16. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de intrekking op goede gronden berust. De daarbij te beoordelen periode loopt van 1 oktober 2015 tot en met 22 januari 2016.
17.De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers de inlichtingenverplichting, neergelegd in artikel 17 van de Pw, hebben geschonden. Het moet voor verzoekers volstrekt helder zijn geweest – dit hadden zij althans redelijkerwijs moeten begrijpen – dat al het vermogen – dus ook vermogen in het buitenland – van belang is bij de vaststelling van het recht op bijstand. Het is tussen partijen niet in geschil dat verzoekers eigenaar zijn van de woning. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB vormt dit een bestanddeel van het vermogen waarover verzoekers daadwerkelijk beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Ook dit is niet in geschil tussen partijen.
18. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
19. Tussen partijen is in geschil wat de waarde is van de woning. Uit de taxatie die verweerder heeft laten uitvoeren volgt dat de woning is getaxeerd op een waarde van
€ 40.000,-. Volgens verzoekers is deze waarde ongeveer € 27.000,- (90.000 TL). Verzoekers verwijzen daartoe naar twee door hen overgelegde taxatierapporten.
Anders dan verzoekers hebben betoogd, mocht verweerder bij de vaststelling van de waarde van de woning uitgaan van de taxatie, zoals deze is uitgevoerd door Bureau Buitenland. Voor de vraag aan welke criteria een taxatierapport moet voldoen, zoekt de voorzieningenrechter steun in jurisprudentie van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3593. In die zaak had de makelaar/taxateur bij de taxatie kenbaar rekening gehouden met de volgende factoren: het aankoopbedrag van de kavel, de ligging van de woning, de bouwstaat, de omgeving, de gemeentelijke diensten, het vervoer en de aan- en verkoop gegevens van vergelijkbare woningen in de buurt. Hoewel de lokale makelaar/taxateur in de onderhavige zaak niet alle voornoemde factoren kenbaar heeft betrokken in zijn waardebepaling, bestaat thans onvoldoende aanleiding om niet uit te gaan van de taxatiewaarde van € 40.000,-. Beide rapporten die verzoekers hebben overgelegd zijn zeer summier en de makelaars/taxateurs hebben op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt op welke objectieve gronden zij tot de waardebepaling zijn gekomen. De documenten zijn op gelijke wijze opgebouwd en zien er hetzelfde uit. Deze overeenkomsten roepen vragen op over de onafhankelijkheid van de ingeschakelde makelaars/taxateurs. De enkele opmerking in de documenten dat de vluchtelingencrisis een negatieve invloed heeft op de waarde van de woning is onvoldoende, reeds omdat deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. 20. Ten slotte hebben verzoekers betoogd dat zij veel schulden hebben en dat verweerder hiermee ten onrechte geen rekening houdt. Anders dan verweerder stelt, dient wel degelijk rekening te worden gehouden met de schulden van verzoekers. Deze schulden dienen dan wel opeisbaar te zijn en er dient sprake te zijn van een reële terugbetalingsverplichting. Verzoekers moeten dit onderbouwen. De voorzieningenrechter verwijst hiertoe naar jurisprudentie van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 10 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3981. Dit kan verzoekers in de onderhavige procedure echter niet baten. Ook als rekening wordt gehouden met alle opgegeven schulden, is sprake van een overschrijding van het vrij te laten vermogen. 21. Naar verwachting zal het primaire besluit standhouden in bezwaar. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het besluit te schorsen gedurende de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.