ECLI:NL:CRVB:2015:3981

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
15/2314 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-uitkering wegens bezit onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-uitkering) door de Sociale verzekeringsbank (Svb) van appellanten, die sinds 1 mei 1997 een gedeeltelijk ouderdomspensioen ontvangen en sinds 1 juli 2006 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Svb heeft op basis van een anonieme melding een onderzoek ingesteld naar het vermogen van appellanten, waarbij is vastgesteld dat zij onroerend goed bezitten in Suriname. De taxatiewaarde van dit onroerend goed is vastgesteld op € 115.158,-, wat boven de voor appellanten geldende vermogensgrens ligt. De Svb heeft daarom besloten de AIO-aanvulling van appellanten in te trekken en de over de periode van 1 juli 2006 tot en met februari 2014 betaalde AIO-aanvulling van € 35.326,64 terug te vorderen.

Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben een taxatierapport overgelegd waaruit blijkt dat de waarde van het onroerend goed slechts € 59.000,- zou zijn. Daarnaast hebben zij een akte van onderhandse geldlening overgelegd, waaruit zou blijken dat zij een schuld van € 65.798,13 hebben. De Svb heeft deze argumenten echter niet geaccepteerd, omdat de overgelegde akte niet objectief verifieerbaar is en de taxatie van de makelaar slechts betrekking heeft op één van de percelen.

De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten hun standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Svb terecht is uitgegaan van de taxatie van € 115.158,-. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten de vermogensgrens hebben overschreden en dat de gestelde schuld geen invloed heeft op het recht op bijstand. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

15/2314 WWB
Datum uitspraak: 10 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 februari 2015, 14/8899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) te [woonplaats] en de erven en/of rechtverkrijgenden van
[Appellante] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. drs. T.V. Janssens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante is op 24 juni 2015 overleden. De procedure wordt door mr. Janssens op verzoek van de erfgenamen voortgezet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2015. Namens appellanten is verschenen mr. drs. Janssens. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N. Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 1 mei 1997 een gedeeltelijk ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW). In aanvulling hierop ontvingen zij sinds 1 juli 2006 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) van de Svb, en later een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de WWB.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellanten onroerend goed bezitten in Suriname aan de [locatie] (locatie) heeft de Svb een onderzoek ingesteld. Op verzoek van de afdeling Bijzonder Onderzoek van de Svb heeft de Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Paramaribo een onderzoek ingesteld naar vermogen van appellanten in Suriname. In dat kader hebben medewerkers van die ambassade onder meer een buurtonderzoek verricht in de omgeving van de locatie, registers geraadpleegd en heeft een taxateur bij taxatierapport van 27 november 2013 twee op naam van appellant staande percelen met woningen en opstallen getaxeerd op een totaalbedrag van € 115.158,-. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een Handhavingsrapportage van
23 december 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van 7 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 augustus 2014 (bestreden besluit), de
AIO-aanvulling van appellanten vanaf 1 juli 2006 in te trekken en de over de periode van
1 juli 2006 tot en met februari 2014 betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 35.326,64 van appellanten terug te vorderen. Daaraan ligt ten grondslag dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van het bezit van twee percelen met woningen en opstallen in Suriname waarvan de waarde ligt boven de voor appellanten geldende vermogensgrens. Tijdens de bezwaarfase hebben appellanten een taxatierapport overgelegd van makelaar [naam makelaar] ([makelaar]). Deze makelaar heeft op 21 juli 2014 de waarde getaxeerd op een bedrag van € 59.000,-. Daarnaast hebben zij een akte van onderhandse geldlening overgelegd waaruit volgens appellanten blijkt dat zij een schuld van € 65.798,13 hebben. De Svb heeft in de taxatie van [makelaar] geen aanleiding gezien tot wijziging van het bij besluit van 7 maart 2014 vastgestelde vermogen, omdat deze taxatie alleen ziet op het adres op de locatie met huisnummer 20. Daarnaast ziet de Svb geen aanleiding om de gestelde schuld op het vermogen in mindering te brengen. De overgelegde onderhandse akte is niet objectief verifieerbaar, omdat hij niet is gedateerd en niet is ondertekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten stellen zich op het standpunt dat de grens van het vrij te laten vermogen niet is overschreden. De waarde van de op verzoek van de Svb verrichte taxatie is onjuist. Volgens appellanten dient te worden uitgegaan van de door hen overgelegde taxatie van € 59.000,- en dient hierop hun schuld van € 65.798,13 in mindering te worden gebracht, waardoor het vermogen van appellanten negatief is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Namens appellanten is ter zitting van de Raad verzocht om de onderhavige procedure aan te houden om appellanten in de gelegenheid te stellen een nieuw taxatierapport van het onroerend goed te laten opstellen en de originele onderhandse akte van geldlening, die volgens appellanten bij een notaris is opgesteld, over te leggen. Naar het oordeel van de Raad is dit verzoek te laat gedaan en verzet de goede procesorde zich ertegen dat het onderzoek wordt heropend om appellanten alsnog in de gelegenheid te stellen een nieuwe taxatie van het onroerend goed te laten verrichten. Appellanten hebben ruimschoots de gelegenheid gehad, ook al vóór het overlijden van appellante, een nieuwe taxatie te laten verrichten en de originele akte te overleggen.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor de periode van 1 juli 2006 tot en met 7 maart 2014
(te beoordelen periode).
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant in de gehele te beoordelen periode twee percelen met woningen en opstallen gelegen op het adres van de locatie met huisnummer 20, perceelnummer 40, en op het adres van de locatie met huisnummer 26, perceelnummer 43 (onroerende goederen) in bezit had en dat appellanten hiervan geen melding hebben gemaakt bij de Svb.
4.4.
De intrekking van bijstand vanaf 1 juli 2006 berust op het standpunt dat appellanten, indien wordt uitgegaan van de in het kader van het onderzoek op 27 november 2013 verrichte taxatie van de onroerende goederen, beschikten over een zodanig vermogen dat zij geen recht hadden op bijstand. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding om die taxatie op een bedrag van € 115.158,-, zoals vermeld in het taxatierapport van 27 november 2013, voor onjuist te houden. Appellanten hebben tegenover deze taxatie onvoldoende objectieve gegevens gesteld die aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat rapport of aan de inhoud daarvan doen twijfelen. Het standpunt van appellanten dat [makelaar] beide percelen heeft getaxeerd volgt de Raad niet. In zijn taxatierapport heeft [makelaar] immers als taxatieadres alleen het adres met huisnummer 20 vermeld en aangegeven dat het perceel een oppervlakte heeft van 399,30 m². Niet in geschil is dat de onroerende goederen ieder een oppervlakte hebben van 399,30 m². De Svb heeft bij de vaststelling van het vermogen dan ook uit kunnen gaan van het taxatierapport van 27 november 2013.
4.5.
Uitgaande van de taxatie van 27 november 2013 hebben appellanten de voor hen geldende vermogensgrens ruimschoots overschreden. Zoals ter zitting van de Raad van de zijde van appellanten desgevraagd ook is bevestigd, blijft het vermogen in dat geval, zelfs bij aftrek van de gestelde schuld, boven de vermogensgrens, zodat de gestelde schuld geen bespreking behoeft.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.R. Schut en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2015.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) C.M. Fleuren

HD