ECLI:NL:CRVB:2014:3593
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. Hillen
- B.J. van der Net
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege het bezit van onroerend goed in het buitenland. Appellanten, die sinds 8 april 2009 bijstand ontvangen, hebben in hun aanvraagformulier aangegeven geen vermogen in het buitenland te hebben. Echter, tijdens een gesprek met de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam heeft appellant verklaard mede-eigenaar te zijn van een woning in Turkije. Dit leidde tot een verzoek van het college om een taxatierapport over te leggen. Na onderzoek door de Nederlandse ambassade in Ankara werd vastgesteld dat de woning een waarde had van € 19.640,-. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellanten herzien en een bedrag van € 8.730,- teruggevorderd, omdat het vermogen de voor hen geldende vermogensgrens overschreed.
De rechtbank Amsterdam heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college gegrond verklaard, maar het college heeft in een nieuw besluit de periode van intrekking van de bijstand nader bepaald. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door het niet melden van het onroerend goed. De Raad heeft vastgesteld dat het college terecht de waarde van de woning heeft vastgesteld op basis van het taxatierapport van de ambassade en dat appellanten niet met objectieve gegevens hebben aangetoond dat deze taxatie onjuist was. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en verklaart het beroep tegen het besluit van 14 maart 2013 ongegrond. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.