2.7.Op grond van het vorenstaande vordert de Staat dat de voorzieningenrechter [gedaagde] bij vonnis (beveelt om):
a. op het formulier “Verklaring in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” te verklaren welke buitenlandse bankrekening(en) [gedaagde] na 31 januari 1994 bij de KB-Luxbank - en bij eventuele andere buitenlandse banken - heeft aangehouden dan wel nog aanhoudt;
opgave te doen van de onder a) bedoelde buitenlandse rekening(en) van [gedaagde] door middel van het beantwoorden van de vragen op het formulier “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” en het verstrekken van de op laatstgenoemd formulier vermelde bescheiden, waaronder kopieën van alle afschriften van de betreffende buitenlandse bankrekening(en) over de periode 1994-heden, daaronder begrepen, indien van toepassing, bewijs van de opheffing van de bankrekening(en), alsmede schriftelijk bewijs van de bestemming van het saldo dan wel de saldi na opheffing;
een mondelinge toelichting te geven op de onder a) en b) omschreven gegevens, inlichtingen en/of verklaringen binnen een door de Inspecteur nader te bepalen termijn;
binnen zeven dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis, dan wel binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn aan het onder a) en b) omschreven bevel te voldoen, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,--, althans ter hoogte van een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke blijft;
veroordeelt in de kosten van deze procedure, zulks met bepaling dat daarover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te dezen te wijzen vonnis;
veroordeelt in de nakosten, conform het liquidatietarief begroot op € 131,--, dan wel, in het geval van betekening, € 199,--;
dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart.