ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3605

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-001863-04
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsbaarheid van illegaal verkregen bankgegevens in belastingzaak

In deze zaak, die betrekking heeft op een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem, staat de bewijsbaarheid van bankgegevens centraal die door Belgische autoriteiten zijn verkregen. De verdachte en zijn vrouw worden beschuldigd van het verzwijgen van vermogen en rente-inkomsten uit een bankrekening bij de KB Lux in Luxemburg over de jaren 1996 en 1997. De gegevens zijn door de Belgische fiscale autoriteiten aan de FIOD-ECD verstrekt, nadat deze in beslag waren genomen van (ex) medewerkers van de KB Lux. Het hof oordeelt dat de Belgische autoriteiten geen inbreuk hebben gemaakt op de mensenrechten en dat de bewijsgaring rechtmatig heeft plaatsgevonden. Ondanks het ernstige vermoeden dat de verdachte over een bankrekening beschikte, kan niet bewezen worden dat hij en zijn medeverdachte in de tenlastegelegde jaren nog steeds over deze rekening beschikten. Het hof spreekt de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat de bewijsvoering niet wettig en overtuigend is. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de voorwaarden waaronder bewijs verkregen door buitenlandse autoriteiten kan worden uitgesloten.

Uitspraak

arrestnummer:
rolnummer: 23-001863-04
datum uitspraak: 30 september 2005
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 4 december 2003 in de strafzaak onder parketnummer 15-094136-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 november 2003 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 10 juni 2005 en 16 september 2005.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep van 16 september 2005 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Overwegingen omtrent het bewijs
De bewijsvergaring
(i) Vast staat dat de Belgische fiscale autoriteiten - op basis van de Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten op het gebied van de directe belastingen (verder: de Richtlijn) gegevens, te weten de kopieën van microfiches, hebben verstrekt aan de FIOD-ECD. De betreffende kopieën van microfiches zouden gegevens bevatten van Nederlanders die een rekening zouden hebben bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (verder te noemen KB Lux). Vast staat tevens dat voor de FIOD-ECD deze documenten de grondslag zijn geweest voor een nader opsporingsonderzoek.
(ii) Uit ambtshandeling AH-01, pag. 2 en bijlage D/3, pag. 3/8 leidt het hof af dat in 1995 deze microfiches, bevattende deze genoemde gegevens, door de Belgische autoriteiten zijn verkregen doordat de Gerechtelijke Politie te Brussel deze in beslag heeft genomen bij (ex) medewerkers van KB Lux.
(iii) Voorts kan uit het dossier (bijlage D/3, pag 3/8) worden afgeleid, dat de bedoelde kopieën van microfiches (interne bankgegevens) door (ex) medewerkers van KB Lux op illegale wijze zijn verkregen.
(iv) De raadsman heeft vervolgens nog de stelling opgeworpen dat deze gegevens - voordat deze in handen kwamen van de Belgische justitie - in 1995 in het bezit waren van 'criminelen' en toen door hen aan de FIOD zijn aangeboden, op welk aanbod door de FIOD niet is ingegaan. De FIOD wist - aldus de raadsman - derhalve van het bestaan van deze gegevens vóórdat deze via de Belgische autoriteiten in zijn bezit kwam, hetgeen een aanwijzing is dat de bewijsgaring in België in strijd met de wet heeft plaatsgevonden. De microfiches dienen om die reden - zo begrijpt het hof de raadsman - te worden uitgesloten van het bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
1. Voorop moet worden gesteld dat de Nederlandse rechter in beginsel niet gehouden is de rechtmatigheid van de verkrijging van die gegevens door de buitenlandse (in casu Belgische) autoriteiten ambtshalve – op grondslag van het Nederlandse recht – te onderzoeken. De rechter mag er immers op vertrouwen dat de autoriteiten van een bij het EVRM aangesloten staat de hun toegekende opsporingsbevoegdheden in overeenstemming met de verdedigingsrechten, neergelegd in het EVRM zullen uitoefenen (HR 18 mei 1999, NJ 2000, 107). Dit uitgangspunt – het interstatelijk geldende vertrouwensbeginsel - leidt slechts dan uitzondering indien de bewijsgaring door de buitenlandse autoriteiten een inbreuk oplevert op verdragsrechtelijk beschermde mensenrechten waarbij mede van belang is of de verdachte daardoor is geschaad in een jegens hem te respecteren belang.
2. In beginsel kan niet worden uitgesloten dat onrechtmatig optreden van natuurlijke personen of rechtspersonen onder omstandigheden een zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of veronachtzaming van de rechten van de verdediging in de strafzaak tot gevolg heeft dat dit dient te leiden tot uitsluiting van bewijsmateriaal dat tengevolge van dat onrechtmatig optreden is verkregen (HR 14 januari 2003, NJ 2003, 288).
3. Nu de rechtmatigheid van de hiervoor bedoelde inbeslagneming op zichzelf niet is betwist door de verdediging, ziet het hof geen aanleiding te veronderstellen dat de Belgische autoriteiten op deze wijze inbreuk hebben gemaakt op de verdragsrechtelijk gegarandeerde mensenrechten.
4. Het bepaalde in artikel 4, eerste lid, sub a van de Richtlijn verplicht de Belgische autoriteiten de bij hen aanwezige bedoelde informatie aan de FIOD te verstrekken, zodat de overdracht van de gegevens door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse Belastingdienst naar het oordeel van het hof als rechtsgeldig dient te worden aangemerkt, zodat van uitsluiting van bewijs geen sprake kan zijn.
5. Het hof acht de door de raadsman betrokken stelling, hiervoor onder (iv) vermeld, niet aannemelijk, nu deze enkel is gemotiveerd met de mededeling dat 'de Rechtbank Amsterdam ervan op de hoogte is dat de hoge Belgische autoriteiten hebben geweigerd informatie over de bewijsverkrijging te verstrekken om dat deze informatie schadelijk zou zijn voor de Belgische overheid'. Wat hiervan ook zij, het hof volgt de raadsman niet in zijn conclusie dat daaruit zonder meer zou blijken dat de kopieën van de microfiches op onoorbare wijze bij de Belgische justitie terecht zijn gekomen.
6. Het hof is dan ook van oordeel dat de bewijsgaring in de onderhavige strafzaak rechtmatig heeft plaatsgevonden.
De authenticiteit van de microfiches
Door de raadsman is - onder verwijzing naar een uitspraak van het Gerechtshof te Luik - naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld dat de microfiches daadwerkelijk afkomstig zijn van de KB Lux, zodat deze niet kunnen bijdragen tot het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd.
De advocaat-generaal heeft - naar aanleiding van de stelling van de raadsman - aangegeven dat het tot de mogelijkheden behoort om nader onderzoek te verrichten naar de authenticiteit van de afdruk van de microfiche (bijlage D/4, pag. 1/2). Naar het hof begrijpt betreft deze afdruk een onderdeel van een grotere meeromvattende lijst van gegevens omtrent Nederlanders wier naam voorkomt op de afdruk van de microfiches. Bedoeld onderzoek zou bestaan uit het achterhalen in hoeverre van andere, op die lijst van Nederlanders voorkomende personen, (in rechte) is komen vast te staan dat zij inderdaad over een rekening bij de KB Lux beschikken of beschikten, zodat daarmee met grotere zekerheid vastgesteld zou kunnen worden dat bedoelde afdruk van de microfiche afkomstig is van de KB Lux.
In het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van FIOD-ECD, met nummer AH-01, wordt gesteld dat de microfiches afkomstig zijn van de KB Lux. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht in beginsel geen reden om te twijfelen aan de herkomst van de lijst en acht om die reden - alsmede om proces-economische redenen met het oog op na te noemen beslissing - nader onderzoek naar de authenticiteit van de lijst niet noodzakelijk.
Het hof acht de uitdraai van microfiches, in samenhang beschouwd met het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van FIOD-ECD, met nummer AH-01, een zelfstandig, authentiek schriftelijk bescheid, dat geldt als bewijsmiddel in de zin van artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering.
Zijn de verdachten de personen die genoemd worden op de afdruk van de microfiches?
De verdachte en zijn vrouw, medeverdachte [...], hebben gedurende het onderzoek éénmaal een verklaring afgelegd, - kort gezegd – inhoudende dat zij niet beschikken of beschikten over een bankrekening bij de KB Lux.
Uit het proces-verbaal AH/2 blijk onder meer het volgende. Op de afdruk van de microfiches van het KB Lux-bestand komt onder meer voor: '[naam verdachte] - [naam medeverdachte]'. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR (het hof begrijpt: Beheer van Relaties van de Belastingdienst) bestand komt als enige hit naar voren [naam verdachte], gehuwd met mw. [naam medeverdachte]. Uit de match met het cliëntenbestand KB Lux met het RDW- (het hof begrijpt: de Rijksdienst voor het Wegverkeer) bestand komt de volgende hit naar voren: [naam medeverdachte].
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep met behulp van een uitdraai van de Nationale Telefoongids aangegeven dat de naam van de medeverdachte [naam verdachte] betrekkelijk zeldzaam is in Nederland.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de kans dat een ander mannelijk persoon dan de verdachte met de naam [naam verdachte] is getrouwd met een vrouwelijk persoon genaamd [naam medeverdachte], verwaarloosbaar klein is te achten, zodat daarmee is komen vast te staan dat de naam '[naam verdachte] - [naam medeverdachte]' op de verdachte en zijn medeverdachte betrekking heeft.
Verzwijgen van rente-inkomsten
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij - kort gezegd - bij het (doen) invullen van de aangifte inkomsten- en/of vermogensbelasting over de jaren 1996 en 1997 geen of een onjuist bedrag aan vermogen en daaruit voortvloeiende rente-inkomsten geadministreerd op bankkrekening(en) bij KB Lux te Luxemburg heeft opgegeven.
Op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat weliswaar een ernstig vermoeden is gerezen dat de verdachte op 31 januari 1994 met zijn vrouw beschikte over een bankrekening in Luxemburg, met een saldo van ruim 1,6 miljoen gulden, maar dat in rechte niet althans in onvoldoende mate is komen vast te staan dat de verdachte en zijn medeverdachte in de tenlastegelegde jaren 1996 en 1997 nog steeds beschikten over genoemde bankrekening bij de KB Lux. Om die reden kan niet worden bewezen dat hij en zijn medeverdachte op de in de tenlastelegging genoemde pleegdata ten onrechte hebben verzwegen dat zij vermogen bezaten, respectievelijk daaruit rente-inkomsten genoten.
Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de 2e meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. J.D.L. Nuis, R.C.P. Haentjens en D.J.C. Aben, in tegenwoordigheid van mr. H.M. van Stein Callenfels, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2005.