Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
3.2 Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Ingevolge het tweede lid bevat de mededeling, indien zodanige gegevens worden verwerkt, een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
3.3 Ingevolge artikel 43, aanhef en onder e, van de Wbp kan de verantwoordelijke, voor zover in deze zaak van belang, artikel 35 buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
3.4 In een uitspraak van 24 januari 2007 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AZ6853) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de Wbp niet voorziet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage van in stukken opgenomen persoonsgegevens enkel aan de orde indien en voor zover niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan. Gelet op het feit dat het onderhavige verzoek betrekking heeft op één enkel document met een relatief beperkte omvang, doet dit geval zich in deze zaak naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Daarom kan in dit geval worden volstaan met het verstrekken van een volledig overzicht van de in de minuut opgenomen persoonsgegevens. Een en ander behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden.
3.5 Ten aanzien van het betoog van [eiser] dat de staatssecretaris tot voor kort de gedragslijn hanteerde dat de minuut op verzoek werd verstrekt, overweegt de rechtbank dat het een bestuursorgaan in beginsel vrij staat een dergelijke gedragslijn te wijzigen. De staatssecretaris heeft de huidige gedragslijn, die is neergelegd in de IND-werkinstructie 2009/11 van 14 juli 2009 en die inhoudt dat inzage in minuten wordt geweigerd, tijdig bekend gemaakt.
3.6 Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wbp (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3, blz. 46 en 47) moeten alle gegevens die informatie kunnen verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon als persoonsgegevens worden beschouwd. Als gegevens mede bepalend zijn voor de wijze waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld, moeten die gegevens als persoonsgegevens worden aangemerkt. Het (maatschappelijk) gebruik dat van gegevens wordt gemaakt is dus mede-bepalend voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een persoonsgegeven. Gegevens die een neerslag vormen van een over een bepaalde persoon genomen beslissing, kunnen worden beschouwd als een deze persoon betreffend persoonsgegeven.
3.7 Vaststaat dat de minuut persoonsgegevens bevat, waaronder in ieder geval de gegevens die door de staatssecretaris in het verweerschrift zijn opgesomd (zie hiervoor onder 2.1). Gelet op het verzoek van [eiser] om hem inzage te verlenen in de minuut, dat in zoverre (mede) moet worden opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wbp, heeft de staatssecretaris in de brief van 13 november 2009, het besluit van 10 december 2009 en het bestreden besluit ten onrechte geen overzicht gegeven van de daarin opgenomen persoonsgegevens. Hieruit volgt reeds dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 35, tweede lid, van de Wbp. De staatssecretaris dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van [eiser] van 21 december 2009. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
3.8 De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de minuut. De rechtbank is van oordeel dat dit document meer persoonsgegevens bevat dan in het verweerschrift zijn opgesomd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de mededeling in het verweerschrift dat de minuut een procedure-overzicht bevat, onvoldoende concreet is. Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wbp dient een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens te worden verstrekt. In dat kader dient specifieke informatie te worden verschaft en kan niet worden volstaan met een dergelijke globale omschrijving. In navolging van [eiser] verwijst de rechtbank in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2007 (rechtsoverweging 3.4; gepubliceerd op rechtpsraak.nl onder LJN AZ4663).
3.9 De rechtbank is van oordeel dat de juridische analyse, die is neergelegd in de minuut, niet kan worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van de Wbp. Daartoe overweegt de rechtbank dat deze juridische analyse op zichzelf geen gegeven is dat informatie kan verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon, maar een nadere beschouwing op basis van dergelijke (persoons)gegevens betreft. De minuut moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een advies, dat wordt gegeven voorafgaande aan het nemen van een besluit en waarvan bij de besluitvorming kan worden afgeweken. Daaruit volgt dat de in de minuut neergelegde juridische analyse geen neerslag vormt van een over de betrokken persoon genomen beslissing. Hoe de betrokken persoon wordt beoordeeld of behandeld in het maatschappelijk verkeer wordt niet bepaald door deze juridische analyse, maar door de gegevens die daaraan ten grondslag liggen en de uitkomst van het besluitvormingsproces waar de analyse deel van uitmaakt.
3.10 Gelet op de voorgaande overwegingen behoeft de vraag of het verlenen van inzage in de juridische analyse, die is neergelegd in de minuut, de rechten en vrijheden van anderen in gevaar brengt, in deze procedure niet te worden beantwoord.