ECLI:NL:RBGEL:2025:8461

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
11183912
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen eisers en Dexia Nederland B.V. met betrekking tot verboden advisering door tussenpersoon

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding van Dexia Nederland B.V. naar aanleiding van een effectenleaseovereenkomst die zij via een tussenpersoon hebben afgesloten. De eisers stellen dat de tussenpersoon hen onjuist heeft geadviseerd, zonder de benodigde vergunning te bezitten, en dat zij hierdoor schade hebben geleden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon niet over de juiste vergunning beschikte. De kantonrechter oordeelt dat Dexia aansprakelijk is voor de door eisers geleden schade, die is vastgesteld op € 19.089,65, vermeerderd met wettelijke rente. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan eisers, aangezien zij in het gelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 30 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: 11183912 \ EL EXPL 24-23
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van

1.[eiser 1]

2. [eiser 2],
beiden wonende in [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: mr. G. van Dijk van Leaseproces
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd in Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Eisende partijen (in conventie) worden hierna afzonderlijk ‘ [eiser 1] ’ en ‘ [eiser 2] ’ en gezamenlijk ‘ [eisers] ’ (in het mannelijk enkelvoud) genoemd. Gedaagde partij (in conventie) wordt hierna met ‘Dexia’ aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele vordering ex. artikel 843a Rv, tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Kern van de zaak

2.1.
[eisers] heeft via een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst gesloten met (de rechtsvoorgangster van) Dexia. Die overeenkomst hield het volgende in. [eisers] leende geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [eisers] betaalde met name rente (inleg) per maand of ineens vooruit. Aan het einde van de overeenkomst werden de aandelen verkocht en moest [eisers] het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [eisers] verlies heeft geleden. In deze zaak gaat het om de vraag of Dexia de door [eisers] geleden schade helemaal moet vergoeden.
2.2.
Er is al veel rechtspraak over overeenkomsten zoals hier aan de orde en de kantonrechter sluit in deze zaak daarbij aan. Dat betekent dat Dexia de door
[eisers] geleden schade helemaal moet vergoeden.

3.De feiten

3.1.
[eisers] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
[datum]
Capital Effect
240 mnd.
€ 109.003,20
3.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
09-08-2006
- € 9.002,78
Ja (volledig), waarvan
€ 369,99 is verrekend met dividendopbrengsten
3.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [eisers] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.800,40 aan maandtermijnen en een bedrag van € 9.002,78 aan restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [eisers] een bedrag van € 4.258,20 aan dividenden ontvangen en
€ 1.453,48 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 7.668,74 aan [eisers] uitgekeerd, volgens Dexia tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
3.4.
De gemachtigde van [eisers] , Leaseproces, heeft bij brief van 27 november 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook nog andere gronden aan te voeren.

4.Het geschil

4.1.
[eisers] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voorwaardelijk, namelijk voor zover Dexia het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen een afschrift van het aanvraagformulier en de ondertekende overeenkomst aan [eisers] te verstrekken,
- onvoorwaardelijk:
 voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[eisers] en/of toerekenbaar is tekortgeschoten,
 voor recht zal verklaren dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en zij gehouden is die schade te vergoeden,
 Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eisers] van al datgene dat hij aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van [eisers] , met wettelijke rente,
 Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het incident: [eisers] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eisers] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
- in de hoofdzaak: voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer ‘ [nummer] ’ niets meer aan [eisers] is verschuldigd, met een veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in het incident
algemeen5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eisers]
5.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
5.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eisers] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring
5.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eisers] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring. [2] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
5.5.
[eisers] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf] (verder: de tussenpersoon). Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [3] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
5.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eisers] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eisers] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eisers] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eisers] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eisers] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
5.7.
[eisers] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eisers] heeft op advies van een financieel adviseur van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere heeft afgesloten. [eiser 1] kwam via een collega in contact met een medewerker van [bedrijf] . [eiser 1] hoorde van zijn collega positieve verhalen over beleggingsproducten en de collega raadde aan om eens een persoonlijk gesprek te voeren met [bedrijf] . Zodoende werd er contact gelegd. De medewerker van [bedrijf] stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eisers] door te nemen met een financieel adviseur van [bedrijf] . [eisers] heeft hiermee ingestemd.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van [bedrijf] , de heer [naam] (hierna: de adviseur), geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eisers] Zo is met de adviseur gesproken over het werk dat [eiser 1] en [eiser 2] deden en hun inkomen. Daarnaast is gesproken over het huis dat [eisers] in het verleden had gekocht en dat sprake was van enige overwaarde. Ook is gesproken over de gezinssituatie van [eisers] , waarbij op dat moment sprake was van twee thuiswonende kinderen. Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eisers] om een extra spaarpotje op te bouwen en een voorziening te treffen voor een studie voor de kinderen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om deze doelen te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eisers] om een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten. [eisers] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een tweede hypothecaire lening en deze aan te wenden voor de vooruitbetaling van de Capital Effect overeenkomst. Volgens de adviseur zou [eisers] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor hij een voorziening kon treffen voor de toekomst en de studie van de kinderen. De adviseur hield [eisers] voor dat dit kon zonder hogere maandlasten, dan de lasten die nu werden betaald. Hij zou een en ander op papier gaan zetten. Na het huisbezoek heeft de adviseur een visitekaartje achtergelaten.
De adviseur heeft vervolgens twee voorstellen opgesteld, waarin specifiek de Capital Effect overeenkomst aan [eisers] werd aangeraden. Deze voorstellen heeft hij bij een tweede huisbezoek toegelicht. In deze voorstellen heeft de adviseur op papier gezet en toegelicht op welke wijze kon worden bereikt dat de hypotheek werd verhoogd, maar de maandlasten gelijk zouden blijven. Het verschil tussen deze voorstellen was de hoogte van de af te sluiten tweede hypotheek en inleg voor de effectenleaseovereenkomst. Na overleg met de adviseur is gekozen voor 'Voorstel A' waarbij een lager bedrag werd opgenomen en ingelegd. De adviseur adviseerde [eisers] in dat voorstel om een tweede hypotheek op te nemen van ongeveer NLG 55.000,00. Een bedrag van ongeveer NLG 48.000,00 kon vervolgens worden aangewend voor de vooruitbetaling van de Capital Effect overeenkomst. Het overige deel van ongeveer NLG 4.000,00 was, overeenkomstig het voorstel, bestemd als buffer voor de hypotheekrente en voor de hypotheekkosten van de eerste paar maanden. Volgens het opgestelde voorstel zou de Capital Effect overeenkomst na vijf jaar een bedrag van bijna NLG 169.000,00 opleveren, waarmee [eisers] de extra opgenomen hypotheek weer kon aflossen en er alsnog een aanzienlijk kapitaal zou resteren.
De adviseur heeft [eisers] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eisers] op deze risico's gewezen was, had hij het Capital Effect overeenkomst nooit afgesloten.
[eisers] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. Volgens de adviseur werd er belegd in veilige, Nederlandse bedrijven die nooit om zouden vallen. Daarbij heeft de adviseur ook prognosevoorbeelden getoond die deze veilige koers konden bevestigen. Om deze reden heeft [eisers] het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor de Capital Effect overeenkomst is na het tweede huisbezoek door de adviseur in orde gemaakt en volgt de lijnen van ‘Voorstel A’. De adviseur heeft op een later moment de uiteindelijke overeenkomst bij een derde huisbezoek langsgebracht ter ondertekening en een ondertekend exemplaar meegenomen. De hypotheek is via een lening bij Bouwfonds Hypotheken verhoogd en hieruit is de vooruitbetaling van NLG 48.041,76 betaald voor het effectenleasecontract van Bank Labouchere.
Het opvolgen van het advies heeft voor [eisers] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [eisers] de betaalde inleg geheel kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [eisers] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden en kon hij de extra opgenomen hypotheek niet aflossen. [eisers] heeft de restschuld onder protest betaald.
5.8.
[eisers] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 17 januari 2001 met contractnummer [nummer] , voorzien van de tekst: “
Adviseur: ATP01136- [bedrijf]”,
- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van de tussenpersoon, waarop vermeld staat: “
[naam](…)”,
- kopieën van twee aan [eisers] geadresseerde financiële stukken, voorzien van het briefpapier van [bedrijf] en blijkens de onderste (onder)regel opgesteld door ‘ [naam] ’. In de twee stukken wordt voorgesteld om een hypothecaire geldlening van
NLG 55.000,00 dan wel NLG 80.000,00 af te sluiten door opname van de overwaarde op de woning. Vervolgens wordt voorgesteld om (een deel van) de hypothecaire geldlening aan te wenden voor de inleg in een ‘aandelenlease’ en wordt een prognose gegeven van de te verwachten ontvangen dividenden en de toekomstige waarde van het aan te schaffen aandelenpakket. De stukken eindigen met de volgende tekst: “
Stel u lost op dat moment de extra hypotheek weer af dan is de totale winst (…), en uw extra maandlast was f 0,00”,
- prognosevoorbeelden van de aandelenkoers van verschillende Nederlandse bedrijven,
- een kopie van een nota van afrekening van 20 maart 2001 van notariskantoor Dijkstra met [eisers] als geadresseerden, betreffende een hypothecaire geldlening bij Bouwfonds Hypotheken van in totaal NLG 55.000,00. Onder ‘te betalen’ staat een post van
NLG 48.041,76 opgenomen voor ‘effectenleaseovereenkomst Bank Labouchere’,
- een kopie van een hypotheekakte van 20 maart 2001 waarin [eisers] als schuldenaar staat vermeld met betrekking tot een hypothecaire geldlening van in totaal NLG 55.00,00 van Bouwfonds Hypotheken, waarvoor ten behoeve van Bouwfonds Hypotheken een recht van tweede hypotheek op de (toenmalige) woning van [eisers] wordt verleend,
- een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van
22 mei 2020 van [bedrijf] , waaruit blijkt dat de tussenpersoon zich ten tijde van het aangaan van de overeenkomst bezighield met ‘internationale advisering in- en de bemiddeling bij economische, juridische, sociale en technische vraagstukken, de aan-, verkoop en exploitatie van onroerende goederen en het verlenen van assurantiebemiddeling’.
- een ongedateerde uitdraai van de website van [bedrijf] , zoals die er uitzag in of omstreeks 2001, waarop te lezen is: “
is de solide partner als het gaat om persoonlijke financiële dienstverlening.
Solide omdat we al meer dan 25 jaar met succes actief zijn in verzekeren en beleggen. Persoonlijk omdat elk advies door een zorgvuldige afweging van uw financiële belangen tot stand komt.
Wij maken een uitgebreide analyse van uw wensen en zetten die af tegen uw financiële mogelijkheden. Zo komt een advies op maat tot stand dat zich kenmerkt door realisme en optimale mogelijkheden.”.
5.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [eisers] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Uit de twee financiële stukken volgt dat sprake is geweest van een gepersonaliseerde aanbeveling. Zo blijkt daaruit dat (de medewerker van) de tussenpersoon in zijn advies/adviezen rekening heeft gehouden met de persoonlijke financiële situatie van [eisers] , namelijk dat sprake was van overwaarde op de (toenmalige) woning, waarna aan [eisers] het voorstel wordt gedaan om een (tweede) hypothecaire geldlening af te sluiten in combinatie met een effectenleaseovereenkomst. Bovendien geldt dat Dexia de door [eisers] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen heeft betwist. Dexia had meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eisers] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [4] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eisers] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
5.10.
In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eisers] Zij had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomst met [eisers] kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [eisers] voor rekening van Dexia.
aansprakelijkheid Dexia5.11. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eisers] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eisers] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eisers] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eisers]5.12. De door [eisers] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eisers] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
5.13.
[eisers] heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht in de conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie de schade berekend op
€ 19.089,65. Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
De wettelijke rente is verschuldigd over voormeld bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
5.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eisers] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke vordering van [eisers]
5.15.
vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eisers] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen.
de incidentele vordering van Dexia
5.16.
Dexia vordert dat [eisers] wordt veroordeeld het intakeformulier van haar gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit
artikel 843a lid 1 Rv. voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
5.17.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a geen inzage van het intakeformulier kan worden verlangd. In het derde lid van artikel 843a Rv is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eisers] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eisers] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eisers] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
5.18.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op € 82,00.
vorderingen Dexia
5.19.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
5.20.
Omdat [eisers] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [eisers] worden in conventie begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97
5.21.
Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.
5.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident van Dexia
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eisers] , tot op heden begroot op € 82,00,
in conventie
6.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eisers] heeft gehandeld door [eisers] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon
[eisers] niet alleen als klant aanbracht maar [eisers] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
6.4.
verklaart voor recht dat [eisers] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
6.5.
veroordeelt Dexia om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 19.089,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover een en ander zoals weergegeven in rov. 5.13.,
6.6.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
6.7.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.10.
wijst de vorderingen af,
6.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eisers] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.C. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.
61512/560

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462, gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:GHARL:2025:684.
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
4.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.