In deze zaak heeft verzoekster, wonende te Hooge Mierde, verzet aangetekend tegen de hoogte van het griffierecht dat door de griffier van de Rechtbank Gelderland is geheven in een bodemprocedure. De procedure begon met een dagvaarding op 28 april 2025, waarbij verzoekster werd opgeroepen om op 14 mei 2025 voor de rechtbank te verschijnen. De eiser in de bodemprocedure vorderde onder andere dat verzoekster haar medewerking verleent aan de levering van een woning en dat zij een bedrag van € 1.860,00 aan onderzoekskosten zou betalen. De griffier heeft op 15 mei 2025 een griffierecht van € 1.374,00 in rekening gebracht, wat door verzoekster is betaald. Verzoekster stelt dat dit bedrag onterecht is, omdat de vorderingen van onbepaalde waarde zijn en het griffierecht daarom lager had moeten zijn, namelijk € 331,00. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het griffierecht correct is vastgesteld op basis van de waarde van de vordering. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en de beslissing van de griffier in stand gelaten.