ECLI:NL:HR:2019:1912

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
5 december 2019
Zaaknummer
19/03208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen griffierecht in cassatieprocedure met betrekking tot pandrecht op auteursrechten

In deze zaak gaat het om een verzetprocedure op basis van artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Mr. D.M. de Knijff, advocaat bij de Hoge Raad, verzoekt om correctie van de hoogte van het griffierecht dat in cassatie is geheven. De zaak betreft een vordering van de curator c.s. tegen ING Bank N.V. over de geldigheid van een pandrecht op auteursrechten van software ontwikkeld door de gefailleerde. De curator c.s. vorderen een verklaring voor recht dat ING geen geldig pandrecht heeft, terwijl ING in reconventie een verklaring voor recht vordert dat zij wel een rechtsgeldig pandrecht heeft en veroordeling van de curator tot afdracht van de verkoopopbrengst van de auteursrechten.

De griffier heeft het griffierecht vastgesteld op € 6.591,--, gebaseerd op de veronderstelling dat de vordering meer dan € 100.000,-- bedraagt. Mr. De Knijff komt in verzet tegen deze beslissing, stellende dat de vordering van de curator c.s. van onbepaalde waarde is, waarvoor een lager griffierecht van € 811,-- zou moeten gelden. De Hoge Raad overweegt dat de hoogte van het griffierecht moet worden bepaald aan de hand van de waarde van de vordering waarover de rechter had te beslissen. Aangezien zowel de vordering van de curator c.s. als die van ING meer dan € 100.000,-- bedraagt, is de griffierechtstelling door de griffier terecht.

De Hoge Raad verklaart het verzet ongegrond, wat betekent dat het eerder vastgestelde griffierecht blijft staan. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer19/03208
Datum6 december 2019
BESCHIKKING
In de zaak van
Mr. D.M. de Knijff, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden
en kantoorhoudende te Den Haag,
OPPOSANT op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken,
tegen de beslissing van de griffier van de Hoge Raad,
mede optredend namens:
1. Mr. Paul Frederik SCHEPEL, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van CompLions B.V, en
2. BDO Advisory B.V.,
hierna: de curator c.s.

1.Feiten en procesverloop

1.1
In deze verzetprocedure op de voet van art. 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) verzoekt mr. De Knijff, die in cassatie optreedt voor de curator c.s., correctie van de hoogte van het in cassatie geheven griffierecht, in die zin dat alsnog het tarief voor een vordering van onbepaalde waarde wordt toegepast.
1.2
In de hoofdzaak vorderen de curator c.s. een verklaring voor recht dat ING Bank N.V. (hierna: ING) geen geldig pandrecht heeft op de auteursrechten ten aanzien van de door de gefailleerde ontwikkelde software en dat de verkoopopbrengst van de auteursrechten ten bedrage van € 155.000,-- daarom niet toekomt aan ING.
In reconventie vordert ING een verklaring voor recht dat zij een rechtsgeldig eerste pandrecht heeft verkregen op (onder meer) het auteursrecht van de gefailleerde op door haar ontwikkelde software, en veroordeling van de curator tot afdracht van de verkoopopbrengst van voornoemd auteursrecht, tot het beloop van haar vordering op de gefailleerde ten bedrage van € 105.249,33.
De rechtbank heeft de conventionele vordering van de curator c.s. toegewezen en de reconventionele vordering van ING afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft ING sprongcassatie ingesteld (zaak 18/05525).
1.3
De griffier heeft de hoogte van het in cassatie verschuldigde griffierecht op grond van art. 3 Wgbz bepaald op € 6.591,--. Dat bedrag is op 6 mei 2019 ten laste gebracht van de rekening-courant van het kantoor van mr. De Knijff.
Tegen deze beslissing is mr. De Knijff in verzet gekomen.
De griffier heeft een verweerschrift ingediend en verzocht het verzet ongegrond te verklaren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot ongegrondverklaring van het verzet.

2.Beoordeling van het verzet

2.1
Bij de vaststelling van de hoogte van het griffierecht is de griffier ervan uitgegaan dat de zaak betrekking heeft op een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,--. De curator c.s. betogen dat hun vordering tot verklaring voor recht dat ING geen geldig pandrecht heeft op de auteursrechten ten aanzien van de door de gefailleerde ontwikkelde software, een vordering is van onbepaalde waarde, waarvoor een bedrag van € 811,-- aan griffierecht moet worden geheven.
2.2
Bij de beoordeling van het verzet wordt het volgende vooropgesteld. [1]
Op grond van art. 3 lid 1 Wgbz wordt in dagvaardingszaken (in cassatie: in vorderingszaken) van elke eiser en elke verschenen gedaagde (zoals in dit geval de curator c.s.) een griffierecht geheven. Op grond van art. 10 lid 1 Wgbz wordt de hoogte van het griffierecht bepaald aan de hand van de vordering in de dagvaarding (in cassatie: aan de hand van de vordering in de procesinleiding). De hoogte van het griffierecht wordt volgens art. 3 lid 5 Wgbz bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij die wet is gevoegd. In die tabel wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen van onbepaalde waarde en vorderingen met een beloop van een bepaald bedrag. Deze regeling is erop gericht het griffierecht, wat de hoogte betreft, te relateren aan de waarde van de vordering en daarmee aan het financiële belang van de zaak.
In cassatie brengt het voorgaande mee dat voor de berekening van het griffierecht in een bij procesinleiding aangebrachte cassatiezaak moet worden aangeknoopt bij de waarde van de vordering waarover de rechter tegen wiens uitspraak het beroep in cassatie is gericht, had te beslissen, ook indien niet de betaling van een geldsom is gevorderd.
2.3
Het cassatieberoep van ING strekt blijkens de procesinleiding tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, zowel in conventie als in reconventie. Zowel de waarde van de vordering van de curator c.s. in conventie, als de waarde van de vordering van ING in reconventie, bedraagt meer dan € 100.000,-- (zie de weergave van die vorderingen hiervoor in 1.2). Dat brengt mee dat de hoogte van het griffierecht terecht is bepaald naar het tarief geldend voor zaken met betrekking tot een vordering met een beloop van meer dan € 100.000,--.
Het verzet is derhalve ongegrond.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
6 december 2019.

Voetnoten

1.Zie HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1014, rov. 2.2.1.