Uitspraak
1.Feiten en procesverloop
3.Beslissing
2 juni 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vaststelling van het griffierecht. De zaak betreft een verzet tegen de beslissing van de griffier van de Hoge Raad over de hoogte van het griffierecht in een cassatieprocedure. De advocaat mr. K. Aantjes heeft namens de opposant verzet aangetekend tegen de vaststelling van het griffierecht, dat was vastgesteld op € 6.453,--, terwijl hij verzocht om dit te verlagen naar € 777,-- of, subsidiair, naar € 1.937,--. De griffier had eerder het griffierecht voorlopig vastgesteld op basis van een financieel belang van € 6.032.815,01. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de griffier terecht is uitgegaan van de waarde van de vordering bij de vaststelling van het griffierecht, ook al was er geen betaling van een geldsom gevorderd. De Hoge Raad heeft de argumenten van de opposant verworpen en geconcludeerd dat het verzet ongegrond is. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.