ECLI:NL:RBGEL:2025:5481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
ARN 22_5441
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op toeslag en terugvordering door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland geoordeeld over de intrekking van het recht op toeslag van eiseres per 1 januari 2021 en de terugvordering van de te veel ontvangen toeslag over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2022. Eiseres ontving een Wajong-uitkering en had recht op een toeslag op basis van de Toeslagenwet. Het UWV heeft het recht op toeslag ingetrokken omdat eiseres haar inlichtingenverplichting niet had nageleefd, doordat zij geen melding had gemaakt van de inkomsten van haar partner. Eiseres was van mening dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden en dat het UWV te lang had gewacht met de besluitvorming, waardoor het terugvorderingsbedrag te hoog was opgelopen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres wel degelijk de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het UWV terecht het recht op toeslag heeft ingetrokken en de terugvordering heeft ingesteld. Eiseres heeft geen gelijk gekregen in haar beroep, dat ongegrond is verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 1.500 voor eiseres, te betalen door de Staat. De rechtbank heeft de Staat ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [gemachtigde]).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het intrekken van het recht op toeslag per 1 januari 2021 en de terugvordering over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2022 van de toeslag die eiseres van het UWV ontving bovenop de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV terecht het recht op toeslag per 1 januari 2021 heeft ingetrokken en de uitgekeerde toeslag heeft teruggevorderd. Eiseres krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Bij besluit van 2 juni 2022 (primaire besluit 1) heeft het UWV het recht op toeslag op de Wajong-uitkering van eiseres met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken en de toeslag over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2022 tot een bedrag van € 9.334,95 teruggevorderd. Bij besluit van 16 juni 2022 (primaire besluit 2) heeft het UWV de teveel betaalde uitkering ingevorderd. Met het besluit van 6 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is het UWV gebleven bij deze besluiten. Het UWV zal voorlopig niet overgaan tot invordering van de schuld van eiseres.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft bij brief van 28 mei 2024 aan het UWV de uitspraak van
18 april 2024 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voorgehouden en het UWV verzocht om daarop te reageren. [1]
2.3.
Het UWV heeft bij brief van 17 januari 2025 gereageerd.
2.4.
Hierop heeft eiseres haar beroepsgronden aangevuld.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2025 op zitting behandeld. Eiseres en de gemachtigde hebben fysiek deelgenomen. De gemachtigde van het UWV is verschenen via een video-verbinding.
2.6.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt. De Staat hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld verweer te voeren. [2]

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. De rechtbank gaat voor haar uitspraak uit van het volgende.
3.1.
Eiseres ontvangt sinds 13 april 2008 een Wajong-uitkering. [3]
3.2.
Aan eiseres is op haar aanvraag voor het eerst per 28 juli 2010 toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toegekend. [4] In het besluit staat onder meer vermeld dat eiseres veranderingen in (onder meer) haar inkomen binnen zeven dagen aan het UWV moet doorgeven. Nadat eiseres een periode in detentie heeft gezeten, is de toeslag opnieuw verstrekt.
3.3.
Vanaf 1 januari 2015 ontvangt eiseres een toeslag naar de norm voor een ongehuwd alleenstaande. [5] Op 23 juli 2015 heeft de Directie Handhaving van het UWV een interne melding ontvangen afkomstig van de gemeente waar eiseres toen woonachtig was. In deze melding is weergegeven dat eiseres een bewindvoerder heeft wat zij niet aan het UWV heeft doorgegeven. Vanaf dat moment heeft het UWV alle correspondentie voor eiseres aan haar bewindvoerder gestuurd.
3.4.
Op 13 oktober 2015 heeft eiseres het UWV verzocht een hogere toeslag toe te kennen, omdat haar partner vanaf 4 augustus 2015 (weer) op hetzelfde adres als eiseres staat ingeschreven. De aanvraag is door eiseres en haar partner ondertekend.
3.5.
Bij besluit van 28 oktober 2015 is de toeslag vanaf 10 augustus 2015 verhoogd. In het besluit staat onder meer vermeld dat eiseres wijzigingen in (onder andere) haar inkomen of dat van haar partner binnen één week moet doorgeven.
3.6.
Eiseres heeft op 14 mei 2020 gebeld met het KCC [6] van het UWV.
Uit de contacthistorie van het KCC van het UWV volgt dat eiseres twee vragen heeft voorgelegd, te weten de vraag hoe een verandering aan het UWV doorgegeven moet worden [7] en de vraag of een wijziging in de inkomsten van de partner van invloed is op de hoogte van de Wajong-uitkering [8] .
In de contacthistorie staat – voor zover van belang – het volgende.
“Een wijziging in de inkomsten van uw partner heeft geen invloed op de hoogte van uw Wajong-uitkering. Ontvangt u een toeslag van UWV, en verandert het inkomen van uw partner? Dan kan dit wel gevolgen hebben voor de hoogte van uw toeslag.”
3.7.
Bij beschikking van 12 april 2022 heeft de kantonrechter de onderbewindstelling van eiseres opgeheven met ingang van 1 mei 2022. Bij brief van 20 mei 2022 heeft het UWV eiseres laten weten vanaf 1 mei 2022 alle correspondentie naar haar woonadres te zullen sturen.
3.8.
Het UWV heeft eiseres in zijn brief van (eveneens) 20 mei 2022 laten weten dat uit informatie van het UWV blijkt dat de partner van eiseres vanaf 1 januari 2021 inkomsten heeft en dat dat niet (door eiseres) is doorgegeven. In de brief wijst het UWV er verder op dat de toeslag over 2021 waarschijnlijk teruggevorderd moet worden.
3.9.
In de contacthistorie van het KCC van het UWV is geregistreerd dat op 30 mei 2022 is gebeld door eiseres en zij opnieuw de vraag heeft voorgelegd of een wijziging in de inkomsten van haar partner van invloed is op de Wajong-uitkering. [9] De medewerker van het KCC heeft toen hetzelfde antwoord gegeven als tijdens het telefoongesprek van 14 mei 2020. Eiseres heeft daarop aangegeven deze gegevens nu te gaan doorgeven wat zij op
30 mei 2022 met het formulier ‘wijzigingen doorgeven’ heeft gedaan.
3.10.
Hierop zijn de primaire besluiten 1 en 2 genomen.
Wat is in geschil?
4. Ter zitting heeft eiseres haar beroep voor zover zich dat richt tegen de invordering (primaire besluit 2) ingetrokken. Het beroep tegen de herziening en terugvordering heeft eiseres gehandhaafd.
4.1.
Eiseres bestrijdt niet dat haar partner vanaf 1 januari 2021 inkomsten heeft genoten en dat daarom vanaf 1 januari 2021 in feite geen recht meer bestond op de toeslag. Eiseres kan zich niet vinden in de intrekking van haar recht op toeslag per die datum en de terugvordering van de betaalde toeslag over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2022. Volgens eiseres heeft zij de inlichtingenverplichting niet geschonden.
Verder vindt zij dat het UWV te lang heeft gewacht met de besluitvorming waardoor het terugvorderingsbedrag te hoog is opgelopen.
Tot slot zijn er volgens eiseres dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Zij wist niet en kon ook redelijkerwijs niet weten dat zij een te hoog bedrag aan toeslag ontving. [10]
5. De van toepassing zijnde wet- en regelgeving is een aparte bijlage bij deze uitspraak opgenomen.
Heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden?
6. Volgens eiseres heeft het UWV zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. [11]
6.1.
Eiseres wist niet dat zij sinds - in ieder geval - (oktober) 2015 toeslag ontving. Eiseres heeft daarvoor ook geen aanvraag gedaan, aldus eiseres.
Zij stond op dat moment onder (financieel) bewind en haar bewindvoerder ontving alle post, waaronder de uitkeringsspecificaties. [12] Ook de betaling van de toeslag vond plaats op een bankrekening in beheer van de bewindvoerder. Eiseres wist dus niet en kon ook niet weten dat het gezinsinkomen per 1 januari 2021 fors was toegenomen. Eiseres heeft in het telefoongesprek van 14 mei 2020 doorgegeven dat haar partner bezig was met het verkrijgen van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de door haar partner aan hun zoon te verstrekken zorg. Zij heeft gevraagd of die inkomsten mogelijk gevolgen zouden hebben voor haar Wajong-uitkering. Omdat het antwoord op die vraag ‘nee’ was en zij in dat telefoongesprek melding had gemaakt van de pgb-aanvraag, heeft eiseres gedacht dat zij aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan. Eiseres stelt dat haar tijdens dit telefoongesprek alleen is verteld dat de inkomsten geen gevolgen hadden voor haar Wajong-uitkering en zij betwist stellig dat haar toen is verteld dat de inkomsten wel gevolgen zouden kunnen hebben voor haar toeslag.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat het feit dat haar partner inkomsten genoot van invloed kon zijn op het recht op de toeslag. Door daarvan geen, in ieder geval te laat (namelijk pas nadat ze telefonisch had gesproken met de medewerker van het KCC op 30 mei 2022 nadat ze de brief van het UWV van 20 mei 2022 had ontvangen) mededeling te doen aan het UWV heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
7.1.
Dat eiseres niet wist dat zij toeslag ontving, rijmt niet met het feit dat eiseres in oktober 2015 zelf heeft verzocht om een aanpassing van de toegekende toeslag. [13]
Dat de (toekennende) beschikking vervolgens aan haar bewindvoerder is toegezonden en zij niet over de toekenning is geïnformeerd, maakt dat niet anders. Dat komt voor haar rekening en risico. [14]
7.2.
Eiseres is zowel bij de toekenning als bij de wijziging van de toeslag erop gewezen dat zij gehouden is om wijzigingen/veranderingen in (onder meer) het inkomen van haarzelf of haar partner binnen een week door te geven aan het UWV. [15] Eiseres was dan ook bekend met de verplichting om inlichtingen zo snel als mogelijk te (laten) verstrekken.
Bovendien is eiseres nog eens op die verplichting gewezen in het telefoongesprek van
14 mei 2020. [16] Eiseres heeft tijdens de zitting erkend dat zij die dag met het UWV heeft gebeld en dat zij de vraag heeft voorgelegd wat de inkomsten zouden betekenen voor haar uitkering.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van dat gesprek. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat eiseres – anders dan zij stelt – in dat gesprek ook is gewezen op de mogelijke gevolgen voor de toeslag.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het beroep van eiseres op het bepaalde in artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 hoeft de rechtbank dan ook niet te bespreken.
Had het UWV vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk van intrekking en terugvordering moeten afzien [17] ?
8. Eiseres betwist niet dat het UWV gehouden is om het recht op toeslag in te trekken, wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag. Evenmin bestrijdt eiseres dat het UWV gehouden is om de toeslag die ten onrechte aan eiseres is betaald terug te vorderen. [18] Ook heeft zij de berekening van de hoogte van het teruggevorderde bedrag niet bestreden. Wel vindt eiseres dat het UWV te lang heeft gewacht met de besluitvorming, zodat het terugvorderingsbedrag onnodig is opgelopen. Het UWV had immers door en na raadpleging van Suwinet al in 2020 of 2021 kunnen vaststellen dat het inkomen van de partner van eiseres, en daarmee het gezinsinkomen, was gewijzigd maar dat heeft het UWV nagelaten. Gelet op de dringende redenen aan de zijde van eiseres en de grote financiële gevolgen voor eiseres en haar gezin had het UWV geheel of gedeeltelijk van intrekking en terugvordering moeten afzien.
9. De rechtbank weerspreekt niet dat een intrekking en terugvordering van (het recht op) toeslag tot grote financiële gevolgen kan leiden. Dat brengt echter niet met zich dat het UWV in alle gevallen om die reden van terugvordering zou moeten afzien. Het UWV heeft immers de wettelijke plicht om ten onrechte verstrekte uitkeringen en toeslagen terug te vorderen, het UWV heeft hierin geen ‘keuzevrijheid’. Het UWV kan alleen als daartoe dringende redenen bestaan geheel of gedeeltelijk van intrekking en terugvordering afzien.
9.1.
Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 [19] heeft de Centrale Raad van Beroep de uitleg van de dringende reden verruimd.
De dringende reden moet worden opgevat als een open norm waarbinnen het UWV, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan.
Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de herziening (hier: intrekking) en terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Daarbij dienen alle relevante feiten en omstandigheden te worden betrokken, waaronder de vraag wat het eigen aandeel van het UWV is in de redenen voor herziening (hier: intrekking) en/of terugvordering. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan eigen fouten van het UWV of trage besluitvorming.
Van belang is ook het eigen aandeel van de betrokkene in de ontstane situatie: is sprake van een bewuste schending van de inlichtingenverplichting, een onoplettendheid, of een situatie waarin een betrokkene geen verwijt gemaakt kan worden, maar zij wel heeft moeten begrijpen dat zij te veel aan uitkering ontving.
9.2.
Met inachtneming van het feit dat het bestreden besluit dateert van ruim vóór deze uitspraak en het UWV op verzoek van de rechtbank alsnog (aanvullend) de vraag of in dit geval sprake is van dringende reden als bedoeld in de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB opnieuw heeft beoordeeld [20] , is de rechtbank van oordeel dat het UWV in de situatie van eiseres zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de intrekking en terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende reden voldoende heeft meegewogen.
9.3.
Voorop staat dat het UWV terecht heeft aangegeven dat hier sprake is van gemeenschapsgeld en dat het in het (maatschappelijk) belang is dat dat geld op juiste wijze wordt besteed. Daarnaast is terecht van belang geacht dat eiseres het UWV niet heeft geïnformeerd over de hoogte van de inkomsten die haar partner daadwerkelijk in 2021 en 2022 uit het pgb heeft ontvangen.
9.3.1.
Dat het UWV eerder op de hoogte had kunnen zijn van de wijziging van de inkomsten door raadpleging van Suwinet doet daaraan niet af. De beschikbaarheid van gegevens in Suwinet ontslaat eiseres niet van haar verplichting om uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden waarvan het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag. Eiseres stelt wel dat het UWV op de hoogte was van de inkomsten van haar partner, wat het UWV overigens heeft betwist, maar zij heeft die stelling niet aannemelijk gemaakt. Daar komt bij dat voor het UWV geen gehoudenheid bestaat om zonder daartoe strekkende reden spontaan Suwinet te raadplegen.
9.3.2.
Verder zijn voor wat betreft de toeslag gegevens over werkzaamheden en inkomsten niet uitgezonderd van de inlichtingenverplichting die is neergelegd in artikel 4a, eerste lid, van de Regeling uitzondering inlichtingenplicht.
9.4.
Dat eiseres en haar partner op dit moment minder inkomsten hebben, zij geen pgb meer ontvangen voor de zorg voor hun zoon en eiseres op dit moment ook andere schulden heeft, stellingen die eiseres overigens niet heeft onderbouwd, leveren geen dringende redenen op om van intrekking en terugvordering af te zien.
Dit zijn wel omstandigheden die door het UWV moeten worden betrokken bij de vraag of het UWV het openstaande bedrag kan invorderen. Dan moet immers de draagkracht van eiseres worden vastgesteld maar heeft zij ook bescherming op grond van de regels met betrekking tot de beslagvrije voet op grond van het burgerlijk recht.
9.5.
Wat eiseres meer of anders heeft aangevoerd, zoals haar gevoel dat zij “dubbel” wordt gestraft, leidt evenmin tot een geslaagd beroep op de dringende reden. Het is weliswaar juist dat zij niet alleen haar toeslag moet terugbetalen maar dat zij ook een beschikking heeft ontvangen dat zij pgb-gelden moet terugbetalen aan de Sociale Verzekeringsbank. Onbetwist is echter dat – wat er ook zij van de laatstgenoemde beschikking – dit andere perioden betreft.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht het recht op toeslag van eiseres per 1 januari 2021 heeft ingetrokken en de over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2022 betaalde toeslag heeft teruggevorderd.
Proceskostenvergoeding in beroep
11. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Schadeverzoek overschrijding redelijke termijn

Toekenning schadevergoeding
12. Eiseres heeft daarnaast verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
12.1.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar duren: een half jaar voor de bezwaarfase en anderhalf jaar voor de beroepsfase. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot het moment waarop de einduitspraak wordt gedaan. [21]
12.2.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500 per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
12.3.
Het bezwaar tegen het primaire besluit 1 is gemaakt op 22 juni 2022 wat betekent dat de redelijke termijn op 22 juni 2024 is overschreden. Omdat pas per heden uitspraak wordt gedaan betekent dat dat de redelijke termijn met 13 maanden is overschreden.
Dat leidt tot een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500.
12.4.
Vervolgens is de vraag wie de schadevergoeding moet betalen. De overschrijding van de redelijke termijn is uitsluitend aan de rechtbank toe te rekenen. In dat geval zal de Staat de immateriële schadevergoeding volledig moeten vergoeden.
Proceskosten schadeverzoek
13. De rechtbank stelt deze vergoeding vast op een bedrag van € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek, wegingsfactor 0,25 (zeer licht) met een waarde van € 907 per punt). [22]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot vergoeding van schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 226,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. K.V. van Weert, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Toeslagenwet

Artikel 11
1. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Regeling uitzondering inlichtingenplicht

Artikel 4a, eerste lid
De inlichtingenplicht van degene die aanspraak maakt op toeslag, of zijn echtgenoot, bedoeld in artikel 12 van de Toeslagenwet, geldt niet ten aanzien van gegevens die in de basisregistratie personen zijn opgenomen ten aanzien van:
een adreswijziging als bedoeld in artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen;
gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 5°, van de Wet basisregistratie personen.

Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006

Artikel 4 Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt, indien aan de verzekerde over een periode waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend. Voorzover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het meerdere niet teruggevorderd.

Voetnoten

2.Zie de beleidsregel van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, nr. 20210).
3.Met een korte onderbreking vanwege detentie vanaf 14 april 2011 tot en met 16 juni 2011.
4.Besluit van 30 augustus 2010.
5.Besluit van 4 september 2015.
6.De rechtbank gaat er van uit dat daarmee bedoeld wordt ‘Klanten Contact Centrum’.
7.Start 09:31:59, eind 09:34:06.
8.Start 09:34:08, eind 09:34:33.
9.Start 08:37:37, eind 08:42:10.
10.Eiseres doet hiermee een beroep op artikel 4 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
11.Vergelijk artikel 12, eerste lid, van de TW.
12.Het bewind is bij beschikking van 12 april 2022 van de kantonrechter, rechtbank Gelderland, opgeheven.
13.Zie onder 3.5.
14.Zie onder meer de volgende uitspraken van de CRvB: 14 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2297;
15.Zie onder 3.2. en 3.5., maar ook bij besluit van 20 december 2011 is eiseres hierop gewezen.
16.Zie onder 3.6.
17.Verwezen wordt naar artikel 11a, tweede lid, en artikel 20, vijfde lid, van de TW.
18.Vlg artikel 20, eerste lid, van de TW.
20.In de brief van 17 januari 2025.
21.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:91.
22.Deze lijn volgt onder meer uit de uitspraak van 25 april 2025 van deze rechtbank, ECLI:NL:RBGEL:2025:3401.