ECLI:NL:RBGEL:2025:3139

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
ARN 23_7693
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 24 april 2025, wordt de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor woninginrichting door de gemeente Nijmegen behandeld. Eiser, die verzocht om financiële ondersteuning voor de aanschaf van een kookplaat, kledingkast, vaatwasser en salontafel, was het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij voerde aan dat de vaatwasser noodzakelijk was vanwege klachten aan zijn armen en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vaatwasser noodzakelijk was. De rechtbank concludeert dat het college alle door eiser aangevoerde omstandigheden heeft meegewogen en geen bijzondere redenen heeft gezien om de bijstand toe te kennen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor toekenning van bijzondere bijstand volgens de Participatiewet, waarbij eiser moet aantonen dat hij aan de voorwaarden voldoet. De rechtbank behandelt ook de procesgang, de totstandkoming van het besluit en de relevante juridische kaders.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Düsünceli),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van eisers aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser heeft verzocht om de kosten van woninginrichting, in het bijzonder de kosten van een kookplaat, een kledingkast, een vaatwasser en een salontafel. Deze aanvraag is afgewezen en eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Voor wat betreft de vaatwasser heeft eiser aangevoerd dat een vaatwasser voor hem noodzakelijk is, omdat hij klachten heeft aan zijn armen. Voor wat betreft de kookplaat en de kledingkast heeft eiser aangevoerd dat het college geen of in ieder geval onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem aangevoerde bijzondere omstandigheden. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat het college vanwege zeer dringende redenen de bijzondere bijstand had moeten toekennen. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Terecht heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een vaatwasser voor hem noodzakelijk is. Uit het bestreden besluit en uit dat wat het college ter zitting naar voren heeft gebracht, blijkt volgens de rechtbank voldoende dat het college alle omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, heeft meegewogen. Het college heeft in die omstandigheden geen reden hoeven zien om eiser bijzondere bijstand toe te kennen. Het college heeft geen reden hoeven zien om vanwege zeer dringende redenen toch bijstand te verlenen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De rechtbank beschrijft hieronder onder 2 eerst het procesverloop in deze zaak. Vervolgens beschrijft de rechtbank onder 3 de totstandkoming van het besluit en onder 4 het toetsingskader. Onder 5, 6 en 7 behandelt de rechtbank de beroepsgronden. De rechtbank eindigt onder 8 met de conclusie en de gevolgen die deze conclusie heeft voor eiser.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Het college heeft deze aanvraag met de besluiten van 17 mei 2023 en 13 september 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 17 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 13 april 2023 een aanvraag voor bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van vervanging van zijn woninginrichting, voor zover van belang, te weten: een kookplaat, een kledingkast en een vaatwasser.
3.1.
Bij besluit van 17 mei 2023 heeft het college de aanvraag voor de kosten van vervanging van de kookplaat en kledingkast afgewezen, omdat eiser eerder op 2 maart 2023 ook een vergoeding voor deze kosten had aangevraagd en deze toen zijn toegewezen. Omdat de situatie volgens het college niet veranderd is, zijn de kosten afgewezen.
3.2.
De aanvraag voor de kosten voor een vaatwasser zijn bij hetzelfde besluit van 17 mei 2023 afgewezen, omdat het college deze kosten niet als noodzakelijk ziet.
3.3.
Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
3.4.
Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals vermeld onder 2.
Het toetsingskader
4. Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt, voor zover relevant, dat een alleenstaande of gezin, recht heeft op bijzondere bijstand voor zover deze niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen (stap 1), vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn (stap 2) en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (stap 3). [1]
4.2.
Kosten voor de woninginrichting zijn incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijk bestaanskosten. Uitgangspunt van de wetgever is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon (anders gezegd: je zou die kosten in principe moeten kunnen betalen uit je algemene middelen). Alleen in bijzondere omstandigheden is dan aanvullend bijzondere bijstand nodig.
4.2.
Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen.
4.3.
Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. Dat volgt ook uit rechtspraak. [2]
Heeft het college terecht geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een vaatwasser voor hem noodzakelijk is?
5. Het college heeft de bijzondere bijstand voor de kosten van de vaatwasser afgewezen, omdat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een vaatwasser voor hem noodzakelijk is (stap 2).
5.1.
Eiser voert aan dat een vaatwasser voor hem wel noodzakelijk is, omdat hij geopereerd is aan beide armen en hij daar nog steeds klachten aan heeft. Hij heeft dit in beroep onderbouwd met medische stukken, te weten:
  • een formulier van de afdeling eerste hulp van het [ziekenhuis 1] te [plaats 2] van 25 juni 1987;
  • een brief van twee chirurgen van het [ziekenhuis 2] van 23 april 1990; en
  • een patiëntbericht van 12 december 2023, waaruit blijkt dat hij binnen 12 weken een afspraak kan maken bij het [ziekenhuis 1] te [plaats 2] .
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals hierboven ook al is overwogen, moet degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een vaatwasser voor hem noodzakelijk is. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een medische noodzaak hiervoor en dat deze medische noodzaak ook niet blijkt uit de door eiser in beroep overgelegde stukken. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt weliswaar dat eiser in 1986 een ongeluk heeft gehad en dat hij hiervoor in 1987 en 1990 in het ziekenhuis is geweest. Hieruit blijkt echter niet dat eiser nog altijd klachten heeft aan zijn arm en ook niet dat hij door deze klachten aan zijn armen, niet zou kunnen afwassen zonder vaatwasser. Ook met de verwijzingsbrief van december 2023 heeft eiser de (medische) noodzaak niet aannemelijk gemaakt. Uit de verwijzingsbrief blijkt namelijk niet waar de verwijzing voor is en ook niet of eiser uiteindelijk een afspraak heeft gemaakt of niet.
Heeft het college de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden voldoende (kenbaar) meegewogen in de afwijzing van de bijzondere bijstand voor de kosten van het kooktoestel [3] en de kledingkast?
6. Het college heeft de bijzondere bijstand voor de kosten van het kooktoestel en de kledingkast afgewezen, omdat eiser eerder, op 2 maart 2023, voor de volledige woninginrichting bijzondere bijstand toegekend heeft gekregen in de vorm van een lening en eisers keuze van destijds om niet deze goederen van de toegekende bijstand aan te schaffen volgens het college niet kan worden afgewenteld op de bijstand. De rechtbank begrijpt het standpunt van het college, gelet op het hierboven genoemde toetsingskader en de nadere uitleg ter zitting, zo, dat het college eisers aanvraag om de kosten voor bijzondere bijstand voor de kookplaat en kledingkast heeft afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden (stap 3).
6.1.
Eiser betoogt dat het college in de besluitvorming de door hem naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden niet, althans onvoldoende (kenbaar) heeft meegewogen. Eiser heeft aangevoerd dat het door hem eerder ontvangen bedrag voor inrichtingskosten onvoldoende was om alle benodigde goederen van aan te schaffen. Na de scheiding heeft hij een deel van de inboedel overgenomen, maar die goederen (bed, eettafel en zes stoelen) bevinden zich niet in goede staat, zodat die ook aan vervanging toe zijn. Eiser was verder genoodzaakt om nieuwe goederen aan te schaffen, omdat hij geen mogelijkheden had om tweedehandsgoederen thuisbezorgd te krijgen. Hij heeft namelijk geen eigen vervoermiddelen en hij leeft geïsoleerd, hij heeft geen sociaal netwerk. Het college heeft hier onvoldoende (kenbaar) rekening mee gehouden.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank legt hieronder uit waarom niet.
6.3.
Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden, geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan aan eiser toch aanvullend bijzondere bijstand had moeten worden verstrekt. Niet in geschil is dat aan eiser eerder, op 2 maart 2023, voor de volledige woninginrichting bijzondere bijstand in de vorm van een lening is toegekend. Destijds is de bijstand verstrekt voor een zogenaamde halve inboedel, omdat men na een echtscheiding wordt geacht over een halve inboedel te beschikken. Bij dit besluit is toen ook een goederenlijst bijgesloten waarop staat vermeld welke goederen van deze vergoeding moesten worden aangeschaft. Dit besluit staat in rechte vast. Eiser heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers keuze om destijds niet de goederen van de lijst aan te schaffen, voor zijn eigen rekening en risico dient te komen. In de omstandigheid dat hij dat geld toen anders heeft besteed, heeft het college geen bijzondere omstandigheid hoeven zien om toch bijzondere bijstand te verstrekken. In de omstandigheid dat eiser geen vervoersmiddelen en geen sociaal netwerk heeft, waardoor hij volgens eigen zeggen genoodzaakt was nieuwe spullen aan te schaffen, heeft het college ook geen bijzondere omstandigheid hoeven zien om toch bijzondere bijstand toe te kennen. Het college heeft daarover ter zitting terecht opgemerkt dat er ook bij tweedehandsgoederen altijd wel een mogelijkheid is om deze te laten bezorgen en ook om deze in elkaar te laten zetten met hulp van derden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het bestreden besluit en uit wat het college ter zitting naar voren heeft gebracht, voldoende blijkt dat het college alle omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht, (kenbaar) heeft meegewogen.
Had het college op grond van zeer dringende redenen in de zin van artikel 16 Pw toch bijzondere bijstand moeten verlenen?
7. Eiser betoogt dat in zijn geval sprake is van zeer dringende redenen zoals bedoeld in artikel 16 van de Pw, zodat in zijn geval ook om die reden toch tot bijstandsverlening overgegaan moet worden.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser behoort tot de personenkring van de Pw, zoals omschreven in artikel 11 van de Pw, en is niet op grond van de artikelen 13 tot en met 15 van de Pw uitgesloten van het recht op bijstand. Eiser is dus niet een persoon als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Daarom is deze bepaling in de situatie van eiser niet van toepassing. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Rikken, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:850.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3059.
3.In de aanvraag wordt gesproken van een kookplaat, in het besluit van een kooktoestel. De rechtbank zal vanaf hier aansluiten bij de terminologie in het besluit en dus hier verder de term kooktoestel aanhouden.
4.Vergelijk de uitspraken van de CRvB van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:942 en 7 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:94.