ECLI:NL:CRVB:2019:850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
17-3486 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor kosten van fietsreparatie, matras en digitale hulpmiddelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor verschillende kosten, waaronder de reparatie van haar elektrische fiets, de vervanging van een matras, de aanschaf van een laptop en een 10-badenkaart voor een thermaal bad. Het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de kosten volgens hen voorzienbaar waren en niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor de fiets en de matras inderdaad voorzienbaar waren en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om voor deze kosten te reserveren. Ook de aanvraag voor de laptop werd afgewezen, omdat het college terecht oordeelde dat appellante niet kon aantonen dat de laptop noodzakelijk was voor haar sociale en zakelijke contacten. De kosten voor de 10-badenkaart werden eveneens afgewezen, omdat appellante niet medisch geïndiceerd was voor het gebruik van het thermaal bad. De Raad heeft de afwijzing van het college bevestigd en het hoger beroep van appellante ongegrond verklaard. Tevens is het college veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.048,- bedragen.

Uitspraak

17.3486 PW, 17/3487 PW, 17/3488 PW, 17/3489 PW

Datum uitspraak: 5 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 april 2017, 16/2319, 16/2320, 16/2321 en 16/2344 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2019. Namens appellante is
mr. Verstraten verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
B.M. Verhaag.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellante heeft op 11 en 14 maart 2016 afzonderlijke aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor de volgende kosten:
- reviseren van de accu van de elektrische fiets (aanvraag 1);
- vervanging van een matras (aanvraag 2);
- aanschaf van een laptop (aanvraag 3);
- warmwatertherapie, een 10-badenkaart voor het Thermaalbad in Arcen (Thermaalbad)
inclusief vervoer (aanvraag 4).
1.3.
Bij besluit van 12 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2016 (bestreden besluit 1), heeft het college aanvraag 1 afgewezen. Aan bestreden besluit 1 heeft het college ten grondslag gelegd dat het hier incidentele algemene kosten van het bestaan betreft, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich plotselinge onvoorzienbare omstandigheden of andersoortige bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die aan reservering voor de kosten van vervanging van de accu in de weg hebben gestaan.
1.4.
Bij besluit van 12 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2016 (bestreden besluit 2), heeft het college aanvraag 2 afgewezen. Aan bestreden besluit 2 heeft het college ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. De kosten van vervanging van de matras waren voorzienbaar en appellante had daarvoor moeten reserveren.
1.5.
Bij besluit van 12 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2016 (bestreden besluit 3), heeft het college aanvraag 3 afgewezen. Aan bestreden besluit 3 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar omstandigheden een eigen computer in de vorm van een laptop met internetaansluiting noodzakelijk is voor sociale en zakelijke contacten en nieuwsgaring. Appellante kan gebruik maken van de computer- en internetfaciliteiten van publieke organisaties, zoals bibliotheken. Voor de beoordeling of de aanschaf van een laptop noodzakelijk is, is van belang of appellante zonder noemenswaardige beperkingen gebruik kan maken van computer- en internetfaciliteiten van openbare instellingen. Hoewel appellante medische beperkingen heeft, is uit de door haar overgelegde medische stukken niet gebleken dat deze zodanig zijn dat zij niet de mogelijkheid heeft om naar die openbare instellingen toe te gaan.
1.6.
Bij besluit van 12 april 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 juli 2016 (bestreden besluit 4), heeft het college aanvraag 4 afgewezen. Aan bestreden besluit 4 heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de noodzaak voor een 10-badenkaart en de vervoerskosten naar het Thermaalbad niet heeft aangetoond. Voor zover de aanvraag ziet op een vorm van fysiotherapie, is de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen bestreden besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de PW heeft een alleenstaande of het gezin, onverminderd paragraaf 2.2, recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Reparatie elektrische fiets en matras
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten van reparatie van de elektrische fiets en vervanging van de matras voor appellante noodzakelijk waren. Het betreft hier duurzame gebruiksgoederen. De kosten van aanschaf, onderhoud en vervanging van duurzame gebruiksgoederen dienen te worden gerekend tot de, incidenteel voorkomende, algemene kosten van het bestaan. Deze kosten dienen daarom in beginsel te worden voldaan uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening voor deze kosten is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.4.
In geschil is of de kosten van reparatie van de elektrische fiets en vervanging van de matras in het geval van appellante voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en met name of appellante de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor deze kosten.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij, gelet op haar medische klachten en beperkingen, hoge medische kosten heeft, waardoor bij haar iedere reserveringsruimte ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dit oordeel berust op het volgende.
4.6.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellante in 2008 zelf een elektrische fiets heeft aangeschaft en dat de matras ruim 15 jaar oud is. Dat deze na enige tijd zouden moeten worden gerepareerd dan wel vervangen was te verwachten. De kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd waren dan ook voorzienbaar, zodat zij daarvoor in beginsel heeft kunnen reserveren. Appellante heeft gesteld dat zij vanwege hoge medische kosten niet heeft kunnen reserveren. Zij heeft die stelling echter niet aannemelijk gemaakt. Dat appellante medische beperkingen heeft staat vast, maar zij heeft niet met objectieve en controleerbare gegevens onderbouwd en inzichtelijk gemaakt dat zij als gevolg daarvan niet heeft kunnen reserveren. Appellante heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2.
Laptop
4.7.
Appellante heeft aangevoerd dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen laptop nodig heeft. In geschil is dan ook of de kosten voor de aanschaf van een laptop voor appellante noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. In dit verband wordt het volgende overwogen.
4.8.
De Raad stelt vast dat de samenleving in belangrijke mate is gedigitaliseerd. Computer- en internetgebruik is inmiddels ingebed in het dagelijks leven, terwijl de overheid en maatschappelijke organisaties aansturen op digitale communicatie. Het voorhanden hebben van een digitaal hulpmiddel, zoals een computer of laptop, is daartoe onontbeerlijk. De Raad is dan ook van oordeel, anders dan voorheen, dat de kosten hiervan in het kader van de PW als noodzakelijk moeten worden aangemerkt.
4.9.
Gelet op het in 4.8 neergelegde oordeel berust bestreden besluit 2, zoals appellante terecht heeft aangevoerd, niet op een deugdelijke motivering. Het motiveringsgebrek dat aan bestreden besluit 2 kleeft zal echter worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aangezien aannemelijk is dat appellante daardoor niet is benadeeld. De beroepsgrond van appellante slaagt daarom niet. Dit oordeel berust op het volgende.
4.10.
Het college heeft de aanvraag voor de kosten van een laptop terecht afgewezen. De Raad stelt namelijk vast dat, in verband met de onder 4.8 weergegeven ontwikkelingen, tegenwoordig vrijwel ieder huishouden in Nederland beschikt over een digitaal hulpmiddel, zoals een computer of laptop. Deze hulpmiddelen zijn te beschouwen als duurzame gebruiksgoederen. De kosten daarvan moeten worden gerekend tot de incidentele algemene kosten van het bestaan, als bedoeld in 4.3. Daarvoor is slechts afzonderlijke bijstandsverlening mogelijk, indien de kosten als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Zoals ter zitting van de Raad is besproken en onder 4.6 is overwogen, heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van zulke bijzondere omstandigheden.
10-badenkaart en vervoerskosten
4.11.
Met betrekking tot de kosten voor een 10-badenkaart en vervoer naar het Thermaalbad is uitsluitend in geschil of die kosten voor appellante noodzakelijk zijn.
4.12.
Appellante heeft aangevoerd dat zij in verband met haar medische klachten gebaat is bij het regelmatig bezoeken van het Thermaalbad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.13.
Dat appellante niet medisch is geïndiceerd om gebruik te maken van een warm waterbad is niet meer in geschil. Appellante heeft haar stelling dat zij gebaat is bij gebruik van het Thermaalbad onderbouwd met een verklaring van haar arts. Hiermee heeft zij echter de noodzaak van regelmatig bezoek aan het Thermaalbad en de daarmee samenhangende kosten niet onderbouwd. Dat het regelmatig bezoeken van een warm waterbad vermoedelijk een positief effect zal hebben op de gezondheidstoestand van appellante is onvoldoende om te spreken van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW.
Beleid
4.14.
Appellante heeft aangevoerd dat het college op grond van artikel 10, eerste lid, van de door het college gehanteerde Beleidsregel bijzondere bijstand PW (Beleidsregel) bijzondere bijstand had moeten toekennen voor de gevraagde kosten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.15.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregel kunnen huishoudens die onvoldoende draagkracht hebben uit de hen ter beschikking staande middelen, na vaststelling van de noodzaak, eenmaal per zes jaar bijzondere bijstand om niet ontvangen voor de kosten van vervanging van wasmachine, koelkast, kookplaat of stofzuiger en eventuele verwijderingsbijdrage en bezorgkosten.
4.16.
De kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft gevraagd zien niet op de in artikel 10, eerste lid, van de Beleidsregel vermelde goederen. Het college was dan ook niet gehouden om op grond hiervan bijzondere bijstand toe te kennen.
Slotsom
4.17.
Uit 4.1 tot en met 4.16 volgt dat het college aanvragen 1 tot en met 4 terecht heeft afgewezen.
4.18.
Uit 4.17 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, gelet op 4.8 en 4.9 met verbetering van gronden, zal worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat, gelet op 4.8 en 4.9, het college te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.024,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.048,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.048,-;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk als voorzitter en J.L. Boxum en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) P.B. van Onzenoort
md