RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres 1] en [eiseres 2], beide uit [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland (het college),
(gemachtigde: N. Boeve).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (de veehouderij).
Inleiding
Eisers hebben het college bij brief van 16 juni 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen de veehouderij vanwege een overtreding van de Wet natuurbescherming.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 22 maart 2022 afgewezen omdat er volgens het college geen sprake is van een overtreding.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Het college heeft in de beslissing op bezwaar van 1 juli 2022 (het bestreden besluit) dit bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen:
J.G. Vollenbroek en mr. V. Wösten namens eisers;
N. Boeve, V. Haasnoot, mr. drs. T. Meijs, mr. drs. M.J. Eurlings en drs. M.J.M. Kleijberg namens het college;
[derde-partij] en [derde-partij] namens de veehouderij.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1. De veehouderij ligt op ongeveer 650 meter van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Veluwe”. De veehouderij heeft op 8 november 1995 een melding op grond van de Wet milieubeheer ingediend voor de exploitatie van een veehouderij met 100 melkkoeien, 95 stuks jongvee en 48 schapen.
2. De veehouderij heeft een melding bij het college ingediend op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) voor het wijzigen van de veehouderij.
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019het PAS vernietigd omdat dit in strijd was met Europese natuurwetgeving.
4. Eisers hebben het college op 16 juni 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen een groep van 50 zogenaamde PAS-melders, waaronder de veehouderij.
5. Het college heeft dit handhavingsverzoek in het primaire besluit van 17 december 2021 afgewezen. Het college heeft voor wat betreft de emissies uit de stallen overwogen dat er vanwege het legalisatietraject voor PAS-melders door de invoering van artikel 1.13a van de Wnb sprake is van concreet zicht op legalisatie. Daarnaast heeft het college aangegeven dat handhavend optreden onevenredig is.
Het college heeft met betrekking tot bemesting en beweiding verwezen naar het rapport van de commissie Remkes en de daarin opgenomen conclusies.Vanwege strengere regelgeving ten aanzien van deze activiteiten worden significant negatieve effecten op de natuurgebieden in dit geval niet aannemelijk geacht. Het bemesten en beweiden geven daarom ook geen aanleiding om tegen dit bedrijf handhavend op te treden, aldus het college.
6. Eisers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
7. Het college heeft in de beslissing op bezwaar het bezwaarschrift ongegrond verklaard en een nadere motivering aan het besluit ten grondslag gelegd voor wat betreft het intern salderen met de natuurvergunning.
Het college heeft voor wat betreft de stalemissies in de nieuwe situatie een berekening van de stikstofemissie gemaakt aan de hand van een controle van een toezichthouder op 25 november 2021. In het controleverslag staat dat er 120 melkkoeien en 134 vrouwelijk jongvee werden gehouden. De ammoniakemissie van deze dieren bedraagt 2.149,6 kg.
De ammoniakemissie in de referentiesituatie bedraagt 1.751,6 kg.
Omdat de emissie in de nieuwe situatie meer bedraagt dan de emissie in de referentiesituatie, is er sprake van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), aldus het college.
Het college heeft vervolgens overwogen vanwege bijzondere omstandigheden af te zien van handhaving. In het besluit staat daarover het volgende:
“Hoewel sprake is van een overtreding, gaan wij niet over tot handhavend optreden. De omvang/gevolgen van de overtreding zijn beperkt. In de voorgaande paragrafen hebben wij reeds aangegeven dat de structurele- en gebiedsaanpak én de Gelderse Maatregelen Stikstof maken dat het, gelet op alle getroffen en te treffen maatregelen, onevenredig zou zijn om nu over te gaan tot handhaving bij PAS-melders (e.e.a naar analogie van ons standpunt bij verzoeken om intrekking van natuurvergunningen, vergelijk de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5684 en 8 december 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6529). Het valt de veehouderij in kwestie ook niet te verwijten dat geen (toereikende) natuurvergunning voorhanden is voor het houden van de dieren in stallen. De legalisatie van PAS-melders wordt met prioriteit opgepakt. Daar komt bij dat sinds de PAS uitspraak duidelijke signalen zijn afgegeven dat tegen deze activiteiten niet zal worden gehandhaafd. Dit heeft gerechtvaardigde verwachtingen opgewekt bij de veehouderijen. De (financiële) gevolgen voor deze specifieke veehouderij kunnen bij handhavend optreden groot zijn. Het verzoek om handhaving is bovendien gericht tot een (willekeurig) geselecteerde groep, terwijl er in de provincie Gelderland bedrijven zijn die in een vergelijkbare positie verkeren, waarbij niet zal worden gehandhaafd. Met het afzien van handhaving zijn volgens ons meerdere en zwaarwegende belangen gediend zijn, terwijl het belang dat met handhaving gediend gering is en dat belang langs de lijnen van de structurele- en gebiedsaanpak en de Gelderse Maatregelen Stikstof het natuurbelang wordt gerealiseerd. Handhavend optreden zou onevenredig zijn. Wij menen dan ook in alle redelijkheid te mogen afzien van handhavend optreden.”
Het college concludeert daarnaast dat het beweiden en het bemesten niet vergunningplichtig zijn en dat er daarom op deze punten geen sprake is van een overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.
Het college gaat daarom niet over tot handhavend optreden.