10.2De conclusie van de rechtbank is dat verweerder met deze toelichting dus alsnog voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke andere passende maatregelen worden of zullen worden genomen ter voorkoming van verslechtering of significante verstoring van de natuurwaarden in de Rijntakken en de Veluwe. Ook is voldoende inzichtelijk gemaakt binnen welk tijdpad deze maatregelen worden getroffen en wanneer ze naar verwachting effect sorteren. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid op grond van de (alsnog) gegeven motivering kunnen afzien van het toepassen van de in artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb neergelegde bevoegdheid om de natuurvergunning in te trekken.
Het betoog slaagt niet.
11. De rechtbank wijst in dit verband nog wel op het volgende. Niet van alle aangekondigde maatregelen is op dit moment al duidelijk of zij daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en welke reducerende effecten dat precies zal hebben. De uitvoering van een aantal van de aangekondigde maatregelen is namelijk afhankelijk van politieke besluitvorming en beschikbare financiële middelen. De landelijke en provinciale politiek heeft nog altijd geen structurele oplossing gevonden voor de stikstofcrisis die is ontstaan na de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 over het Programma Aanpak Stikstof (de PAS-uitspraak).Eiseres heeft daar op de zitting terecht op gewezen en de rechtbank heeft begrip voor de frustratie die zij hierdoor ervaart. De landelijke en provinciale wetgever kunnen niet blijven nadenken over de meest wenselijke aanpak van de stikstofcrisis, maar zullen hierover knopen moeten doorhakken zodat op korte termijn maatregelen kunnen worden genomen waarmee natuurorganisaties, bedrijven, burgers en lokale overheden in concrete gevallen verder kunnen. Als één van de partijen die opkomen voor de bescherming van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden mag eiseres van de overheid verwachten dat hierover binnen afzienbare termijn meer duidelijk wordt. Ook mag zij van verweerder verwachten dat snel meer duidelijk wordt over de concrete uitvoering van de door hem aangekondigde maatregelen en het effect daarvan op de Natura 2000-gebieden.
Hoewel de rechtbank in deze zaak heeft geconcludeerd dat verweerder voor dit moment voldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke passende maatregelen zullen worden genomen, ontslaat dit hem dus niet van zijn verantwoordelijkheid om ook in de nabije toekomst daadwerkelijk aan de slag te gaan met de verdere uitwerking en uitvoering van de aangekondigde of andere maatregelen.
Intrekkingsgrond artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb12. Artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb bepaalt dat een vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd als de vergunning in strijd met wettelijke voorschriften is verleend. Het gaat om een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Dit betekent dat verweerder niet verplicht is om deze bevoegdheid te gebruiken. Verweerder zal een afweging van de betrokken belangen moeten maken. Tot die belangen behoort mede het belang van de rechtszekerheid van vergunninghoudster.
Strijd met wettelijke voorschriften
13. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat deze intrekkingsgrond niet van toepassing is, omdat de natuurvergunning niet is verleend in strijd met wettelijke voorschriften. Toen de vergunning werd verleend was dat immers in overeenstemming met de toen geldende PAS-regelgeving. Eiseres betwist dat en verwijst daarbij naar de PAS-uitspraak.
14. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling in de PAS-uitspraak heeft geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien. De Afdeling heeft het PAS onverbindend verklaard, waarbij erop is gewezen dat natuurvergunningen die in rechte onaantastbaar zijn hun rechtsgevolg behouden.De natuurvergunning van de biomassacentrale is daarom ook na de PAS-uitspraak van kracht gebleven. De rechtbank overweegt dat dit echter niet wegneemt dat een onverbindendverklaring jegens eenieder geldt en niet beperkt is tot de in die uitspraak voorliggende zaak: zij heeft in zoverre terugwerkende kracht. Dit betekent dat het PAS niet in de wet had mogen worden opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de vergunning, ondanks dat deze in rechte onaantastbaar is, dan ook verleend in strijd met wettelijke voorschriften en doet de in artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb genoemde omstandigheid zich voor.
Belangenafweging artikel 5.4, eerste lid, van de Wnb onzorgvuldig
15. Nu in strijd is gehandeld met een wettelijk voorschrift, is verweerder bevoegd om de natuurvergunning voor de biomassacentrale in te trekken of te wijzigen op grond van artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van die bevoegdheid geen gebruik te maken.
16. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de belangen van vergunninghoudster zo zwaarwegend zijn dat het intrekken van de natuurvergunning voor haar onevenredig uitpakt. In het verweerschrift is hierop aangevuld dat verweerder aan het belang van de vergunninghoudster bij behoud van de rechtens onaantastbare natuurvergunning een zwaarwegend gewicht toekent. De gevolgen van de intrekking voor de vergunninghoudster zijn afgezet tegen de effecten die de intrekking heeft voor de natuurwaarden. Intrekking van de natuurvergunning heeft volgens verweerder nauwelijks enig positief effect op Natura 2000-gebieden. Verweerder legt de belangenafweging daarom in het nadeel van eiseres uit.
17. Eiseres betoogt dat verweerder aan het belang van vergunninghoudster ten onrechte een doorslaggevend gewicht heeft toegekend. Zij vindt dat intrekking van de natuurvergunning in dit concrete geval een relatief lichte maatregel is, omdat de biomassacentrale ten tijde van het verzoek om intrekking en het bestreden besluit nog niet was gerealiseerd.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in redelijkheid in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen.
Verweerder heeft de gevolgen van de intrekking voor vergunninghoudster afgezet tegen de effecten die de intrekking heeft voor de natuurwaarden. Daarbij is verweerder terecht uitgegaan van een sterke uitgangspositie van vergunninghoudster aangezien het gaat om een onherroepelijke natuurvergunning waaraan rechtszekerheid kan worden ontleend. De rechtbank verwijst ter ondersteuning van dat standpunt naar de Logtsebaan-uitspraak.Verder heeft verweerder van belang mogen vinden dat een intrekking van de natuurvergunning verstrekkend zou zijn omdat vergunninghoudster de biomassacentrale niet meer zou kunnen (laten) exploiteren en deze reeds in werking is. De stelling van eiseres dat intrekking van de natuurvergunning in dit concrete geval een lichte maatregel is, volgt de rechtbank niet. Hoewel eiseres er terecht op wijst dat de biomassacentrale ten tijde van het verzoek om intrekking en het bestreden besluit nog niet was gerealiseerd, beschikte vergunninghoudster op dat moment al wel over een onherroepelijke vergunning. Alleen al omdat zij aan het onherroepelijke karakter van die vergunning rechtszekerheid mocht ontlenen, is intrekking geen lichte maatregel.
Ook heeft verweerder mogen betrekken dat niet is gebleken dat intrekking van de natuurvergunning een relevante stikstofwinst zou opleveren. Uit de resultaten van de AERIUS-berekening van 24 april 2018 blijkt dat de hoeveelheid stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden de Rijntakken en de Veluwe respectievelijk maximaal 0,19 en 0,09 mol/ha/jaar bedraagt. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat deze hoeveelheden in de categorie van inrichtingen die vergunningplichtig zijn op grond van de Wnb, als laag worden aangemerkt en de rechtbank volgt dat standpunt.
Verder zijn in het betoog van eiseres geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die maken dat verweerder aan het belang van vergunninghoudster niet meer gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het algemeen belang waar eiseres voor opkomt.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
19. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid kunnen afzien van het toepassen van de in artikel 5.4, eerste lid, onder c, van de Wnb neergelegde bevoegdheid om de natuurvergunning in te trekken.
20. Gelet op wat onder 8.2 is overwogen, is het beroep gegrond. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet goed gemotiveerd met welke maatregelen uitvoering wordt of zal worden gegeven aan de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen een afzienbare termijn. Daarom zal het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat met het verweerschrift alsnog een toereikende motivering is gegeven, ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dit betekent dat de weigering om over te gaan tot intrekking van de natuurvergunning stand houdt.
21. Omdat verweerder pas in beroep op juiste wijze duidelijk heeft gemaakt waarom de natuurvergunning niet wordt ingetrokken, zal de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op een zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1).
22. Tot slot bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- aan haar vergoedt.