ECLI:NL:RBGEL:2025:10296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
ARN 24_7980
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens toegenomen klachten en beperkingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 2 december 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van een WIA-uitkering behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.I. Bal, heeft in november 2021 een herbeoordeling aangevraagd bij het UWV vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2021. Het UWV heeft echter geweigerd om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er geen toename van medische beperkingen zou zijn vastgesteld. Eiseres is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het procesverloop en de relevante feiten in de zaak uiteengezet. Eiseres heeft eerder al een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de stelling dat haar psychische klachten zijn toegenomen en dat dit zou moeten leiden tot een wijziging in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

Na beoordeling van de medische rapporten en de argumenten van de verzekeringsartsen, concludeert de rechtbank dat het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen toegenomen beperkingen zijn. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hebben dat de klachten van eiseres in wisselende intensiteit zijn, maar dat dit niet leidt tot een wijziging in de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op de gevraagde WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/7980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.J.L. van Klaveren).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in verband met toegenomen klachten per 1 juni 2021 (datum in geding). Eiseres is het niet eens met deze weigering. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de weigering van de WIA-uitkering.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV de WIA-uitkering terecht heeft geweigerd. Eiseres krijgt daarom geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De uitspraak is als volgt opgebouwd. Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het eind staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 19 november 2021, ontvangen door het UWV op 23 november 2021, om een herbeoordeling gevraagd in verband met per 1 juni 2021 toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft met het besluit van 10 mei 2023 geweigerd om eiseres alsnog een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 26 september 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de weigering van de WIA-uitkering gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A. Bal, als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker via Randstad Uitzendbureau B.V. voor gemiddeld 19,9 uur per week. Ze heeft zich op 18 augustus 2014 ziekgemeld met psychische klachten. Ten tijde van de ziekmelding ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het UWV heeft eiseres vervolgens ziekengeld toegekend op grond van de Ziektewet. Op 14 augustus 2016 heeft eiseres de datum einde wachttijd voor de Wet WIA bereikt. Bij besluit van 11 september 2018 heeft het UWV eiseres geweigerd om haar met ingang van 15 augustus 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit heeft het UWV bij besluit van 21 maart 2019 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen dit besluit op 28 november 2019 ongegrond verklaard. [1] Deze uitspraak van de rechtbank is op 15 september 2021 door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bevestigd. [2]
3.1.
Op 15 november 2019 heeft eiseres bij het UWV om een herbeoordeling gevraagd vanwege verergering van haar oogklachten en psychische klachten (een zogenaamde Amber-beoordeling). Het UWV heeft bij besluit van 20 februari 2020 geweigerd om aan eiseres per 10 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Dit besluit heeft, na een gevoerde bezwaar-, beroeps- en hoger beroepsprocedure [3] , formele rechtskracht gekregen.
3.2.
Bij brief van 19 november 2021 heeft eiseres bij het UWV opnieuw om een herbeoordeling gevraagd vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid per 1 juni 2021 door dezelfde ziekteoorzaak als ten tijde van de WIA-beoordeling. Het UWV heeft geweigerd om eiseres per 1 juni 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat geen sprake is van een toename van de medische beperkingen voor arbeid van eiseres. Het UWV heeft deze conclusie gebaseerd op de medische rapporten van de primaire verzekeringsarts van 4 mei 2023 en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 7 mei 2024 en 23 september 2024.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Voor zover de beroepsgrond over de zorgvuldigheid van de besluitvorming ziet op de stelling dat eiseres niet zou zijn uitgenodigd voor de (aanvankelijk geplande) hoorzitting van 7 mei 2024 en niet is gezien door een verzekeringsarts b&b heeft zij deze beroepsgrond tijdens de zitting niet langer gehandhaafd. Wel heeft eiseres tijdens de zitting betoogd dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig is, omdat op grond van de overgelegde medische informatie en de situatie van eiseres onvoldoende beperkingen zijn gesteld.
4.1.
De rechtbank ziet geen reden om het medisch onderzoek van het UWV onzorgvuldig te achten. Daarbij is het volgende van belang. Uit het rapport van de primaire verzekeringsarts volgt dat het dossier en de beschikbare informatie zijn bestudeerd. Eiseres is ook gezien op een spreekuur en er is een uitgebreide anamnese afgenomen, waarbij de verzekeringsarts uitgebreid heeft gerapporteerd over de ervaren klachten op 1 juni 2021 en daarna. Uit de rapporten van de verzekeringsarts b&b volgt dat in bezwaar ook dossierstudie is verricht en dat de in bezwaar overgelegde (historische) medicatielijst is betrokken. De rechtbank ziet om die redenen geen aanleiding om te oordelen dat de verzekeringsartsen aanvullend onderzoek hadden moeten doen of aanvullende medische informatie hadden moeten opvragen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist. Verder is de rechtbank van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het gegeven dat eiseres het niet eens is met de uitkomsten van het door de verzekeringsartsen verrichte onderzoek en stelt dat er extra beperkingen hadden moeten worden gesteld, maakt als zodanig niet dat het uitgevoerde onderzoek onzorgvuldig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Toegenomen beperkingen
5. Eiseres betoogt dat sprake is van een toename van beperkingen per datum in geding. Ze neemt namelijk zware medicatie vanwege haar toegenomen psychische klachten. De toename van die klachten blijkt ook uit de informatie van haar psychiater Bayram. De klachten zijn zodanig dat sprake is van psychotische klachten. Eiseres kan ook niet meer multitasken en ziet met één oog niet. Dit had op zijn minst moeten resulteren in een toename van beperkingen ten aanzien van haar persoonlijk en sociaal functioneren. Zo volgt uit het CBBS [4] dat bij zware medicatie die de alertheid kunnen beïnvloeden een beperking wordt aangenomen op het item ‘werken zonder verhoogd persoonlijk risico’. Ook staat in het CBBS dat een beperking wordt aangenomen op het item ‘voorspelbare werksituatie’ als sprake is van een angststoornis en als iemand niet meerdere taken tegelijkertijd kan uitoefenen. Bovendien had gelet op de klachten van eiseres een beperking aangenomen moeten worden op het item ‘beroepsmatig vervoer’.
Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts erkend dat sprake is van een verslechtering van de gezondheid op de datum in geding. De primaire verzekeringsarts geeft echter in de rapportage aan dat sprake zou zijn van een tijdelijke toename, terwijl uit de medische informatie blijkt dat de toename van de klachten in ieder geval vanaf datum in geding langere tijd aanwezig was. Deze toename blijkt ook uit het feit dat er een intensief behandelingstraject in de vorm van Eye Movement Desensitization Reprocessing (EMDR) is gestart. Gelet op het feit dat erkend is dat de klachten en beperkingen voor een periode van ten minste één jaar zijn aangehouden, had de verzekeringsarts per datum in geding een gewijzigde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met de toegenomen beperkingen moeten opstellen.
5.1.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan, omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt binnen vijf jaar, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
5.2.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat bij de beoordeling van herbeoordelingsverzoeken de vraag of sprake is van toegenomen beperkingen voorafgaat aan de vraag waardoor deze worden veroorzaakt. [5] De beantwoording van de vraag of de beperkingen van eiseres op 1 juni 2021 zijn toegenomen, moet plaatsvinden aan de hand van een vergelijking tussen de beperkingen zoals die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 augustus 2018, geldend per 15 augustus 2016 en de beperkingen die zijn vastgesteld naar aanleiding van de melding toegenomen arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 1 juni 2021.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsartsen op overtuigende wijze hebben toegelicht dat op de datum in geding geen sprake is van toegenomen beperkingen. De verzekeringsartsen hebben gemotiveerd overwogen, dat hoewel de psychische (angst)klachten van eiseres mede vanwege de COVID-beperkingen en het daardoor geïsoleerd raken rondom de datum in geding (tijdelijk) zijn toegenomen, dit niet leidt tot toegenomen beperkingen ten opzichte van de beperkingen als eerder vastgesteld bij de weigering van de WIA-uitkering. De primaire verzekeringsarts heeft gemotiveerd toegelicht dat de aard van de beschreven klachten overeenkomen met de range aan genoemde klachten, die in intensiteit kunnen wisselen, zoals uitgebreid is beoordeeld in eerdere bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures. Ook de mogelijk tijdelijke toename van positieve symptomen zijn eerder beoordeeld en gewogen. Ook volgt volgens de primaire verzekeringsarts uit het schrijven van psychiater Bayram dat bij eiseres sprake is van dezelfde problematiek, waarmee zij al uitgebreid bekend is. De verzekeringsarts b&b schrijft dat sprake is van een herhaling van zetten: er is in grote lijnen een gelijkblijvende, maar wel enigszins wisselende, medische situatie bij eiseres. Er zijn geen nieuwe diagnosen en geen wezenlijk andere ziektebeelden, waardoor er geen medische gronden zijn om medisch objectieve maatstaven een gewijzigde belastbaarheid aan te nemen. Het enkele feit dat de verzekeringsartsen hebben geconcludeerd dat gedurende een bepaalde periode sprake is van een toename van klachten, betekent niet dat de klachten van eiseres leiden tot verdergaande (arbeidsrelevante) beperkingen per 1 juni 2021 dan die reeds waren vastgesteld in de FML per 15 augustus 2016. De verzekeringsartsen hebben namelijk voldoende gemotiveerd dat eiseres in de laatste jaren psychische klachten heeft gehad in wisselende intensiteit, maar dat niet is gebleken dat de medische situatie van eiseres ten aanzien van de psychische klachten in objectieve zin in de vijf jaar na 15 augustus 2016, de Amber-termijn, zodanig is gewijzigd dat er sprake is van toegenomen beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak. Het is de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op grond van de beschikbare medische gegevens en de dossiergegevens de beperkingen tot het verrichten van arbeid vast te stellen. Daarbij is verder van belang dat eiseres geen medische gegevens heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de motivering van de verzekeringsartsen onjuist of onvolledig is. Dat de verzekeringsartsen vanwege de angststoornis van eiseres nu wel een beperking hadden moeten aannemen op het item ‘voorspelbare werksituatie’ volgt de rechtbank dan ook niet.
5.4.
Wat betreft de medicatie van eiseres oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 23 september 2024 de in bezwaar overgelegde medicatielijst van eiseres heeft betrokken. De verzekeringsarts b&b beschrijft dat de voorgeschreven medicatie niets tot weinig zegt over de beperkingen in functionele mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. In dat kader overweegt de rechtbank verder, dat uit deze medicatielijst blijkt dat eiseres op de datum in geding gebruik maakte van oogdruppels, paroxetine, quetiapine, en d-cura. Deze medicatie, hoewel in wisselende dosering, is dezelfde medicatie als die eiseres al gebruikte ten tijde van haar eerdere WIA-beoordelingen. Dit heeft eiseres tijdens de zitting ook bevestigd. Ook in vorige procedures heeft dit, ondanks de wisselende intensiteit van de psychische klachten van eiseres en haar oogproblematiek, niet geleid tot nadere beperkingen. Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd dat vanwege deze medicatie – ook niet in combinatie met haar psychische en fysieke klachten – op de datum in geding een beperking zou moeten worden aangenomen op de items ‘beroepsmatig vervoer’ en ‘werk zonder verhoogd persoonlijk risico’. Eiseres heeft namelijk niet onderbouwd welke bijwerkingen haar medicatie heeft. De enkele stelling dat de medicatie zorgt voor problemen met de alertheid is daarvoor onvoldoende.
5.5.
Voor zover eiseres heeft willen betogen dat haar toegenomen beperkingen volgen uit het opstarten van een intensief behandeltraject in de vorm van EMDR, volgt de rechtbank dit evenmin. Uit de stukken blijkt namelijk dat de EMDR-behandeling pas in mei 2023, en dus na de datum in geding en de Amber-termijn van vijf jaar, is gestart. Alleen daarom bestaat al geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts b&b dat de EMDR-behandeling geen aanleiding geeft om per de datum in geding toegenomen beperkingen aan te nemen. Bovendien heeft eiseres niet onderbouwd op grond waarvan het gegeven dat zij EMDR-behandeling volgt of gaat volgen tot extra beperkingen moet leiden. Dat het volgen van de EMDR-behandeling de ernst van de klachten aangeeft, zoals eiseres tijdens de zitting heeft gesteld, doet aan het voorgaande niets af.
5.6.
Dat eiseres zich niet herkent in de conclusies van de verzekeringsartsen maakt het oordeel niet anders. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de beleving van eiseres van haar klachten betekent het hebben van klachten nog niet dat er ook (ernstigere) beperkingen moeten worden aangenomen. De beleving van klachten is volgens vaste rechtspraak namelijk niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen bij eiseres zijn vast te stellen. [6] Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
5.7.
De rechtbank is concluderend dan ook van oordeel dat het UWV voldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per datum in geding en waarom de FML van 30 augustus 2018, geldend per 15 augustus 2016, nog steeds van toepassing is op de datum in geding. Het UWV heeft daarom ook van arbeidsdeskundig onderzoek kunnen afzien.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ze krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Bouman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer 19/2093 (niet gepubliceerd).
2.CRvB 15 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3168.
3.CRvB 28 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2087.
4.Claim Beoordelings- en Borgingssysteem
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1683.
6.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 15 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3214.