ECLI:NL:RBGEL:2024:6824

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
ARN 22/5469 en ARN 23/427
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en afwijzing bijzondere bijstand wegens onvoldoende medewerking en bewijsvoering

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, wordt de intrekking van het recht op bijstand van eiser per 1 maart 2022 beoordeeld. Eiser had bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw) en zijn recht op bijstand werd ingetrokken na een politieonderzoek naar gokactiviteiten en drugshandel. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden. Eiser had bankafschriften overgelegd die zijn gokactiviteiten en inkomsten uit de verkoop van cd's aantonen. De rechtbank concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer gegevens ontbraken die eiser had moeten overleggen. Daarnaast wordt de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor medische kosten en gerechtelijke kosten beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft gesteld dat er een voorliggende voorziening is in de vorm van de zorgverzekering en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de gerechtelijke kosten te laat is ingediend. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt het college op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/5469 en ARN 23/427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.J. Botterblom),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen:
a. de beslissing van het college om zijn recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 maart 2022 in te trekken. Verder heeft het college het traject en begeleiding door de klantmanager Werk, de automatische deelname ‘Meedoen’ (per 1 januari 2023) en de automatische toekenning bijzondere bijstand beëindigd per 1 maart 2022.
b. de beslissing van het college om zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een operatie en gerechtelijke kosten af te wijzen.
1.1.
Het college heeft de beslissing onder a. op 24 mei 2022 genomen. Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 (bestreden besluit 1) op de bezwaren van eiser is het college bij dit besluit gebleven. [1]
1.2.
Het college heeft de beslissing onder b. op 9 augustus 2022 genomen. Met het
bestreden besluit van 6 december 2022 (bestreden besluit 2) op de bezwaren van eiser is het college bij dit besluit gebleven. [2]
1.3.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 augustus 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiser was woonachtig aan de [locatie] te [plaats 1] . Hij ontving sinds 19 juli 2013 bijstand op grond van de Pw naar de norm van een alleenstaande. Op 25 oktober 2021 heeft de politie een doorzoeking gedaan in de woning van eiser. Daarbij zijn – onder meer – de volgende goederen aangetroffen: 457,1 gram MDMA, 26,1 gram Ketamine, 174,7 gram natte speed, 3,5 gram natte speed, 59,6 gram MDMA, 23,9 gram XTC (geel), 16,3 gram XTC (oranje), 6,5 gram 2CB, 26,1 gram MDMA capsules, 3,7 gram XTC (roze), 10,5 gram XTC (doodskop), 22,8 gram natte speed en 600 gram aan diverse soorten drugs. Ook trof de politie in de woning veel cd’s aan. Naar aanleiding van de bij de doorzoeking gevonden goederen, heeft de burgemeester van [plaats 1] de woning van eiser met ingang van 19 januari 2022 voor de duur van drie maanden gesloten op grond van de Opiumwet.
2.1.
Omdat de politie het college in kennis had gesteld van de resultaten van de doorzoeking van de woning van eiser, heeft een sociaal rechercheur onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiser verleende bijstand. Daartoe is kennis genomen van de informatie van de politie en het bijstandsdossier van eiser. Verder is op de website [website] gezien dat eiser in de periode van 3 februari 2022 tot 18 april 2022 397 advertenties had geplaatst en dat hij al vijftien jaar actief is op deze site.
2.2.
Eiser is uitgenodigd voor een gesprek op 12 april 2022. Eiser heeft gevraagd om dat gesprek te verzetten omdat hij op dat moment in [plaats 2] verbleef. Naar aanleiding van deze mededeling heeft het college de betaling van de bijstand per 1 maart 2022 geblokkeerd. Het gesprek heeft uiteindelijk op 26 april 2022 plaatsgevonden. Eiser is daarvoor bij brief van 12 april 2022 uitgenodigd. Bij deze brief is hij ook verzocht om bankafschriften van de laatste drie maanden mee te nemen naar dat gesprek. Tijdens het gesprek heeft eiser de door de politie op 25 oktober 2021 in zijn woning aangetroffen drugs bevestigd. Eiser verklaarde dat hij die soorten drugs zelf gebruikt. Hij is ook eerder, in 2013, veroordeeld wegens het overtreden van de Opiumwet (voorhanden hebben en dealen). Eiser koopt de drugs, haalt het op of laat het brengen. Eiser verklaarde verder dat hij de 350 gram MDMA (brokken) van zijn buurman heeft gehad om het te verkopen. Alles boven de € 750 mocht eiser houden, wat hem goed uitkwam in verband met het betalen van een operatie. Eiser verklaarde verder dat hij meestal grotere hoeveelheden inkoopt omdat dat een stuk goedkoper is. Ook verkocht hij wel eens wat aan goede vrienden, dat zou hij nu al twee jaar doen. Dat was tegen iets meer dan de kostprijs, hij zou er geen bakken geld mee verdiend hebben. Als zijn vrienden wat willen hebben komen ze bij eiser thuis wat halen. Eiser verklaarde verder dat hij met de verkoop van drugs zijn eigen gebruik en de aankoop van nieuwe drugs kon bekostigen. Ook heeft eiser verklaard dat hij rond de 5.000 à 6.000 cd’s heeft en deze verkoopt via [website] omdat hij “zo de eindjes aan elkaar knoopt”. Hij heeft nu ongeveer 250 à 300 advertenties online staan. Hij verkoopt al cd’s sinds een jaar of tien. De verkoopprijs wordt op zijn bankrekening gestort. Eiser verklaart dat hij al jaren zo’n € 200 hiermee verdient. Hij heeft geen administratie, die staat in zijn bankafschriften. Eiser besluit zijn verklaring met de mededeling dat hij niet dacht dat hij iets verkeerds deed. Van het gesprek is een verslag gemaakt.
2.3.
Verder zijn eisers bankafschriften van de periode van 1 februari 2022 tot en met 18 april 2022 in het dossier gevoegd; eiser heeft bij de transacties handmatig aangegeven wat de reden van de betaling/ontvangst was. Uit deze bankafschriften kwam naar voren dat eiser regelmatig geld inzet om te gokken en daar ook winsten mee behaalt, dat hij regelmatig geld ontvangt uit de verkoop op [website] en dat er transacties plaatsvinden bij winkels. Op 28 april 2022 heeft de sociaal rechercheur een rapport opgesteld van het onderzoek.
2.4.
Naar aanleiding van de inhoud van het gesprek en de door eiser overgelegde bankafschriften, heeft het college eiser bij brief van 29 april 2022 om nadere gegevens gevraagd, namelijk:
- “Boekhouding en/of administratie van uw gokactiviteiten over de periode 1 maart 2022 tot heden. Het dient hierbij te gaan om objectief verifieerbare gegevens van uw gokactiviteiten en gokopbrengsten, bijvoorbeeld een overzicht van uw gokaccounts. Er dient inzicht gegeven te worden in de geldstromen in deze accounts;
- Boekhouding en/of administratie van verkoop drugs over de periode 1 maart 2022 tot heden. Mocht u dit niet kunnen overleggen, een schriftelijke verklaring waarom u dit niet kunt overleggen;
- Boekhouding en/of administratie van verkoop van cd’s over de periode 1 maart 2022 tot heden;
- Verklaring van uw verblijfplaats over de periode 19 januari 2022 tot 19 april 2022. Hierbij dient u per week aan te geven waar u bent verbleven. Vermeld hierbij het adres en woonplaats en onderbouw dit waar mogelijk met bewijsstukken;
- Ingevulde wijzigingsformulieren over de maanden maart en april 2022. De wijzigingsformulieren zijn bij deze brief gevoegd.”
Eiser moest deze gegevens uiterlijk op 6 mei 2022 inleveren. De blokkering van de betaling van de bijstand is voortgezet. Bij e-mail van 8 mei 2022 heeft eiser op deze brief gereageerd en verwezen naar het verslag van het gesprek van 26 april 2022. Kort gezegd komt het erop neer dat hij geen administratie heeft bijgehouden over de handel in verdovende middelen en dat de administratie over de verkoop van cd’s in zijn bankafschriften staat. Verder heeft hij een aantal verklaringen van buurtbewoners ingestuurd met betrekking tot het proces omtrent ontbinding van zijn huurovereenkomst.
2.5.
Omdat eiser niet volledig had voldaan aan het verzoek van het college in de brief van 29 april 2022, heeft het college bij besluit van 10 mei 2022 eisers bijstand met ingang van 1 maart 2022 opgeschort [3] en eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld bepaalde bewijsstukken in te leveren, namelijk:
- “Boekhouding en/of administratie van uw gokactiviteiten over de periode 1 maart 2022 tot heden. Het dient hierbij te gaan om objectief verifieerbare gegevens van uw gokactiviteiten en gokopbrengsten, bijvoorbeeld een overzicht van uw gokaccounts. Er dient inzicht gegeven te worden in de geldstromen in deze accounts;
- Verklaring van uw verblijfplaats over de periode 19 januari 2022 tot 19 april 2022. Hierbij dient u per week aan te geven waar u bent verbleven. Vermeld hierbij het adres en woonplaats en onderbouw dit waar mogelijk met bewijsstukken;
- Ingevulde wijzigingsformulieren over de maanden maart en april 2022.”
Gelet op de mededeling van eiser dat hij geen administratie heeft van zijn handel in drugs en dat de administratie van de verkoop van cd’s is terug te vinden op zijn bankafschriften, heeft het college deze gegevens bij besluit van 10 mei 2022 niet meer opgevraagd. Verder is in dit besluit vermeld dat eiser bij voicemailbericht van 9 mei 2022 is aangeboden om een afspraak te maken op het stadhuis om samen met een vertegenwoordiger van het college in te loggen om de benodigde gegevens met betrekking tot eisers gokactiviteiten te verkrijgen. Eiser diende uiterlijk op 17 mei 2022 te hebben voldaan aan het verzoek om gegevens. Eiser heeft op 11 mei 2022 twee pagina’s van het verslag van het gesprek van 26 april 2022 getoond en zijn antwoord omcirkeld op de vraag waar hij verbleef tussen 19 januari 2022 en 19 april 2022 (‘in zijn auto, her en der op parkeerplaatsen, totdat het slecht weer werd eind vorige week (de rechtbank begrijpt:
rond 20 april 2022), toen kon hij met zijn auto in een garagebox in [plaats 2] staan’ en ‘hij verbleef bij een kennis in [plaats 2] maar wil daar verder niets over verklaren’). Verder heeft eiser in zijn e-mails van mei 2022 aangegeven dat zijn gokaccounts zijn geblokkeerd/opgezegd en dat schermprints van Holland Casino, Kajot Casino, Cookie Casino en Fruits 4 Real in het dossier zitten.
2.6.
Het college heeft vervolgens het besluit van 24 mei 2022 genomen, waarbij het recht op bijstand van eiser per 1 maart 2022 is ingetrokken. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.7.
Op 26 april 2022 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eigen bijdrage voor een operatie (€ 5.704,73) en voor gerechtelijke kosten (€ 1.133). Bij zijn aanvraag heeft eiser gevoegd: een factuur van het Dienstencentrum Rechtspraak van 29 december 2021 (griffierecht), een bericht van de Raad voor Rechtsbijstand (eigen bijdrage) van 7 januari 2022, nota’s van zijn advocaat (van 26 november 2021, van 3 en 10 januari 2022 en van 14 maart 2022), een factuur van [ziekenhuis] van 28 januari 2022 en gegevens van zijn zorgverzekering, waaronder een overzicht van de door hem gedeclareerde zorgkosten in het jaar 2021. De operatie heeft op 3 december 2021 plaatsgevonden. Bij e-mailbericht van 27 juli 2022 heeft eiser het college bericht dat de factuur van [ziekenhuis] is verlaagd en nu nog € 2.213,12 bedraagt. Eiser heeft zijn aanvraag gehandhaafd.
2.8.
Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.9.
Op 2 juni 2022 heeft eiser een aanvraag om algemene bijstand gedaan. Bij besluit van 19 augustus 2022 heeft het college eiser met ingang van 29 april 2022 bijstand naar de norm van een alleenstaande toegekend.
Het bestreden besluit 1

Wat vindt het college?

3. Het college is van mening dat eiser zijn medewerkingsverplichting [4] heeft geschonden door niet alle gegevens over te leggen die gevraagd zijn. Volgens het college was het nodig om inzage te krijgen in de gokactiviteiten van eiser. Deze zijn niet voldoende te achterhalen uit de bankafschriften. Gewonnen bedragen en direct weer ingezette bedragen zijn hierop niet te achterhalen. Eiser heeft geen boekhouding bijgehouden en hij heeft zijn accounts geblokkeerd/opgezegd alvorens uitdraaien of screenshots te maken, wat voor zijn rekening en risico komt. Ook heeft eiser onvoldoende inlichtingen verstrekt over zijn verblijfplaats. Dit is van belang voor de vraag of eiser wel recht heeft op bijstand van de gemeente Nijkerk en of er mogelijk sprake is van een andere norm. Voor het college waren de wijzigingsformulieren wel relevant, maar eiser heeft ervoor gekozen om deze niet in te leveren wat voor zijn rekening en risico komt. Voor zover er onderwerpen in deze formulieren stonden die niet van belang waren had eiser dat op die formulieren kunnen aangeven. Tot slot heeft eiser geen boekhouding bijgehouden over zijn opbrengsten uit de verkoop van drugs en cd’s. Volgens het college heeft eiser bekend dat hij drugs heeft verkocht en heeft de kortgedingrechter dit ook aangenomen, zodat de ontkenning daarvan in het bezwaarschrift niet wordt gevolgd. Verder zijn de opbrengsten van de verkoop van de cd’s niet volledig inzichtelijk gemaakt, omdat eiser heeft verklaard ook wel eens aan de deur te verkopen. Het college heeft de intrekking van eisers recht op bijstand in het bestreden besluit 1 gebaseerd op de artikelen 17, tweede lid, en 54, vierde lid, van de Pw.

Wat vindt eiser?

4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit 1 onduidelijk is. Enerzijds noemt het college artikel 17, tweede lid, van de Pw, anderzijds artikel 17, eerste lid, van de Pw. Verder stelt eiser dat het opschortingsbesluit onrechtmatig is omdat het recht op bijstand daarbij ten onrechte per 1 maart 2022 is opgeschort. Ook heeft het college de maximale duur van acht weken, zoals vermeld in artikel 54, eerste lid, van de Pw overschreden. Het bestreden besluit 1 is ook onrechtmatig, omdat artikel 54, vierde lid, van de Pw daarvoor niet als grondslag kan dienen.
4.1.
Eiser stelt verder dat hij zijn verzuim, om gegevens over te leggen over zijn gokactiviteiten, tijdig heeft hersteld. Hij heeft zijn bankafschriften overgelegd waarop de gewonnen en ingezette bedragen zichtbaar zijn. Er kan niet meer worden ingelogd op het account. Dit is hem niet te verwijten omdat hij dit heeft gedaan om te voorkomen dat hij verder ging met gokken. Het standpunt van het college met betrekking tot de ontbrekende informatie over zijn verblijfplaats heeft betrekking op het bepaalde in artikel 17, eerste lid, van de Pw en dat is niet de grondslag van het bestreden besluit 1. Volgens eiser is er geen wettelijke verplichting voor hem om dit te doen. Bovendien eist het college deze informatie ver na het verstrijken van de periode waarop die informatie ziet. Eiser heeft uitgelegd dat hij in zijn auto heeft geslapen op diverse openbare wegen in de gemeente Nijkerk en in een garagebox van een vriend in [plaats 2] . Bewijzen van het slapen in de auto zijn uiteraard niet voorhanden. Eiser heeft dus gehoor gegeven aan dit verzoek. Subsidiair kan van een dakloos persoon het achteraf niet verstrekken van informatie over waar hij elke week heeft geslapen niet verweten worden. Verder vindt eiser het een absurde gang van zaken dat hij wijzigingsformulieren moet invullen terwijl er geen wijzigingen zijn. Het college wist ook dat er geen wijzigingen waren in de maanden maart en april 2022. Alle onderwerpen in de formulieren zijn besproken tijdens het gesprek van 26 april 2022. De formulieren hadden dus geen enkele toegevoegde waarde. Eiser is ook alleen verplicht om deze formulieren in te vullen als er wijzigingen zijn in zijn situatie. Subsidiair stelt eiser dat het niet evenredig is om zijn bijstand in te trekken, alleen op basis van het niet inleveren van deze wijzigingsformulieren. Met betrekking tot de opbrengsten van de verkoop van drugs en cd’s stelt eiser dat deze vermeende inkomsten niet relevant zijn in deze procedure. Het college heeft hiervan in het bestreden besluit 1 melding gemaakt in verband met het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de Pw, wat niet de grondslag van is van de beslissing om eisers recht op bijstand in te trekken. Subsidiair stelt eiser dat hij geen boekhouding heeft bijgehouden van opbrengsten uit drugshandel omdat hij niet heeft gehandeld. Dat er mogelijk aanwijzingen zijn dat eiser dit in het verleden deed betekent niet dat dat ten tijde van het opvragen van de boekhouding zo was. Voor wat betreft de verkoop van cd’s heeft eiser naar zijn bankafschriften verwezen en heeft het college daar inzage in gehad. Bovendien was er sprake van verkoop van eigen goederen waarvan de opbrengst onder de vermogensgrens lag.

Beoordeling door de rechtbank

5. In zaken als de onderhavige loopt de te beoordelen periode gebruikelijk van de datum per wanneer het recht op bijstand van eiser is ingetrokken (1 maart 2022) tot en met de datum waarop dat intrekkingsbesluit is genomen (24 mei 2022). [5] De rechtbank ziet echter aanleiding om in deze zaak een andere beoordelingsperiode te hanteren namelijk van 1 maart 2022 tot en met 28 april 2022. Immers, bij besluit van 19 augustus 2022 is aan eiser met ingang van 29 april 2022 bijstand toegekend, zodat ervan moet worden uitgegaan dat het college van mening is dat eiser met ingang van die datum recht heeft op bijstand. Dit maakt overigens dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit 1 voor wat betreft de periode van 29 april 2022 tot en met 24 mei 2022, omdat hij over deze periode bijstand heeft gekregen naar de voor hem geldende norm. Dat hij desalniettemin wel procesbelang zou hebben is niet gebleken. De rechtbank hecht er ter voorlichting van partijen aan te vermelden dat de hierna gegeven oordelen zien op de hiervoor vermelde periode en uitdrukkelijk geen oordeel inhouden over eerdere perioden.
5.1.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. In dit geval betekent dit dat het college aannemelijk moet maken dat eiser in de te beoordelen periode de medewerkingsverplichting heeft geschonden door geen dan wel onvoldoende gegevens te verstrekken waardoor het recht op bijstand met ingang van 1 maart 2022 niet is vast te stellen.
5.2.
In zijn beroepschrift stelt eiser dat het opschortingsbesluit van 10 mei 2022 onrechtmatig is. De rechtbank komt niet toe aan het beoordelen van deze beroepsgrond omdat het opschortingsbesluit haar in dit geding niet voorligt.
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit 1 diverse gebreken kent. De rechtbank zal dat hieronder toelichten. Het bestreden besluit 1 is dan ook in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zal om die reden worden vernietigd.
Wettelijke grondslag.
7. De rechtbank begint met vast te stellen dat het college in beroep, nadat de rechtbank daarover in het kader van het vooronderzoek vragen had gesteld, de wettelijke grondslag van het bestreden besluit 1 heeft gewijzigd. Zo had het college bij het bestreden besluit 1 het recht op bijstand van eiser per 1 maart 2022 ingetrokken op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw, omdat eiser zijn medewerkingsverplichting had geschonden. [6] In zijn brief van 3 juni 2024 heeft het college erkend dat artikel 54, vierde lid, van de Pw niet meer aan het bestreden besluit 1 ten grondslag kon worden gelegd en heeft het college de wettelijke grondslag gewijzigd naar artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw. Het bestreden 1 kent op dit punt dus al een gebrek.
Heeft eiser zijn medewerkingsverplichting geschonden?
8. Volgens het college, die daarbij heeft verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften, heeft eiser deze verplichting geschonden omdat hij geen dan wel onvoldoende gegevens heeft verstrekt:
1. over zijn gokactiviteiten;
2. over zijn verblijfplaats tijdens de sluiting van zijn woning op grond van de Opiumwet;
3. door de wijzigingsformulieren niet in te sturen;
4. over zijn handel in drugs;
5. over de verkoop van cd’s.
De rechtbank zal deze vijf aspecten hieronder afzonderlijk bespreken.
Gokactiviteiten.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de te beoordelen periode gokactiviteiten heeft verricht. Eiser heeft naar voren gebracht dat uit de door hem overgelegde bankafschriften, die in ieder geval zien op de periode van 1 maart 2022 tot en met 18 april 2022, volgt wat zijn gokactiviteiten zijn geweest en welke inleg hij daar voor heeft gedaan. Ook staan hier stortingen van gokbedrijven (winstuitkeringen) op. Verder heeft hij stukken (schermprints) overgelegd waaruit volgt dat zijn gokaccounts zijn geblokkeerd.
9.1.
De vraag die de rechtbank voorligt is of het college eiser terecht heeft verweten dat hij hiermee niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de bankafschriften volgt welke bedragen eiser heeft ingelegd en uitbetaald heeft gekregen in verband met zijn gokactiviteiten. Bovendien heeft hij bewijsstukken overgelegd dat zijn accounts zijn geblokkeerd. Het is dan vervolgens aan het college, gezien de op hem rustende bewijslast, om met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat er meer gegevens hierover beschikbaar zijn die eiser niet heeft overgelegd. Daarin is het college naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Omdat op de bankafschriften zichtbaar is dat eiser winstuitkeringen heeft gehad, had het college aannemelijk moeten maken dat eiser desondanks nog tegoeden had op zijn accounts, waarover hij niet meer kon beschikken, maar waarover hij nog wel gegevens had kunnen en moeten aanleveren. Dat is niet gebeurd. Het college heeft eiser bij brief van 12 april 2022 verzocht om bankafschriften te overleggen van de laatste drie maanden; eiser heeft dat gedaan door bankafschriften te overleggen over de periode van 1 februari 2022 tot en met 18 april 2022. Het college heeft hem niet meer gevraagd om bankafschriften te overleggen over de periode na 18 april 2022 (voor zover in dit geding van belang) tot en met 28 april 2022 en kan eiser dus niet tegenwerpen dat hij dat niet heeft gedaan.
Verblijfplaats.
10. Vast staat ook dat eiser in de periode van 19 januari 2022 tot 19 april 2022 niet in zijn woning op het uitkeringsadres kon verblijven. Eiser heeft het college een verklaring gegeven over zijn verblijfplaats in deze periode.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college eiser ten onrechte heeft gevraagd naar gegevens hierover en vervolgens eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij over zijn verblijfplaats in deze drie maanden onvoldoende gegevens heeft verstrekt. De rechtbank stelt voorop dat eiser vanwege een tijdelijke onmogelijkheid van bewoning van zijn uitkeringsadres feitelijk elders verbleef. De rechtbank neemt ook aan dat eiser, toen zijn woning door de burgermeester weer werd geopend, is teruggekeerd naar zijn uitkeringsadres, zo hij ter zitting heeft gesteld. Het college heeft dat namelijk onvoldoende weersproken. Het college heeft bovendien niet met concrete feiten en omstandigheden weersproken dat eiser zijn maatschappelijk leven overigens ongewijzigd heeft voortgezet in de gemeente Nijkerk (bijvoorbeeld dat hij dat niet heeft verplaatst naar een andere gemeente), zodat de rechtbank concludeert dat hij zijn woonadres op zijn uitkeringsadres heeft behouden, ook in de periode van 19 januari 2022 tot 19 april 2022. [7] Dit maakt dat de vraag naar waar eiser feitelijk heeft verbleven in de periode van de woningsluiting verder niet relevant is in het kader van de bijstandsverstrekking; eisers recht op bijstand zou dan (wanneer in de onderhavige casus dit punt als enige zou spelen) in de periode van woningsluiting ongewijzigd doorlopen. Er was dus geen reden voor het college om vragen te stellen aan of gegevens op te vragen bij eiser over waar hij heeft verbleven in de periode van de drie maanden durende woningsluiting en eiser kan dan niet worden tegengeworpen dat wat hij hierover heeft verklaard onvoldoende is en hij zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden.
Wijzigingsformulieren.
11. Uit het dossier volgt dat het college eiser bij brieven van 29 april 2022 en 10 mei 2022 heeft gevraagd om de wijzigingsformulieren over de maanden maart en april 2022 in te vullen en in te leveren. Eiser heeft dat niet gedaan.
11.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij deze formulieren niet heeft ingevuld en ingeleverd. Eiser stelt dat er geen wijzigingen waren die hij aan het college kon mededelen. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat eiser van mening is dat deze gegevens al op een andere manier door hem aan het college waren medegedeeld of bij het college bekend waren. Dat dit standpunt onjuist is – en eiser desondanks middels deze formulieren nog meer gegevens had moeten verstrekken – heeft het college niet aannemelijk gemaakt, terwijl die bewijslast wel op hem rust. Ter zitting heeft het college desgevraagd nog aangegeven dat zijn verzoek om het invullen en terugsturen van de wijzigingsformulieren zag op de vraag waar eiser in de periode van woningsluiting heeft verbleven. De rechtbank heeft hierover hiervoor al geoordeeld dat gezien de feitelijke situatie er voor het college geen reden was om hierover vragen te stellen of om het overleggen van gegevens te verzoeken.
Drugshandel.
12. Vast staat dat de politie op 25 oktober 2021 op grond van strafrechtelijke bevoegdheden eisers woning heeft doorzocht en daar diverse soorten en hoeveelheden (hard)drugs heeft gevonden. Eiser heeft ten overstaan van de rapporteur van het college hierover een verklaring afgelegd. Uit deze verklaring volgt dat eiser niet alleen diverse soorten en hoeveelheden (hard)drugs voorhanden had, maar dat hij dat ook heeft verstrekt/verkocht aan anderen. De rechtbank is het met het college eens dat in dat geval gesproken kan worden van handel.
12.1.
Eiser stelt echter dat hij zich in de periode in geding, 1 maart 2022 tot en met 28 april 2022, daar niet meer mee bezig hield. De rechtbank is van oordeel dat het college niet met concrete feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat van deze stelling van eiser niet uitgegaan kon worden. Waarom eiser dan alsnog een boekhouding en/of administratie moest overleggen over deze activiteiten en hij – door dat niet te doen – in de periode in geding zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden, is de rechtbank niet gebleken. Het college heeft zich dan ook ten onrechte op dit standpunt gesteld.
Cd’s.
13. Tot slot is tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de te beoordelen periode cd’s heeft verkocht via [website] . Eiser heeft naar voren gebracht dat uit de door hem overgelegde bankafschriften, die in ieder geval zien op de periode van 1 maart 2022 tot en met 18 april 2022, volgt wat hij aan inkomsten heeft ontvangen uit de verkoop van cd’s.
13.1.
De vraag die de rechtbank voorligt is of het college eiser terecht heeft verweten dat hij met het overleggen van de bankafschriften niet heeft voldaan aan zijn medewerkingsverplichting. Volgens het college heeft eiser namelijk verklaard dat hij ook wel eens aan de deur verkocht en dan contant geld ontving. De rechtbank heeft in eisers verklaring, die hij tijdens het gesprek op 26 april 2022 heeft afgelegd, gelezen dat af en toe een koper de aankoop bij hem kwam ophalen, maar dat dat extreem minimaal was. De rapporteur vraagt vervolgens hoe eiser kan verklaren dat hij al die jaren € 200,- verdient met de verkoop van cd’s en of dat per week of per maand is, waarop eiser heeft geantwoord dat dat per maand is. Eiser stelt dat hij geen boekhouding en/of administratie heeft bijgehouden van zijn handel in cd’s. Deze gegevens kan hij dus ook niet overleggen. Eiser heeft wel bankafschriften overgelegd waarop hij heeft aangeduid welke stortingen afkomstig zijn van de handel in cd’s. Hiermee heeft eiser echter geen gegevens overgelegd over de contante betalingen ‘aan de deur’. De rechtbank is gezien voorgaande van oordeel dat eiser zijn medewerkingsverplichting niet heeft geschonden. De bankafschriften die hem gevraagd zijn, heeft hij ingeleverd. Bewijsstukken over de contante verkoop (zoals een boekhouding of administratie) heeft eiser niet. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser wel gegevens had over zijn contante verkoop die hij – ondanks zijn verplichting daartoe – niet heeft overgelegd. Met betrekking tot de bankafschriften oordeelt de rechtbank dat het college eiser bij brief van 12 april 2022 heeft verzocht om bankafschriften te overleggen van de laatste drie maanden; eiser heeft dat gedaan door bankafschriften te overleggen over de periode van 1 februari 2022 tot en met 18 april 2022. Het college heeft hem niet meer gevraagd om bankafschriften te overleggen over de periode na 18 april 2022 (voor zover in dit geding van belang) tot en met 28 april 2022 en kan eiser dus niet tegenwerpen dat hij dat niet heeft gedaan.
Conclusie.
14. Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden door de door het college gevraagde gegevens niet te overleggen. Over eisers gokactiviteiten en verkoop van cd’s waren gegevens bekend en het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser nog over meer gegevens beschikte hierover, die hij niet heeft overgelegd. Het college had geen reden om eiser gegevens over zijn tijdelijke verblijfplaats en zijn drugshandel op te vragen en dat geldt ook voor de wijzigingsformulieren over de maanden maart en april 2022.
Gevolg.
15. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat de daarvoor benodigde gegevens ontbreken. De rechtbank kan dit standpunt niet volgen. Gelet op het voorgaande had het college aan de hand van de gegevens over eisers gokactiviteiten en de handel in cd’s eisers recht op bijstand kunnen schatten. Ten eerste had het college de nog ontbrekende bankafschriften over de periode van 19 april 2022 tot en met 28 april 2022 kunnen opvragen, zodat ook duidelijk was welke inkomsten eiser heeft gegenereerd met zijn gokactiviteiten en zijn handel in cd’s in deze tien dagen. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat er nog gegevens zijn over eisers gokactiviteiten en zijn verkoop van cd’s naast de al overgelegde bankafschriften, waar eiser over kan beschikken en die hij niet heeft overgelegd, kan het college aan de hand van de wel overgelegde gegevens de inkomsten van eiser uit zijn gokactiviteiten en de verkoop van cd’s schatten. Voor zover er naast de gegevens op de overgelegde bankafschriften, nog gegevens ontbraken over de contante handel in cd’s had het college naar het oordeel van de rechtbank de inkomsten kunnen schatten aan de hand van de gegevens die hierover wel voorhanden zijn, bijvoorbeeld eisers verklaring. Ook zou het college aansluiting kunnen zoeken bij de door eiser op [website] geplaatste advertenties, gegevens waartoe het college toegang kan krijgen. Het eventuele nadeel voor eiser voortvloeiende uit de resterende onzekerheden over die contante inkomsten uit handel in cd’s, mag daarbij voor zijn rekening worden gelaten, omdat eiser heeft verzuimd over deze contante inkomsten een registratie bij te houden wat wel van hem verwacht had kunnen worden.
15.1.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit 1 wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet in stand kan blijven en zal worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 1 in stand te laten en zal bepalen dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Omdat uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat het college nog nader onderzoek zal moeten doen en onduidelijk is hoe lang dat onderzoek zal duren, en omdat de rechtbank er ook serieus rekening mee houdt dat het college tot een ander besluit zal kunnen komen dan het intrekken van het recht op bijstand van eiser over de (gehele) te beoordelen periode, ziet de rechtbank ook geen reden om tussenuitspraak te doen. In het geval het college bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar eisers recht op bijstand in de te beoordelen periode alsnog met inachtneming van wat hiervoor is overwogen zal herzien of intrekken op grond van artikel 54, derde lid, tweede volzin, van de Pw zal het college aanvullend nog een belangenafweging moeten verrichten aangezien het herzien of intrekken van het recht op bijstand op deze grondslag een discretionaire bevoegdheid inhoudt.
Het bestreden besluit 2

Wat vindt het college?

16. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere bijstand wordt verleend voor de kosten van de operatie, omdat sprake is van een passende voorliggende voorziening, namelijk de zorgverzekering. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om bij zijn zorgverzekering te informeren of een bepaalde behandeling wordt vergoed. Daarvoor had hij ook voldoende tijd omdat het hele voortraject voor de operatie anderhalf jaar heeft geduurd. Als eiser een ziekenhuis had gekozen waar zijn zorgverzekering een contract mee had, waren alle kosten voor 100% vergoed. Omdat eiser dat heeft nagelaten kunnen de kosten niet worden neergelegd bij het college. Er zijn geen dringende redenen gebleken die maken dat de kosten toch vergoed moeten worden. Er wordt eveneens geen bijzondere bijstand verleend voor de kosten van griffierecht, eigen bijdrage en honorarium van de advocaat, omdat de aanvraag volgens de Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Nijkerk (de Beleidsregels) binnen drie maanden nadat de kosten gemaakt zijn moet worden ingediend. De facturen zijn van 26 november 2021, 29 december 2021, 3, 7 en 10 januari 2022 en de aanvraag van 26 april 2022 is buiten de termijn van drie maanden ingediend. De sluiting van eisers woning kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die te late indiening verschoonbaar maken. De facturen dateren allemaal van vóór de sluiting en eiser had zelf maatregelen moeten treffen om zijn post te halen en te lezen tijdens de sluiting van zijn woning. Ook is niet gebleken waarom hij niet tijdig een aanvraag kon (laten) indienen. Tot slot is de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van [advocatenkantoor] (factuur van 14 maart 2022) afgewezen omdat het college het recht op bijstand niet kan vaststellen. Eiser heeft geen openheid van zaken gegeven over zijn gokactiviteiten. Verwezen wordt naar de motivering van het bestreden besluit 1.

Wat vindt eiser?

17. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college niet is ingegaan op zijn bezwaren en niet heeft gemotiveerd waarom er in zijn geval sprake is van een passende voorliggende voorziening. Het college heeft niet beoordeeld of er een ander ziekenhuis was die op dat moment de juiste operatie kon uitvoeren die wel zou worden vergoed door zijn zorgverzekering. Verder heeft het college ten onrechte niet gereageerd op zijn stelling dat afgeweken had moeten worden van de Beleidsregels. Eiser heeft daartoe bijzondere omstandigheden aangevoerd, waardoor het voor hem niet mogelijk was om eerder een aanvraag in te dienen. Ook mocht eiser zijn woning niet in en hij had dus onmogelijk zijn post kunnen halen en lezen. Er is sprake van een zeer beperkte overschrijding van de termijn van drie maanden. Het evenredigheidsbeginsel had tot toewijzing van de aanvraag moeten leiden. Tot slot stelt eiser dat hij na twee maanden weer bijstand heeft ontvangen van het college en dat er dus maar een periode van twee maanden is geweest dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Verder heeft eiser de intrekking van zijn recht op bijstand per 1 maart 2022 betwist. In de periode van twee maanden is geen sprake geweest van handel in drugs of cd’s.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
18. Uit vaste rechtspraak volgt dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld moet worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. [8]
18.1.
Op grond van artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Op grond van de tweede volzin strekt het recht op bijstand zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
18.2.
Artikel 16, eerste lid, van de Pw biedt de mogelijkheid om in afwijking van in artikel 15, eerste lid, van de Pw bedoelde kosten bijstand te verlenen als, gelet op alle omstandigheden, zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kunnen zeer dringende redenen zich alleen voordoen als zich een acute noodsituatie voordoet. Bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet zal moeten worden meegewogen of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. Daarbij is verder van belang dat de wetgever bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ heeft gedacht aan een extreme situatie en nadrukkelijk niet heeft beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is. [9]
19. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit 2 op het punt van de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de gerechtelijke kosten van [advocatenkantoor] een gebrek kent. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
Bijzondere bijstand voor de operatie en de gerechtelijke kosten (niet zijnde de kosten van [advocatenkantoor] ).
20. Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten van een operatie en de gerechtelijke kosten zich voordeden en dat deze noodzakelijk waren. Of deze kosten in het geval van eiser voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en of hij ze al dan niet zou kunnen voldoen uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm kan, gelet op wat hierna wordt overwogen, buiten beschouwing blijven.
20.1.
Niet in geschil is dat de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor de kosten van de operatie een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten betreft. De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat artikel 15 van de Pw in de weg staat aan toekenning van deze aanvraag. Immers, de Zorgverzekeringswet en de daarop gebaseerde regelgeving moet voor de kosten van (para)medische zorg in dit geval als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Pw worden beschouwd. Het college heeft gesteld dat de operatie is uitgevoerd door een zorgverlener waar eisers zorgverzekering geen contract mee had en dat de kosten van de operatie door de zorgverzekering volledig zouden zijn vergoed als de operatie zou zijn uitgevoerd door een zorgverlener waar eisers zorgverzekering wel een contract mee had. Eiser heeft dit niet bestreden, maar voert aan dat het college niet heeft beoordeeld of er een ander ziekenhuis was die op dat moment de juiste operatie kon uitvoeren die wel zou worden vergoed door zijn zorgverzekering. Met deze beroepsgrond miskent eiser dat het niet op de weg van het college ligt om dit aannemelijk te maken maar juist op de weg van de aanvrager, zijnde eiser. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het college deze aanvraag terecht heeft afgewezen. Dat sprake zou zijn van zeer dringende redenen op grond waarvan het college gezien artikel 16 van de Pw alsnog bijzondere bijstand had moeten verlenen is niet gebleken. De door eiser ter zitting naar voren gebrachte omstandigheden kunnen namelijk niet worden aangeduid als omstandigheden waardoor een acute noodsituatie was ontstaan die niet anders was te verhelpen dan door verlening van bijzondere bijstand.
21. Volgens vaste rechtspraak vloeit uit artikel 43, eerste lid, en artikel 44 van de Pw voort dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. [10]
21.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn aanvraag van 26 april 2022 om bijzondere bijstand voor de gerechtelijke kosten heeft gedaan nadat deze zijn opgekomen. Vast staat ook dat deze kosten zijn opgekomen meer dan drie maanden vóór de datum van de aanvraag.
21.2.
Het college hanteert ten aanzien van het aanvragen van bijzondere bijstand buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit beleid is opgenomen in de Beleidsregels bijzondere bijstand 2019. Niet in geschil is dat volgens het buitenwettelijk begunstigend beleid van het college een aanvraag voor bijzondere bijstand moet zijn ingediend binnen drie maanden nadat de kosten zijn opgekomen. Dit beleid betekent dat het college soepeler is dan de Pw voorschrijft. Volgens vaste rechtspraak wordt een dergelijk beleid als gegeven beschouwd en moet de bestuursrechter volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast. [11]
21.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zijn beleid op consistente wijze toegepast. De door eiser bij zijn aanvraag overgelegde facturen dateren allemaal van meer dan drie maanden voor zijn aanvraag (26 november 2021, 29 december 2021 en 3, 7 en 10 januari 2022). De aanvraag van eiser is in zoverre dus conform het beleid terecht afgewezen. De rechtbank is verder met het college van oordeel dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Voorop staat dat de facturen zijn gedateerd vóór 19 januari 2022. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom eiser – zoals hij stelt – niet in staat was om de aanvraag eerder in te dienen dan 26 april 2022, omdat zijn woning door de burgemeester was gesloten. Dat er slechts sprake is van een zeer beperkte overschrijding van de termijn van drie maanden, wat daar ook van zij, is eveneens geen bijzondere omstandigheid. Dat het evenredigheidsbeginsel tot toewijzing van de aanvraag had moeten leiden heeft eiser verder niet onderbouwd.
Bijzondere bijstand voor de kosten van [advocatenkantoor] .
22. De rechtbank stelt vast dat het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van [advocatenkantoor] heeft afgewezen omdat uit het bestreden besluit 1 volgt dat niet kan worden vastgesteld of eiser recht heeft op bijstand. Onder verwijzing naar wat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld over de rechtmatigheid van het bestreden besluit 1 kan deze motivering niet in stand blijven. Of eiser desalniettemin recht heeft op bijzondere bijstand voor deze kosten kan de rechtbank op dit moment niet beoordelen, omdat nog onduidelijk is wat het standpunt van het college zal zijn in de opnieuw te nemen beslissing op bezwaar in de zaak met nummer ARN 22/5469. Het bestreden besluit 2 is dan ook op dit punt in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb en zal om die reden in zoverre worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen van het (te vernietigen deel van het) bestreden besluit 2 in stand te laten en zal bepalen dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar zal moeten nemen. Het college zal hierover een nader standpunt moeten innemen en dit standpunt zal afhankelijk zijn van de uitkomst van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zoals aan het college in punt 15.1 van deze uitspraak is opgedragen. Dit is tevens de reden dat de rechtbank ook geen reden ziet om een tussenuitspraak te doen.

Algehele conclusie en gevolgen

23. De beroepen zijn gegrond, omdat de bestreden besluiten (deels) in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:1, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat eiser (deels) gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten (in zoverre). De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten voor zover die worden vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit heeft de rechtbank hiervoor al uitgelegd.
23.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college (deels) nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
23.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden in beide zaken en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser in beide zaken een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit 1;
- vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover daarbij de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van [advocatenkantoor] is gehandhaafd;
- draagt het college op om binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, (deels) nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 100,- (2 x € 50,-) aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Het beroep tegen dit bestreden besluit is geregistreerd onder zaaknummer ARN 22/5469.
2.Het beroep tegen dit bestreden besluit is geregistreerd onder zaaknummer ARN 23/427.
3.Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw.
4.Artikel 17, tweede lid, van de Pw.
5.Zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1644, r.o. 4.1.
6.Artikel 17, tweede lid, van de Pw.
7.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:296, r.o. 4.5.3. en 4.7.
8.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1620, r.o. 4.1.
9.Zie de uitspraak van de CRvB 13 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:985, ro. 4.5.6..
10.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 21 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:986).
11.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2009, (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1918).