ECLI:NL:RBGEL:2024:5861

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 22_3653
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-aanslag en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 494.000 per 1 januari 2021 en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het na afloop van de bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende betwist de ontvangst van de beschikking, maar de rechtbank vindt deze betwisting ongeloofwaardig. De rechtbank wijst erop dat de bezwaartermijn begint op de dag na de dagtekening van de beschikking, en dat belanghebbende geen feiten heeft aangedragen die de uitzondering op deze regel zouden rechtvaardigen. Hierdoor is het bezwaarschrift buiten de termijn ingediend.

Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500 toe. Ook worden de proceskosten van belanghebbende vergoed, tot een bedrag van € 218,75. De Staat wordt veroordeeld tot betaling van deze bedragen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3653

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres], in [vestigingsplaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem, de heffingsambtenaar,

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), in Den Haag, de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 mei 2022.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] per 1 januari 2021 vastgesteld op € 494.000. Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Doetinchem voor het jaar 2022 opgelegd.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde deelgenomen en namens de heffingsambtenaar [naam].

Feiten

1. Belanghebbende is huurder van de onroerende zaak. De dagtekening van de beschikking is 31 januari 2022. Namens belanghebbende is bij brief met dagtekening 4 maart 2022 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift op 6 april 2022 ontvangen. Hij heeft het niet-ontvankelijk verklaard omdat het na afloop van de bezwaartermijn is ingediend.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij overweegt zij het volgende.
4. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar de enveloppe overgelegd met daarop het stempel 6 april 2022, de dag waarop het bezwaarschrift is ontvangen.
5. Belanghebbende betwist de ontvangst (en daarmee de verzending) van de beschikking. Zij verwijst daarbij naar onder meer een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 september 2023. [1] Zij heeft hiervoor geen feiten aangevoerd maar enkel gewezen op de bewijslast die op de heffingsambtenaar rust.
6. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de ontvangst van de beschikking niet geloofwaardig heeft betwist. In dat opzicht is de zaak anders dan die bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarbij is van belang dat de heffingsambtenaar erop heeft gewezen dat de betaling van de aanslag op 28 februari 2022 heeft plaatsgevonden. De gemachtigde heeft ter zitting aangevoerd dat hij ervan uitgaat dat dit een automatische afschrijving betreft. Dit acht de rechtbank niet geloofwaardig omdat de uiterste vervaltermijn 30 april 2022 was. Een automatische incasso wordt niet twee maanden voor de uiterste vervaltermijn geïncasseerd. Daarop heeft de gemachtigde ter zitting aangegeven dat de beschikking naar de lokale vestiging van zijn cliënt is verzonden, dat deze daar mogelijk is blijven liggen en pas later via het hoofdkantoor bij de gemachtigde is terechtgekomen. Dat door deze handelswijze te laat bezwaar is gemaakt komt echter voor risico van belanghebbende. De bekendmaking is op zich juist.
7. Voor zover uit de stelling van belanghebbende moet worden begrepen dat zij betwist dat de verzending uiterlijk op de datum van dagtekening (31 januari 2022) heeft plaatsgevonden, en dat zij meent dat die verzending later heeft plaatsgevonden, verwijst de rechtbank naar artikel 22j, aanhef, en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De bezwaartermijn vangt aan op de dag na de dagtekening, tenzij die dag is gelegen vóór de dag van bekendmaking. Als hoofdregel geldt dus dat de bezwaartermijn ingaat op de dag na de vermelde dagtekening. De “tenzij” is de uitzondering, waarop belanghebbende zich beroept. Zij moet dan op zijn minst feiten stellen op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat deze “tenzij” van toepassing is. Hiervoor heeft belanghebbende niets aangedragen.
8. Omdat belanghebbende de verzending en ontvangst van de beschikking niet geloofwaardig heeft betwist, is de bezwaartermijn op 1 februari 2022 aangevangen. Het bezwaarschrift is daarmee buiten de termijn ingediend. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van belanghebbende is dus ongegrond.
Vergoeding van immateriële schade
9. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade. Bij de beoordeling van dat verzoek gaat de rechtbank uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [2] .
10. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek [3] .
11. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 6 april 2022. De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (afgerond) vijf maanden langer dan 24 maanden. De redelijke termijn is dus met (afgerond) vijf maanden overschreden. Dit betekent dat recht bestaat op een schadevergoeding van € 500. De heffingsambtenaar heeft binnen zes maanden uitspraak gedaan. De Staat moet daarom de schadevergoeding betalen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt dan niet toe aan de beoordeling of de WOZ-waarde en de aanslag te hoog zijn vastgesteld. Omdat het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt toegewezen, krijgt belanghebbende een vergoeding voor de proceskosten. De Staat moet deze vergoeding betalen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het verzoek met een waarde van € 875 [4] en een wegingsfactor 0,25). Er bestaat geen aanleiding om een punt voor de zitting toe te kennen, aangezien het verzoek niet is besproken tijdens de zitting. De rechtbank hanteert een wegingsfactor 0,25 omdat belanghebbende uitsluitend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn recht heeft op een vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank zal daarnaast bepalen dat de Staat het betaalde griffierecht moet vergoeden op grond van de overgangsregeling die de Hoge Raad heeft vastgesteld [5] .
13. Op grond van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm [6] zijn de daarin genoemde wijzigingen met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade op deze zaak nog niet van toepassing. De rechtbank merkt echter op dat uitbetaling van de in deze procedure toegekende bedragen op de bankrekening van belanghebbende moet plaatsvinden, ongeacht of de belanghebbende in een (doorlopende) machtiging met zijn gemachtigde heeft afgesproken dat de gemachtigde is gerechtigd tot bepaalde vergoedingen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 500;
  • veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 218,75;
  • bepaalt dat de Staat het betaalde griffierecht van € 365 aan belanghebbende dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, 20210, en de Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 27 oktober 2017, Staatscourant 2017, 62751.
4.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
5.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.
6.Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.