In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 494.000 per 1 januari 2021 en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2022 opgelegd. Het bezwaar van belanghebbende werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het na afloop van de bezwaartermijn was ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende betwist de ontvangst van de beschikking, maar de rechtbank vindt deze betwisting ongeloofwaardig. De rechtbank wijst erop dat de bezwaartermijn begint op de dag na de dagtekening van de beschikking, en dat belanghebbende geen feiten heeft aangedragen die de uitzondering op deze regel zouden rechtvaardigen. Hierdoor is het bezwaarschrift buiten de termijn ingediend.
Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en kent een schadevergoeding van € 500 toe. Ook worden de proceskosten van belanghebbende vergoed, tot een bedrag van € 218,75. De Staat wordt veroordeeld tot betaling van deze bedragen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.