ECLI:NL:RBGEL:2024:32

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3167
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de fiscale kwalificatie van leningen en de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in vennootschapsbelastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 5 januari 2024, worden de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Eiseres heeft in 2014 aandelen en vorderingen van een buitenlandse onderneming overgenomen voor een symbolisch bedrag van € 1, terwijl de nominale waarde van de vorderingen $ 200 miljoen bedroeg. De inspecteur heeft navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd voor de jaren 2014, 2015 en 2016, waarbij eiseres in bezwaar ging. De rechtbank oordeelt dat de leningsovereenkomsten civielrechtelijk als echte leningen kunnen worden aangemerkt en niet als schijnleningen. Dit betekent dat de terugbetalingen door de onderneming aan eiseres niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen, maar tot de belastbare winst behoren. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, met uitzondering van de verzuimboete in de zaak 21/3167, die wordt verminderd. De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht de navorderingsaanslagen heeft gehandhaafd en dat de verzuimboete terecht is opgelegd, maar verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/3167, 21/5485 en 22/1437
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 18 mei 2021, 22 september 2021 en 5 januari 2022.
Verweerder heeft aan eiseres voor ieder van de jaren 2014, 2015 en 2016 een (navorderings)aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van achtereenvolgens negatief € 23.159 (zaak 21/5485, jaar 2014), € 1.000 (zaak 21/3167, jaar 2015) en negatief € 33.773 (zaak 22/1437, jaar 2016). In de zaak 21/3167 is tevens een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
Verweerder heeft in de zaken 21/5485 en 21/1437 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en daarbij de navorderingsaanslagen gehandhaafd. In de zaak 21/3167 is het bezwaar gegrond verklaard, de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot € 750.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 april 2023 gezamenlijk en gelijktijdig op zitting behandeld. Beide partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Feiten

1. Eiseres heeft in mei 2014 van het [naam bankenconcern] ( [bankenconcern] ) voor € 1 alle aandelen [naam bedrijf 1] ( [bedrijf 1] , voorheen genaamd [voormalige naam bedrijf 1] ( [voormalig bedrijf 1] )) verkregen en voor € 1 vorderingen op [bedrijf 1] met een nominale waarde van 200.000.000 Amerikaanse dollars (USD) overgenomen.
2. De werkzaamheden van [voormalig bedrijf 1] bestonden vanaf haar oprichting in 2007 uit het verstrekken van leningen aan bedrijven in Oekraïne. De focus lag op financiering van onder andere investeringen in gebouwen en bedrijfsmiddelen van grotere (constructie-, transport- en landbouw) bedrijven in Oekraïne. De benodigde financieringen ten behoeve van de verwerving van de financieringsportefeuille van [voormalig bedrijf 1] waren nagenoeg volledig afkomstig vanuit [bankenconcern] . Er bestonden leningsovereenkomsten met substantiële omvang tussen [bankenconcern] en [voormalig bedrijf 1] . [bankenconcern] is vanaf de economische crisis in 2008/2009 in zwaar weer gekomen. Met ingang van 2014 zijn diverse buitenlandse vestigingen verkocht aan derden of, in geval van [bedrijf 1] (voorheen [voormalig bedrijf 1] ), aan het bestaande management ( [persoon A] ). [persoon A] is met [bankenconcern] overeengekomen dat naast de betaling van het bedrag € 2 door eiseres, [bedrijf 1] een eenmalige betaling van € 5,8 miljoen zou doen aan [bankenconcern] . De betaling van [bedrijf 1] aan [bankenconcern] is gefinancierd met een externe financiering via [bank] . De schuld aan [bank] is binnen enkele maanden afgelost.
3. Ter zake van de overgenomen vorderingen heeft eiseres aan verweerder meegedeeld dat de Loan Assumption Agreement de volgende bepalingen zou bevatten:
“Background (A)-(C)
The Transferor and the Borrower entered into various loan agreements under which the Transferor as lender granted loans to the Borrower. The loan agreements inclusive any and all annexes und amendments thereto and the outstanding amounts under such loan agreements as of 26 March 2014 are listed in Schedule 1 of this Agreement.
(... ) seller (...) and the Transferee as buyer entered into an agreement for the sale and purchase of shares (attached hereto as Schedule 2) dated 26 March 2014, pursuant to which the Seller sells its share in the Borrower (the "Share") to the Transferee (the "SPA").
Together with the sale of Share pursuant to the SPA to the Transferee, all rights and obligations of the Transferor as of the Closing Date under the SPA under loan agreements listed in Schedule 1 (except for those rights and obligations retained by the Transferor in accordance with this Agreement) shall be assumed by the Transferee (VertragsÜbernahme).
lnterpretation and definitions - p. 5
"Supplementary Agreements" means supplementary agreements to the Loan Agreements to be entered into by the Transferor, the Transferee and the Borrower for the purposes of registration of amendments to the Loan Agreements with the National Bank of Ukraine due to assumption of Transferor's rights and obligations by the Transferee. The draft supplementary agreements are attached as Schedule 3 Part A and Part B hereto.
lnterpretation and definitions - p. 5
"Supplementary' Agreement to Agreement #UAOO2" means draft supplementary agreement specified in Schedule 3 Part B.
Clause 2.1- p. 6
Subject to the fulfilment of the condition precedent in Clause 2.2 and subject to Clause 2.3 of this Agreement, the Transferee hereby assumes from the Transferor all rights and obligations of the Transferor under the Loan Agreements (except for under Retained Loan Agreement) as of Closing Date under the SPA and the Borrower accepts and consents to such assumption (the "Assumption").
Clause 2.2 - p. 6
The Assumption is subject to and conditional upon
2.2.1The payment in full of the Loan Assumption Consideration pursuant to Clause 3 below and
2.2.2the due payment pursuant to clause 4.1.6 of the SPA;
2.2.3 The Transferor and the Borrower having duly executed and registered in the State Registry of Rights to lmmovable property and their Encumbrances the Properties Pledge Agreement as provided in clause 3.1.8 of the SPA.
Clause 2.3- p. 7
The Transferor shall not transfer and therefore remain a creditor of the Borrower in the amount of USD equivalent of EUR 1.000.000,00 (in words: one million) calculated (...) under the loan agreement specified in Schedule 5 (the 'Retained Loan Agreement'). For this purpose the rights and obligations of the Transferor (...) split between the Transferor and Transferee under the Supplementary Agreement to Agreement #UAOO2 draft of which is attached hereto in Schedule 3 Part B. lnterest on the Retained Loan Amount shall become payable only after the Assumption pursuant to clause 2.4 below.
Clause 2.4- p. 7
Subject to the fulfilment of the obligations of the Borrower and the Transferee pursuant to Clauses 4 and 5 hereof as well as clause 7.2 of the SPA, and confirmation in writing of such fulfilment of all their obligations, the Transferee assumes from the Transferor all rights and obligations of the Transferor under the Retained Loan Agreement for no further consideration and the Borrower accepts and consents to such assumption.
Clause 3.1- p. 7
(...) the amounts outstanding (...) are set out in schedule 1 to this Agreement ("Outstanding Amounts").
The Transferee shall pay to Transferor an amount of EUR 1,00 (in words: one) ("Loan Assumption Consideration") for the Assumed Rights and Obligations (...).
Clause 3.2- p. 8
The payment of the Loan Assumption Consideration shall be made pursuant to Clause 6.2 of the SPA.
Clause 3.3- p. 8
All payments to be made under this Agreement shall be made irrevocably and in EUR (unless respective payments may be executed only in USO in accordance with the underlying agreements) and in full without any set-off or counterclaim and free from any deduction or withholding.
Clause 4.1- p. 8
The Borrower shall repay to the Transferor an additional amount under the Retained Loan Agreement as follows:
In the event that the aggregate of all gross proceeds actually received by the Borrower under or in connection with the Earn-out Leasing Agreements (the "Proceeds") within a period of five years following the Closing Date exceed (the relevant exceeding amount the "Excess Amount") the Refinance Line Repayment Amount (the "Threshold Amount"}, then the Borrower shall additionally repay an amount corresponding to 50% of such excess of the Proceeds over the Refinance Line Repayment Amount (the "Earn-out Amount"). (...)
Clause 5.4- p.10
The Buyer and the Undertaking Party shall jointly and severally procure that the Company directs to the Bank the proceeds from the sale of the Pmperties in accordance with Clause 7.2 of the SPA. If and to the extent the Company fails to direct the proceeds to the Bank (...) liable to pay to the Seller the amount of such proceeds.
Clause 5.5- p. 10
For the purpose of calculation accor·ding to this Clause 5, any amounts received in UAH shall be converted into USD on the date of their receipt by the Borrower in the manner set forth under Clause 4.1.
Clause 6.1- p. 10
Without prejudice to any explicit representations in the SPA, the Transferor does not provide any (implicit or explicit) representations or warranties in relation to the Loan Agreements, the Assumed Rights and Obligations and the Assumption to the Transferee and in particular, shall not be liable in relation to the correctness or collectability of die Outstanding Amounts or the validity of the Loan Agreements in general. (...)
Clause 7.3- p. 11
The Transferee agrees that it will take all necessary steps to execute the Supplementary Agreements to register the change of the creditor under the Loan Agreements with the National Bank of Ukraine, and that Transferor will not have any further obligations in that respect. This undertaking of the Parties also applies to the conclusion of Supplementary Agreements effecting the assumption of any and all rights and claims by the Transferee under the Retained Loan Agreement.”
4. [bedrijf 1] heeft in de jaren 2014 tot en met 2017 achtereenvolgens € 87.025 (2014), € 427.268 (2015), € 83.461 (2016) en € 72.000 (2017) op haar schulden aan eiseres afgelost.
2014
5. Met dagtekening 17 september 2016 is aan eiseres een aanslag Vpb 2014 opgelegd naar een belastbare winst van negatief € 110.183.
6. Verweerder heeft tijdens de behandeling van het bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2015 op 7 mei 2020 en op 22 september 2020 stukken ontvangen. Deze stukken waren verweerder niet bekend tijdens het opleggen van de aanslag Vpb 2014.
7. Verweerder heeft op 15 september 2020 een brief kennisgeving navordering verstuurd.
8. Met dagtekening 3 oktober 2020 heeft verweerder een navorderingsaanslag Vpb 2014 opgelegd naar een belastbare winst van negatief € 23.159.
9. Bij uitspraak met dagtekening 22 september 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen de navorderingsaanslag afgewezen.
2015
10. Eiseres heeft, na hiertoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, geen aangifte Vpb voor het boekjaar 2015 gedaan.
11. Met dagtekening 9 september 2017 heeft verweerder ambtshalve de aanslag Vpb 2015 opgelegd naar een belastbare winst van € 1.000. Hierbij is tevens een aangifteverzuimboete van € 2.639 opgelegd.
12. Bij uitspraak met dagtekening 18 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar voor zover gericht tegen de aanslag ongegrond verklaard en voor zover gericht tegen de boete gegrond verklaard en de boete verlaagd tot € 750.
2016
13. Met dagtekening 27 juli 2019 is de aanslag Vpb 2016 opgelegd naar een belastbare winst van negatief € 117.234.
14. Verweerder heeft tijdens de behandeling van het bezwaarschrift tegen de aanslag Vpb 2015 op 7 mei 2020 en op 22 september 2020 stukken ontvangen. Deze stukken waren verweerder niet bekend tijdens het opleggen van de aanslag Vpb 2016.
15. Verweerder heeft op 21 september 2021 een brief kennisgeving navordering verstuurd.
16. Met dagtekening 9 oktober 2021 heeft verweerder een navorderingsaanslag Vpb 2016 opgelegd naar een belastbare winst van negatief € 33.773.
17. Bij uitspraak met dagtekening 5 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar tegen de navorderingsaanslag afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

18. In geschil is of de door eiseres overgenomen, oorspronkelijk aan [bedrijf 1] ten titel van lening verstrekte bedragen (civielrechtelijk) als lening kunnen worden aangemerkt, dan wel (fiscaalrechtelijk) zijn te kwalificeren als schijnleningen. Wanneer zowel civielrechtelijk als fiscaalrechtelijk sprake is van leningen, is in geschil of verweerder het belastbare bedrag in de (navorderings)aanslagen Vpb 2014, 2015 en 2016 terecht heeft gehandhaafd.
19. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Vooraf
20. Eiseres heeft verzocht om uitstel van de zitting. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat wanneer een partij tijdig en onder aanvoering van gewichtige redenen verzoekt de behandeling van de zaak op een latere dag te doen plaatsvinden, de rechter dat verzoek inwilligt tenzij hij oordeelt dat zwaarder wegende belangen aan zodanig uitstel in de weg staan. Dit oordeel dient in de uitspraak met redenen te worden omkleed. [1]
21. Met dagtekening 9 maart 2023 is aan eiseres de uitnodiging voor de zitting van 19 april 2023 gestuurd. In de uitnodiging voor de zitting staat onder meer vermeld dat binnen een week na de datum van de uitnodiging kan worden verzocht om wijziging van datum en tijdstip van de zitting, en dat indien het verzoek na afloop van deze termijn wordt gedaan, alleen in uitzonderlijke gevallen uitstel zal worden verleend. Eiseres heeft hierop niet binnen een week gereageerd.
22. Eiseres heeft in haar verzoek van 5 april 2023, door de rechtbank ontvangen op 7 april 2023, als reden voor uitstel van de zitting gegeven dat zij meer tijd nodig had om te reageren op de telefonische mededeling van verweerder van 10 maart 2023. Volgens eiseres was sprake van een gewijzigd standpunt van verweerder.
23. De door eiseres genoemde reden voor uitstel van de zitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaarwegend om behandeling van deze zaken op zitting uit te stellen. De rechtbank wijst hierbij allereerst op het tijdsverloop tussen de mededeling van verweerder op 10 maart 2023 en de reactie van eiseres op 5 april 2023. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat de stukken van verweerder aan de rechtbank van 7 april 2023 waarin wordt ingegaan op de bewijslastverdeling en de deelnemingsvrijstelling qua omvang en inhoud beperkt zijn en nagenoeg gelijk van inhoud zijn. Eiseres heeft op 17 april 2023 schriftelijk op deze stukken gereageerd. Nog daargelaten of daadwerkelijk sprake is van een gewijzigd standpunt van verweerder, is eiseres dus in de gelegenheid geweest daarop te reageren. Gelet hierop is het verzoek van eiseres om uitstel van de zitting afgewezen en zijn de zaken ter zitting van 19 april 2023 behandeld.
Inhoudelijk
24. De rechtbank begrijpt uit het stuk van eiseres aan de rechtbank van 17 april 2023 dat eiseres niet langer aanvoert dat sprake is van bodemlozeputleningen, dat geen cessies hebben plaatsgevonden en dat zij zich niet langer beroept op toepassing van artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
25. Voor de vraag of een geldverstrekking als hier aan de orde voor wat betreft de fiscale gevolgen als een geldlening dan wel als een kapitaalverstrekking heeft te gelden, is in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend.
26. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat civielrechtelijk sprake is van (opeisbare) geldleningen. Vaststaat dat [bankenconcern] leningen heeft verstrekt aan [voormalig bedrijf 1] (thans [bedrijf 1] ) en dat eiseres deze leningen tegen betaling van € 1 heeft overgenomen van [bankenconcern] . Uit de in hiervoor onder 3. weergegeven leningvoorwaarden volgt dat ook na de overdracht van de leningen sprake is van een terugbetalingsverplichting. Zowel bij [bedrijf 1] als eiseres zijn de verschuldigde respectievelijk te vorderen bedragen voor de nominale bedragen als leningen in de administratie geboekt en [bedrijf 1] heeft na de overdracht van de aandelen aan eiseres ook daadwerkelijk terugbetalingen op de leningen gedaan. De leningen (en de overeengekomen voorwaarden) die eiseres van [bankenconcern] heeft overgenomen, zijn ook niet dusdanig gewijzigd dat daarbij het karakter van de leningen wezenlijk is veranderd. Dat door omstandigheden de waarde van de leningen is veranderd in die zin dat deze niet meer volwaardig zijn, wil nog niet zeggen dat het geen leningen meer zijn.
27. De stelling van eiseres dat zij de vorderingen op [bedrijf 1] uitsluitend van [bankenconcern] heeft overgenomen vanwege de Majdan-crisis in Oekraïne en de daaruit voorvloeiende valutarestricties en kapitaalbeschermingsmaatregelen maakt dat niet anders. Toekomstige winsten van [bedrijf 1] konden niet als dividend aan eiseres worden uitgekeerd, maar wel als terugbetaling op de reeds verstrekte leningen, die waren aangemeld bij de [bank] . Eiseres nam de leningen over omdat zij kennelijk verwachtte hier wel een opbrengst uit te kunnen halen in de vorm van aflossing op de leningen. Eiseres is er dus ook van uitgegaan dat sprake was van een aflossingsverplichting voor [bedrijf 1] .
28. Wat eiseres hier overigens tegenin heeft gebracht, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de vaststelling dat civielrechtelijk geen sprake is van geldleningen. De stelling van eiseres dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om geldleningen te verstrekken, doet er niet aan af dat naar de vorm sprake is van geldleningen met een terugbetalingsverplichting. Een materiële toetsing van de terugbetalingsverplichting is in dit kader niet aan de orde. [2] Anders dan eiseres aanvoert, heeft ter zake van de door haar van [bankenconcern] overgenomen vorderingen geen finale kwijting plaatsgevonden en heeft [bankenconcern] in verband daarmee ook geen afstand gedaan van haar zekerheidsrechten op [bedrijf 1] . Deze zekerheidsrechten zijn dus nog steeds een onderdeel van de leningsovereenkomsten op het moment dat eiseres de vorderingen heeft verkregen. De rechtbank baseert dit op clause 4.1 van de hiervoor weergegeven bepalingen uit de Loan Assumption Agreement. De door eiseres ontvangen bedragen zijn afkomstig uit vorderingen waarop ten behoeve van [bankenconcern] een zekerheidsrecht was gevestigd, zo heeft verweerder onweersproken verklaard.
29. Hoewel de civielrechtelijke vorm in beginsel de fiscale gevolgen bepaalt, gelden op die hoofdregel uitzonderingen. [3] Een van deze uitzonderingen is de zogenoemde schijnlening.
30. Van een schijnlening is sprake wanneer alleen naar de schijn sprake is van een lening, terwijl partijen in werkelijkheid hebben beoogd een kapitaalverstrekking tot stand te brengen. [4] Of sprake is van een schijnlening moet worden beoordeeld op het moment van aangaan van deze lening. Het bewijsrisico met betrekking tot de aanwezigheid van een schijnlening ligt bij de partij die zich op haar bestaan beroept, in casu eiseres.
31. De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden - ook in onderlinge samenhang bezien - niet leiden tot de conclusie dat de werkelijke bedoeling van de betrokken partijen erop was gericht om een lening te verstrekken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
32. Vaststaat dat aan [bedrijf 1] door een derde civielrechtelijke leningen waren verstrekt voorafgaand aan de koop van [bedrijf 1] door eiseres, en dat eiseres deze leningen bij de koop van de aandelen [bedrijf 1] mede heeft overgenomen. De civielrechtelijke kwalificatie van een geldverstrekking kan gedurende de looptijd niet worden gewijzigd in die van een schijnlening. Het karakter van de verstrekte lening verandert in beginsel niet op het moment dat een vennootschap in de plaats treedt van een andere vennootschap. [5] De kwalificatie van een lening kan alleen veranderen bij een zodanige wijziging van de leningsvoorwaarden dat het karakter van die lening wezenlijk verandert. Anders dan eiseres aanvoert, heeft zodanige wijziging niet plaatsgevonden. Er hebben formeel gezien geen wijzigingen plaatsgevonden en materieel gezien hebben er nog aflossingen op de leningen plaatsgevonden. Dat op het moment van overname van de vordering door eiseres niet te verwachten viel dat [bedrijf 1] nog aflossingen zou doen acht de rechtbank ook niet waarschijnlijk, met name gelet op het feit dat [bedrijf 1] wel in staat is geweest € 5.800.000 extern te financieren om aan [bankenconcern] te betalen en zij dit bedrag binnen enkele maanden heeft weten af te lossen bij de bank. Er is bij de overdracht ook geen document gemaakt, laat staan dat in deze zaken een dergelijk document is overgelegd, op grond waarvan zou kunnen worden gezegd dat het karakter van de lening is veranderd.
33. Aan de door eiseres toegepaste constructie ligt een andere reden dan het risico van niet-betalen ten grondslag, namelijk dat de [bank] voorwaarden stelde in de vorm van valutarestricties. [bedrijf 1] had in de in geschil zijnde jaren een zwaar negatief eigen vermogen en had ook zonder deze valutarestricties geen dividend kunnen uitkeren.
34. Eiseres heeft zelf nog opgemerkt dat geen winstverwachting bij [bedrijf 1] aanwezig was, hetgeen een toekomstige dividenduitkering evenmin waarschijnlijk maakt. Zij heeft de opmerking van verweerder niet weersproken dat afhankelijk van de hoogte van een te verlenen kwijtschelding aan [bedrijf 1] , deze kwijtschelding zou kunnen leiden tot een belaste kwijtscheldingswinst bij [bedrijf 1] , wat ook een reden zou kunnen zijn dat eiseres de vorderingen overnam in plaats van deze kwijt te schelden.
35. Wat eiseres hierover nog heeft opgemerkt, te weten dat - gezien de voorwaarden waaronder de acquisitie is opgezet en de bedoeling van partijen - de vorderingen feitelijk als eigen vermogen functioneren, kan aan het hiervoor overwogene niets afdoen.
36. Het voorgaande leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een schijnlening. Dit betekent dat de door [bedrijf 1] aan eiseres gedane terugbetalingen niet - zoals eiseres aanvoert - zijn aan te merken als terugbetalingen van kapitaal die onder de deelnemingsvrijstelling vallen, maar behoren tot haar belastbare winst. Alsdan zijn de hoogte van de op de aanslagen vermelde bedragen niet in geschil. De beroepen zijn daarom ongegrond.
37. De stelling van verweerder dat eiseres voor het jaar 2015 de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat daarom voor dat jaar de bewijslast moet worden omgekeerd, wat daar ook van zij, behoeft geen verdere behandeling, omdat de rechtbank op basis van de gewone bewijslastverdeling al tot het oordeel is gekomen dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard.
Verzuimboete
38. In de zaak 21/3167 is aan eiseres een verzuimboete opgelegd wegens het niet doen van de vereiste aangifte. De rechtbank stelt vast dat het beboetbare feit, te weten het ondanks een aanmaning niet tijdig doen van aangifte zich heeft voorgedaan. Een verzuimboete kan worden opgelegd zodra het beboetbare feit zich heeft voorgedaan. Het opleggen van een boete behoort achterwege te blijven als sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is onder meer sprake als de beboetbare gedraging niet aan eiseres kan worden tegengeworpen, omdat zij in de gegeven omstandigheden de van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verweten feit, op grond waarvan te weinig belasting zou zijn geheven, te voorkomen. [6] Niet aannemelijk is dat de uitnodiging, herinnering en aanmaning tot het doen van aangifte naar een onjuist adres zijn verstuurd. Eiseres heeft ook overigens niets aangevoerd tegen de opgelegde boete. Van avas is daarom geen sprake. Andere strafverminderende omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd en overigens - na te zijn verlaagd in bezwaar - passend en geboden is.
39. De rechtbank komt ambtshalve tot het oordeel dat in het onderhavige geval de redelijke termijn van twee jaren voor berechting is overschreden. [7] De boete is aangekondigd/opgelegd in de aanslag met dagtekening 9 september 2017 en is in de uitspraak op bezwaar met dagtekening 18 mei 2021 verlaagd naar € 750. Sinds 9 september 2017 zijn meer dan zes jaren verstreken. Volgens vaste jurisprudentie [8] dient de boete bij een dergelijke overschrijding te worden verlaagd met 20%. De rechtbank zal de boete daarom vaststellen op 80% x € 750 = € 600.

Conclusie en gevolgen

40. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat de (navorderings)aanslagen in stand blijven. De over het jaar 2015 opgelegde verzuimboete wordt ambtshalve verminderd.
41. Omdat de beroepen ongegrond zijn, krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten en hoeft verweerder het griffierecht niet te vergoeden aan eiseres. De ambtshalve vermindering van de verzuimboete maakt dit niet anders.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- vernietigt in de zaak 21/3167 de uitspraak op bezwaar, maar uitsluitend voor zover die betrekking heeft op de boete;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 600;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraak op bezwaar in de zaak 21/3167.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. R.A. Eskes en mr. J.J. Westerbaan, rechters, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is buiten staat deze uitspraak
te ondertekenen
griffier
voorzitter
de uitspraak is vanwege verhindering van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 20 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4187, en Hoge Raad 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4301.
2.Vgl. Hoge Raad 8 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2327, rov. 3.4.
3.Hoge Raad 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744.
4.Hoge Raad 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744, en Hoge Raad 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3442.
5.Hoge Raad 4 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1699.
6.Hoge Raad 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:844.
7.Vgl. Hoge Raad, 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
8.Zie met name Gerechtshof Amsterdam 2 juli 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298, r.o. 5.7.3.7.