In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 30 november 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-waarde van zijn onroerende zaak beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een café/bar/cafetaria met woongedeelte, vastgesteld op € 487.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en een taxateur namens de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat het eigen aankoopcijfer van de belanghebbende, dat dateert van na de waardepeildatum, niet als te hoog kan worden beschouwd, omdat op 1 januari 2020 nog geen coronamaatregelen van kracht waren. De rechtbank oordeelt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn in deze zaak met drie maanden is overschreden, voornamelijk door vertraging die aan de gemachtigde kan worden toegerekend. De rechtbank kent een vergoeding van € 500 toe voor immateriële schade en € 837 voor proceskosten aan de belanghebbende toe, maar wijst de vergoeding van het griffierecht af, omdat het beroep ongegrond is verklaard.