ECLI:NL:RBGEL:2023:6776

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
20_1743
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in het kader van pensioenverplichtingen en faillissement

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2009 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij hij stelde dat er sprake was van afkoop of prijsgeven van het pensioen van belanghebbende in het jaar van faillissement van de werkmaatschappij. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2009 niet meer aan zijn pensioenverplichtingen kon voldoen. De rechtbank wijst erop dat er in de jaren na het faillissement nog pensioenuitkeringen zijn gedaan en dat er geen bewijs is dat de pensioenaanspraken van belanghebbende zijn prijsgegeven.

De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 onterecht was en vermindert deze naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 117.621, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505. Tevens wordt de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig verminderd en de revisierentebeschikking vernietigd. De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om integrale proceskostenvergoeding af, maar veroordeelt de inspecteur tot een forfaitaire vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.133. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/1743

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaatsnaam] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 maart 2020.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd met nummer [aanslagnummer] naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.051.111, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 117.621, en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan belanghebbende € 117.040 heffingsrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en € 96.502 aan revisierente (de revisierentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag en de rentebeschikkingen gehandhaafd.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft op 9 januari 2023 een regiezitting gehouden. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur [persoon A] en [persoon B] . Op 30 augustus 2023 is het beroep van belanghebbende op een nadere zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, en namens de inspecteur
[persoon A] , [persoon B] en [persoon C] . Het beroep van belanghebbende is gelijktijdig behandeld met de door [naam B.V. 1] ingestelde beroepen (zaaknummers ARN 20/1836, 20/1837, 20/1838 en 20/1839).

Feiten

1. Belanghebbende houdt alle aandelen in [naam B.V. 1] . ( [B.V. 1] ). [B.V. 1] hield tot [datum] alle aandelen in [naam B.V. 2] ( [B.V. 2] ). Daarnaast hield [B.V. 1] tot [datum] alle aandelen in [B.V. 3]
2. In 2009 was belanghebbende zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V. 1] . [B.V. 1] was in dat jaar zelfstandig bevoegd bestuurder van [B.V. 2] .
3. Ten behoeve van belanghebbende is in [B.V. 1] een pensioen in eigen beheer opgebouwd. Het ingegane ouderdomspensioen bedroeg € 57.531 per jaar. [B.V. 1] had op haar balans per 31 december 2009 een pensioenverplichting jegens belanghebbende staan van € 675.474. Per dezelfde datum had [B.V. 1] een vordering wegens uitgeleende gelden op belanghebbende van € 387.866.
4. Blijkens de overgelegde jaarrekening 2009 van [B.V. 1] luidden de balansen van [B.V. 1] per 31 december 2008 en per 31 december 2009 als volgt:
ACTIVA
31-12-2009
31-12-2008
Vaste activa
Immateriële vaste activa
Goodwill
€ 18.125
€ 20.625
Materiële vast activa
Bedrijfsgebouwen en -terreinen
€ 209.222
€ 209.922
Inventaris
€ 74.532
€ 110.010
Vervoermiddelen
€ 48.356
€ 75.012
€ 332.110
€ 394.944
Financiële vaste activa
Deelnemingen in groepsmaatschappijen
€ 21.869
€ 16.401
Overige vorderingen
€ 215.000
€ 215.000
€ 236.869
€ 231.401
Vlottende activa
Vorderingen
€ 915.245
€ 1.126.060
Effecten
€ 148.280
€ 340.046
Liquide middelen
€ 91.682
€ 55.747
€ 1.155.207
€ 1.521.853
Totaal
€ 1.742.311
€ 2.168.823
PASSIVA
Eigen vermogen
Geplaatst kapitaal
€ 32.672
€ 32.672
Agio
€ 508.688
€ 508.688
Overige reserves
€ 142.343
€ 517.679
€ 683.703
€ 1.059.039
Voorzieningen
Pensioenverplichtingen
€ 675.474
€ 704.813
Kortlopende schulden
Schulden aan kredietinstellingen
€ 270.964
€ 288.087
Schulden aan leveranciers en handelskredieten
€ 100.107
€ 100.107
Belastingen en premies sociale verzekeringen
€ 2.943
€ 2.274
Overige schulden en overlopende passiva
€ 10.000
€ 14.503
€ 384.014
€ 404.971
Totaal
€ 1.743.191
€ 2.168.823
5. Bij akte van levering verleden op [datum] voor notaris
[persoon D] heeft [B.V. 1] haar aandelen in [B.V. 2] voor € 1 verkocht aan [B.V. 4]
6. Op [datum] is [B.V. 2] failliet verklaard. [naam curator] is tot curator (de curator) benoemd.
7. Op 15 juli 2011 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV 2009 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 90.000, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 388.
8. Met dagtekening 15 februari 2012 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV 2009 aan belanghebbende opgelegd. Die aanslag is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 90.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505.
9. In 2013 zijn belanghebbende, [gemachtigde] en [B.V. 1] door de curator aansprakelijk gesteld op grond van artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (bestuurdersaansprakelijkheid) in verband met het faillissementstekort van [B.V. 2] . Op
4 juni 2013 heeft de curator een verzoek ingediend tot het leggen van conservatoir beslag onder belanghebbende en onder [B.V. 1] . Dit verzoek is dezelfde dag door de rechtbank Overijssel toegewezen.
10. Bij vonnis van 9 december 2015 [1] heeft de rechtbank Overijssel geoordeeld dat belanghebbende, [gemachtigde] en [B.V. 1] wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het totale faillissementstekort van [B.V. 2] .
11. Bij mededeling van 20 januari 2016 heeft de inspecteur aan belanghebbende laten weten een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 aan belanghebbende op te leggen. Volgens de inspecteur is sprake van het afkopen dan wel het prijsgeven van het pensioen van belanghebbende in 2009. De inspecteur heeft de overdrachtswaarde van de pensioenaanspraak van belanghebbende berekend op € 982.511 en deze waarde bij het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning van belanghebbende opgeteld
(€ 68.600 + € 982.511 is € 1.051.111).
12. Met dagtekening 20 januari 2016 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2009 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.051.111, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van
€ 117.621 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
13. Op 21 januari 2016 heeft de ontvanger executoriaal beslag onder belanghebbende laten leggen voor het bedrag van de navorderingsaanslag inclusief rente en kosten.
14. Bij arrest van 30 oktober 2018 [2] heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van de rechtbank Overijssel van 9 december 2015 bekrachtigd. Het hof is van oordeel dat (overwegingen 4.16 en 4.18):
“4.16 (…) [naam] c.s. activa van [B.V. 2] (opdrachten en gelden) hebben weggesluisd. Het enig denkbare doel daarvan moet zijn geweest om [B.V. 2] leeg te maken en achter te laten met haar schulden, om haar onderneming elders en bevrijd van de schuldenlast te kunnen voortzetten. Het spreekt vanzelf dat het wegsluizen van de activa in ernstige mate heeft bijgedragen aan het faillissement. (…)”
“4.18 (…) [naam] c.s. hun taak als bestuurder van de vennootschap kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld (artikel 2:248 leden 1 en 2 BW) en dat die kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement, zodat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het tekort in het faillissement. Dit geldt voor [naam] omdat zij de bestuurder was van [B.V. 2] , voor [naam] sr [rechtbank: belanghebbende] omdat hij de enige bestuurder is van [naam] [rechtbank: [B.V. 1] ] (art. 2:11 BW) en voor [naam] jr [rechtbank: [gemachtigde] ] omdat hij het beleid van de vennootschap (mede) heeft bepaald als ware hij bestuurder. (…)”
15. Belanghebbende, [gemachtigde] , en [B.V. 1] hebben een vordering tot herroeping van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
ingediend. Bij arrest van 28 maart 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden deze vordering afgewezen.
16. Tot de stukken van het geding behoren verder:
A. Een e-mail van de curator van 18 maart 2010 aan [persoon E] van de Belastingdienst waarin de curator onder meer schrijft:
“Geachte [persoon E]
(…)
[B.V. 2] [rechtbank: [B.V. 2] ] is gistermorgen door de Rechtbank Almelo failliet verklaard.
Ondergetekende is benoemd tot curator. Zoals ik al zei is contact met de directeur en enig aandeelhouder van de vennootschap vooralsnog onmogelijk. Op basis van de stukken die ik tot nu toe heb gelezen maak ik op dat er geen bedrijfsactiviteiten meer zijn en dat dit (ook) een fraudefaillissement is waar [persoon F] in is betrokken.
(…)”
Een brief van de Belastingdienst Oost/kantoor Doetinchem van 26 maart 2010 gericht aan [persoon G] van de Belastingdienst Oost/kantoor Almelo waarin onder meer het volgende is vermeld.
“(…)
Dag [persoon G] ,
Zoals telefonisch besproken doe ik je hierbij de stukken toekomen van het faillissement [naam B.V. 2] [rechtbank: [B.V. 2] ] (8177.25.908). Faillissement uitgesproken op [datum] Rechtbank Almelo onder nummer F. 10/98 alm. Rechter Commissaris is [naam] en de Curator is [naam curator] [rechtbank: de curator] (…)
Voor het faillissement (juni 2008) heeft digra [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende] (…) zijn aandelen ingebracht in zijn Stichting Administratiekantoor (…). Nadien zijn er plotseling forse verliezen geleden in [B.V. 2] onderhoud [rechtbank: [B.V. 2] ]!!!
M.i.v. [datum] zijn vervolgens deze aandelen vanuit deze stichting voor € 1 verkocht aan [B.V. 4] (…) De 14 personeelsleden zijn door [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende] op staande voet ontslagen en de achterstallige lonen zijn niet betaald. De FNV heeft in deze zaak [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende] laten dagvaarden op [datum] . De UWV is een onderzoek gestart naar de niet afgedragen premies (kopie onderzoeksrapport UWV aanwezig in het dossier).
(…)
Het aansturen naar het faillissement van [naam B.V. 2] [rechtbank: [B.V. 2] ] lijkt een bewuste keuze van bestuurder en digra [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende].
(…)”
Een brief van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf [plaatsnaam] van 18 juli 2016 aan de curator, waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Geachte heren,
(…)
Gedurende het faillissement van [B.V. 2] [rechtbank: [B.V. 2] ] is er door de curator en de Ontvanger sprake geweest van gezamenlijk optrekken. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een vonnis van de Rechtbank Overijssel d.d. 9 december 2015 waar de bestuurder(s) van [B.V. 2] [rechtbank: [B.V. 2] ], [belanghebbende] [rechtbank: belanghebbende], [gemachtigde] en [belanghebbende] Vriezenveen wegens kennelijk onbehoorlijk bestuur hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor het totale faillissementstekort van [B.V. 2] [rechtbank: [B.V. 2] ] geraamd op € 1.000.000. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld door belanghebbenden.
(…)
De Ontvanger heeft te kennen gegeven bereid te zijn vooreerst een boedelbijdrage van
€ 50.000 te verstrekken. De curator zal hiervoor een separaat verzoek met specificatie van de
uren/werkzaamheden overleggen.
(…)”
Een niet gedagtekend stuk met de titel ‘Dossier Faillissementsfraude [naam B.V. 2] ’ In het stuk wordt, vragenderwijs, onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Welke feiten bewijzen dat er opzet in het spel is rond het faillissement van [naam] . Lopen er projecten van [naam] , toevoeging rechtbank] over in [naam] . Worden de activa uit [naam] , toevoeging rechtbank] gehaald en blijven de schulden over.
(…)”

Beoordeling door de rechtbank

17. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 terecht en tot de juiste hoogte is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
is sprake van een nieuw feit of wordt navordering verhinderd door een ambtelijk verzuim?;
is belanghebbende te kwader trouw?;
is sprake van kwade trouw aan de zijde van de inspecteur?;
is sprake van afkoop dan wel prijsgeven van pensioen?;
is de nakoming van de pensioenverplichting illusoir?;
is de omvang van de afkoop juist berekend door de inspecteur?;
is sprake van détournement de pouvoir aan de zijde van de inspecteur?
mag belanghebbende zijn schuld aan [B.V. 1] verrekenen met het door hem gestorte agio?;
s de inspecteur schadeplichtig jegens belanghebbende?;
heeft belanghebbende recht op een integrale vergoeding van zijn proceskosten?
Is sprake van afkoop dan wel het prijsgeven van pensioen?
18. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank hierna eerst de vraag behandelen of sprake is van het afkopen dan wel van het prijsgeven van pensioen.
19. Volgens de inspecteur is sprake van afkoop van pensioen dan wel van het prijsgeven van pensioen, zoals bedoeld in onderdeel b en c van het eerste lid van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 (wettekst 2009). Hij is van mening dat met het leeghalen van [B.V. 2] , gevolgd door de verkoop van [B.V. 2] aan een katvanger, belanghebbende en [B.V. 1] de aanmerkelijke kans op de koop toe hebben genomen dat zij aansprakelijk zouden worden gesteld voor het faillissementstekort van [B.V. 2] . Dit leidt volgens de inspecteur tot een situatie waarin [B.V. 1] haar pensioenverplichtingen jegens belanghebbende niet kon nakomen, of een situatie waarin sprake was van het prijsgeven van het pensioen. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat het leeghalen en verkopen van [B.V. 2] eind 2009 leidt tot het uithollen van het vermogen van [B.V. 1] , waardoor laatstgenoemde niet langer aan haar pensioenverplichting kon voldoen. Daarnaast geldt dat vanwege de kans op aansprakelijkstelling van belanghebbende de terugbetaling van de vordering van [B.V. 1] op belanghebbende in gevaar was gekomen.
20. Belanghebbende is van mening dat hem geen enkel verwijt valt te maken ter zake van het faillissement van [B.V. 2] , en dat van het leeghalen van [B.V. 2] geen sprake is. De bestuurdersaansprakelijkstelling van belanghebbende en van [B.V. 1] is dan ook onterecht. Verder is belanghebbende van mening dat van prijsgeven van pensioenaanspraken geen sprake is. Hiervoor is instemming van zijn (inmiddels overleden) echtgenote vereist en die instemming is niet gegeven.
21. Verweerder heeft niet betwist dat er in de jaren 2010, 2011 en 2012 pensioenuitkeringen door [B.V. 1] aan belanghebbende zijn gedaan.
22. Artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt als volgt (tekst per 1 juli 2009):
“Ingeval op enig tijdstip:
a. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, derde lid, van de Invorderingswet 1990, wordt;
c. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, dan wel een lichaam als bedoeld in artikel 36b, wordt prijsgegeven, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is;
d. de zekerheidstelling wordt beëindigd door de werknemer of de gewezen werknemer die zich op grond van artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, heeft verplicht deze zekerheid te stellen;
wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak.”
23. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van afkoop van pensioen neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat voor een bevestigend antwoord noodzakelijk is dat [B.V. 1] in een situatie is komen te verkeren dat zij niet (langer) aan haar pensioenverplichting jegens belanghebbende kon voldoen. De bewijslast dat die situatie in 2009 is ingetreden rust naar het oordeel van de rechtbank op de inspecteur. Verder wijst de rechtbank erop dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018 (zie hiervoor punt 14), onherroepelijk is geworden en dat een discussie over de juistheid van hetgeen het hof in zijn arrest heeft bepaald niet bijdraagt aan de beantwoording van de rechtsvraag die in onderhavig geschil voorligt. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om de vraag of het pensioen in 2009 is afgekocht of prijsgegeven.
24. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat [B.V. 1] eind 2009 in een situatie is komen te verkeren die de conclusie rechtvaardigt dat zij niet langer aan haar pensioenverplichting jegens belanghebbende kon voldoen. Redengevend voor dit oordeel is het volgende. Weliswaar staat op grond van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018 vast dat er rond de verkoop en het faillissement van [B.V. 2] malversaties hebben plaatsgevonden waarvoor belanghebbende en [B.V. 1] in rechte verantwoordelijk zijn, maar dit betekent nog niet dat [B.V. 1] reeds eind 2009 niet langer aan haar pensioenverplichtingen jegens belanghebbende kon voldoen. Eind 2009 was het namelijk nog de vraag óf civielrechtelijke aanspraakstelling zou plaatsvinden, en zo ja, tot welk bedrag. Het was op dat moment nog niet zeker of de curator belanghebbende in rechte zou betrekken. Verder is van belang dat een kans op civielrechtelijke aansprakelijkstelling nog niet tot gevolg heeft dat [B.V. 1] (in fiscale zin) verplicht was in 2009 een voorziening te vormen in verband met de (mogelijke) gevolgen van die aansprakelijkstelling, laat staan dat de hoogte daarvan op dat moment bekend was. De inspecteur heeft dit ter zitting ook erkend. In die zin kan dus niet worden gezegd dat het vermogen per 31 december 2009, zoals weergegeven op de balans van [B.V. 1] (zie hiervoor punt 4), in wezen lager was, of vanwege een te treffen voorziening lager had moeten zijn. Voorts geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het leeghalen van [B.V. 2] in het zicht van het faillissement niet tot een andere uitkomst leidt, omdat de activa van [B.V. 2] , ook volgens de inspecteur, voor een belangrijk deel in de zustervennootschap, [B.V. 3] , terecht zijn gekomen. In zoverre werd het vermogen van [B.V. 1] met de handelwijze van [naam] c.s. dus ook niet uitgehold. Daarbij geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugbetaling van de door [B.V. 1] aan belanghebbende uitgeleende bedragen in 2009 reeds in gevaar was, en dat [B.V. 1] daardoor niet aan haar pensioenverplichting jegens belanghebbende kon voldoen. Ten slotte geldt dat [B.V. 1] in 2010, 2011 en 2012 pensioenuitkeringen aan belanghebbende heeft gedaan. Ook daaruit blijkt dat [B.V. 1] in 2009 niet in een situatie verkeerde dat zij niet langer in staat was om aan haar pensioenverplichting te voldoen.
25. Om dezelfde redenen als hiervoor weergegeven is de rechtbank van oordeel dat nakoming van de pensioenverplichting jegens belanghebbende niet reeds in 2009 illusoir is geworden. Er zijn hiervoor te weinig concrete aanknopingspunten.
26. Naar het oordeel van de rechtbank is van het prijsgeven door belanghebbende van zijn pensioenaanspraak evenmin sprake. Van het doen van een formeel-juridische afstand van die aanspraken is niet gebleken, en voor het overige geldt onverkort hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 24 inzake afkoop heeft overwogen.
27. Het gelijk wat betreft het materiële geschilpunt is aan belanghebbende. De vragen a, b, c, en f behoeven daarom geen behandeling meer.
Is sprake van détournement de pouvoir?
28. Met betrekking tot belanghebbendes beroepsgrond dat sprake is van détournement de pouvoir merkt de rechtbank het volgende op. In wezen kan of wil belanghebbende zich niet verenigen met de uitkomst van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018. Wat daar verder ook van zij, dit rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 onbevoegdelijk zou hebben opgelegd, of met het enkele doel de ontvanger een titel te verschaffen tot het leggen van executoriaal beslag. Dat de rechtbank in deze uitspraak tot het oordeel komt dat het jaar 2009 niet het jaar is waarin de pensioenverplichting is afgekocht of prijsgegeven, betekent nog niet dat de inspecteur met het opleggen van de navorderingsaanslag niet heeft beoogd een juiste belastingheffing te bewerkstelligen. Van misbruik van bevoegdheid is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Mag belanghebbende zijn schuld aan [B.V. 1] verrekenen met het door hem gestorte agio?
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft in 2009 geen verrekening van de schuld van belanghebbende met het door hem gestorte agio plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat op de balans van [B.V. 1] per 31 december 2009 een bedrag aan agio is vermeld van € 508.688. Er zijn door belanghebbende geen stukken overgelegd die erop duiden dat desondanks verrekening heeft plaatsgevonden. Het met terugwerkende kracht alsnog tot verrekening overgaan is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk.
Tussenconclusie
30. De rechtbank zal de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 verminderen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 117.621 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505.
De belastingrentebeschikking en de revisierentebeschikking
31. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente en de revisierente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, dient de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig te verminderen. De rechtbank zal de revisierentebeschikking vernietigen omdat van het afkopen dan wel prijsgeven van pensioen geen sprake is.
Is de inspecteur schadeplichtig jegens belanghebbende?
32. Belanghebbende en [B.V. 1] menen dat de inspecteur jegens hen schadeplichtig is. Belanghebbende en [B.V. 1] claimen schadebedragen van respectievelijk € 4.717.686 en van € 709.443. Belanghebbende heeft die bedragen als volgt gespecificeerd:
Omschrijving schade
Schade dhr. [belanghebbende]
Schade [B.V. 1]
Schade de heer [gemachtigde]
€ 2.721.764
Schade uit arrest van 30 oktober 2018
€ 1.396.870
Schade voormaliq personeel
35.074
Schade procedurekosten
146.248
Schade inkomensdervinq [naam] (netto)
484.378
Schade verloren bezittinqen
79.6
Schade verloren bezittinqen
170.195
Schade verrekeninq [naam]
393
€ 4.717.686
709.443
In zijn memo aanvullende gronden van 15 juni 2023 claimt belanghebbende een bedrag aan schade van € 9.528.949.
33. De inspecteur is primair van mening dat in geval belanghebbende en/of [B.V. 1] menen dat zij schade hebben geleden, zij zich tot de burgerlijk rechter dienen te wenden. Er bestaat geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de geclaimde schade en de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009. De inspecteur heeft de schadeposten ook inhoudelijk betwist. Hij wijst er verder op dat belanghebbende het bedrag van € 9.528.949 in het geheel niet heeft onderbouwd.
34. De rechtbank heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel is weliswaar vervallen, maar heeft voor procedures over rijksbelastingen - niet zijnde vennootschapsbelasting - zijn gelding behouden. Daarbij dient te worden onderzocht of er een causaal verband is tussen - in dit geval - de onderhavige belastingaanslag en de door belanghebbende geclaimde schade. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende heeft gesteld, en evenmin aannemelijk heeft gemaakt, dat er een verband bestaat tussen de beweerdelijk geleden schade en de in geschil zijnde aanslag. Indien belanghebbende de beweerdelijk door hem geleden schade wenst te verhalen op de Staat (de Belastingdienst) of de curator dient hij daartoe een civiele procedure aan te spannen.

Conclusie en gevolgen

35. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 117.621, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van
€ 20.505.
Heeft belanghebbende recht op een integrale vergoeding van zijn proceskosten?
36. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat de door de inspecteur ingenomen standpunten dermate incorrect zijn dat de inspecteur had moeten weten dat de navorderingsaanslag niet opgelegd had mogen worden.
37. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking of uitspraak geeft, respectievelijk doet, of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal zouden (het “tegen beter weten in”-criterium). [3] Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb. [4]
38. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat de navorderingsaanslag tegen beter weten in is opgelegd. Er is geen jurisprudentie voorhanden waaruit voortvloeit dat het standpunt van de inspecteur bij voorbaat kansloos is. Ook kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig of met misbruik van zijn bevoegdheid heeft gehandeld. De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om integrale vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten dus af.
39. De rechtbank vindt wel aanleiding de inspecteur te veroordelen tot een forfaitair bepaalde vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 1.133 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 296, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 837 en een wegingsfactor 1). Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het bezwaarschrift is ingediend door een professionele rechtshulpverlener, en door de inspecteur niet is betwist dat belanghebbende zich bij het opstellen van het beroepschrift heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
40. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 117.621 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vernietigt de revisierentebeschikking;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.133;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48,- aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, en mr. B.J. Zippelius en mr. L.Y. Gramsbergen, leden, in aanwezigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Vgl. Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
4.Vgl. Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.