Beoordeling door de rechtbank
17. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 terecht en tot de juiste hoogte is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
is sprake van een nieuw feit of wordt navordering verhinderd door een ambtelijk verzuim?;
is belanghebbende te kwader trouw?;
is sprake van kwade trouw aan de zijde van de inspecteur?;
is sprake van afkoop dan wel prijsgeven van pensioen?;
is de nakoming van de pensioenverplichting illusoir?;
is de omvang van de afkoop juist berekend door de inspecteur?;
is sprake van détournement de pouvoir aan de zijde van de inspecteur?
mag belanghebbende zijn schuld aan [B.V. 1] verrekenen met het door hem gestorte agio?;
s de inspecteur schadeplichtig jegens belanghebbende?;
heeft belanghebbende recht op een integrale vergoeding van zijn proceskosten?
Is sprake van afkoop dan wel het prijsgeven van pensioen?
18. Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank hierna eerst de vraag behandelen of sprake is van het afkopen dan wel van het prijsgeven van pensioen.
19. Volgens de inspecteur is sprake van afkoop van pensioen dan wel van het prijsgeven van pensioen, zoals bedoeld in onderdeel b en c van het eerste lid van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 (wettekst 2009). Hij is van mening dat met het leeghalen van [B.V. 2] , gevolgd door de verkoop van [B.V. 2] aan een katvanger, belanghebbende en [B.V. 1] de aanmerkelijke kans op de koop toe hebben genomen dat zij aansprakelijk zouden worden gesteld voor het faillissementstekort van [B.V. 2] . Dit leidt volgens de inspecteur tot een situatie waarin [B.V. 1] haar pensioenverplichtingen jegens belanghebbende niet kon nakomen, of een situatie waarin sprake was van het prijsgeven van het pensioen. Ter zitting heeft de inspecteur toegelicht dat het leeghalen en verkopen van [B.V. 2] eind 2009 leidt tot het uithollen van het vermogen van [B.V. 1] , waardoor laatstgenoemde niet langer aan haar pensioenverplichting kon voldoen. Daarnaast geldt dat vanwege de kans op aansprakelijkstelling van belanghebbende de terugbetaling van de vordering van [B.V. 1] op belanghebbende in gevaar was gekomen.
20. Belanghebbende is van mening dat hem geen enkel verwijt valt te maken ter zake van het faillissement van [B.V. 2] , en dat van het leeghalen van [B.V. 2] geen sprake is. De bestuurdersaansprakelijkstelling van belanghebbende en van [B.V. 1] is dan ook onterecht. Verder is belanghebbende van mening dat van prijsgeven van pensioenaanspraken geen sprake is. Hiervoor is instemming van zijn (inmiddels overleden) echtgenote vereist en die instemming is niet gegeven.
21. Verweerder heeft niet betwist dat er in de jaren 2010, 2011 en 2012 pensioenuitkeringen door [B.V. 1] aan belanghebbende zijn gedaan.
22. Artikel 19b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt als volgt (tekst per 1 juli 2009):
“Ingeval op enig tijdstip:
a. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling niet langer als zodanig is aan te merken;
b. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling wordt afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid, anders dan ten behoeve van uitstel van betaling op grond van artikel 25, derde lid, van de Invorderingswet 1990, wordt;
c. een aanspraak ingevolge een pensioenregeling waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel d, dan wel een lichaam als bedoeld in artikel 36b, wordt prijsgegeven, behoudens voor zover de aanspraak niet voor verwezenlijking vatbaar is;
d. de zekerheidstelling wordt beëindigd door de werknemer of de gewezen werknemer die zich op grond van artikel 19a, eerste lid, onderdeel f, heeft verplicht deze zekerheid te stellen;
wordt op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon uit een vroegere dienstbetrekking van de werknemer of gewezen werknemer dan wel, indien deze is overleden, van de gerechtigde tot de aanspraak.”
23. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van afkoop van pensioen neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat voor een bevestigend antwoord noodzakelijk is dat [B.V. 1] in een situatie is komen te verkeren dat zij niet (langer) aan haar pensioenverplichting jegens belanghebbende kon voldoen. De bewijslast dat die situatie in 2009 is ingetreden rust naar het oordeel van de rechtbank op de inspecteur. Verder wijst de rechtbank erop dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018 (zie hiervoor punt 14), onherroepelijk is geworden en dat een discussie over de juistheid van hetgeen het hof in zijn arrest heeft bepaald niet bijdraagt aan de beantwoording van de rechtsvraag die in onderhavig geschil voorligt. In de onderhavige procedure gaat het uitsluitend om de vraag of het pensioen in 2009 is afgekocht of prijsgegeven.
24. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat [B.V. 1] eind 2009 in een situatie is komen te verkeren die de conclusie rechtvaardigt dat zij niet langer aan haar pensioenverplichting jegens belanghebbende kon voldoen. Redengevend voor dit oordeel is het volgende. Weliswaar staat op grond van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018 vast dat er rond de verkoop en het faillissement van [B.V. 2] malversaties hebben plaatsgevonden waarvoor belanghebbende en [B.V. 1] in rechte verantwoordelijk zijn, maar dit betekent nog niet dat [B.V. 1] reeds eind 2009 niet langer aan haar pensioenverplichtingen jegens belanghebbende kon voldoen. Eind 2009 was het namelijk nog de vraag óf civielrechtelijke aanspraakstelling zou plaatsvinden, en zo ja, tot welk bedrag. Het was op dat moment nog niet zeker of de curator belanghebbende in rechte zou betrekken. Verder is van belang dat een kans op civielrechtelijke aansprakelijkstelling nog niet tot gevolg heeft dat [B.V. 1] (in fiscale zin) verplicht was in 2009 een voorziening te vormen in verband met de (mogelijke) gevolgen van die aansprakelijkstelling, laat staan dat de hoogte daarvan op dat moment bekend was. De inspecteur heeft dit ter zitting ook erkend. In die zin kan dus niet worden gezegd dat het vermogen per 31 december 2009, zoals weergegeven op de balans van [B.V. 1] (zie hiervoor punt 4), in wezen lager was, of vanwege een te treffen voorziening lager had moeten zijn. Voorts geldt naar het oordeel van de rechtbank dat het leeghalen van [B.V. 2] in het zicht van het faillissement niet tot een andere uitkomst leidt, omdat de activa van [B.V. 2] , ook volgens de inspecteur, voor een belangrijk deel in de zustervennootschap, [B.V. 3] , terecht zijn gekomen. In zoverre werd het vermogen van [B.V. 1] met de handelwijze van [naam] c.s. dus ook niet uitgehold. Daarbij geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugbetaling van de door [B.V. 1] aan belanghebbende uitgeleende bedragen in 2009 reeds in gevaar was, en dat [B.V. 1] daardoor niet aan haar pensioenverplichting jegens belanghebbende kon voldoen. Ten slotte geldt dat [B.V. 1] in 2010, 2011 en 2012 pensioenuitkeringen aan belanghebbende heeft gedaan. Ook daaruit blijkt dat [B.V. 1] in 2009 niet in een situatie verkeerde dat zij niet langer in staat was om aan haar pensioenverplichting te voldoen.
25. Om dezelfde redenen als hiervoor weergegeven is de rechtbank van oordeel dat nakoming van de pensioenverplichting jegens belanghebbende niet reeds in 2009 illusoir is geworden. Er zijn hiervoor te weinig concrete aanknopingspunten.
26. Naar het oordeel van de rechtbank is van het prijsgeven door belanghebbende van zijn pensioenaanspraak evenmin sprake. Van het doen van een formeel-juridische afstand van die aanspraken is niet gebleken, en voor het overige geldt onverkort hetgeen de rechtbank hiervoor onder punt 24 inzake afkoop heeft overwogen.
27. Het gelijk wat betreft het materiële geschilpunt is aan belanghebbende. De vragen a, b, c, en f behoeven daarom geen behandeling meer.
Is sprake van détournement de pouvoir?
28. Met betrekking tot belanghebbendes beroepsgrond dat sprake is van détournement de pouvoir merkt de rechtbank het volgende op. In wezen kan of wil belanghebbende zich niet verenigen met de uitkomst van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 oktober 2018. Wat daar verder ook van zij, dit rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 onbevoegdelijk zou hebben opgelegd, of met het enkele doel de ontvanger een titel te verschaffen tot het leggen van executoriaal beslag. Dat de rechtbank in deze uitspraak tot het oordeel komt dat het jaar 2009 niet het jaar is waarin de pensioenverplichting is afgekocht of prijsgegeven, betekent nog niet dat de inspecteur met het opleggen van de navorderingsaanslag niet heeft beoogd een juiste belastingheffing te bewerkstelligen. Van misbruik van bevoegdheid is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Mag belanghebbende zijn schuld aan [B.V. 1] verrekenen met het door hem gestorte agio?
29. Naar het oordeel van de rechtbank heeft in 2009 geen verrekening van de schuld van belanghebbende met het door hem gestorte agio plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat op de balans van [B.V. 1] per 31 december 2009 een bedrag aan agio is vermeld van € 508.688. Er zijn door belanghebbende geen stukken overgelegd die erop duiden dat desondanks verrekening heeft plaatsgevonden. Het met terugwerkende kracht alsnog tot verrekening overgaan is naar het oordeel van de rechtbank niet mogelijk.
30. De rechtbank zal de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 verminderen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.600, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 117.621 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.505.
De belastingrentebeschikking en de revisierentebeschikking
31. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente en de revisierente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, dient de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig te verminderen. De rechtbank zal de revisierentebeschikking vernietigen omdat van het afkopen dan wel prijsgeven van pensioen geen sprake is.
Is de inspecteur schadeplichtig jegens belanghebbende?
32. Belanghebbende en [B.V. 1] menen dat de inspecteur jegens hen schadeplichtig is. Belanghebbende en [B.V. 1] claimen schadebedragen van respectievelijk € 4.717.686 en van € 709.443. Belanghebbende heeft die bedragen als volgt gespecificeerd:
Omschrijving schade
Schade dhr. [belanghebbende]
Schade [B.V. 1]
Schade de heer [gemachtigde]
€ 2.721.764
Schade uit arrest van 30 oktober 2018
€ 1.396.870
Schade voormaliq personeel
€
35.074
Schade procedurekosten
€
146.248
Schade inkomensdervinq [naam] (netto)
€
484.378
Schade verloren bezittinqen
€
79.6
Schade verloren bezittinqen
€
170.195
Schade verrekeninq [naam]
€
393
€ 4.717.686
€
709.443
In zijn memo aanvullende gronden van 15 juni 2023 claimt belanghebbende een bedrag aan schade van € 9.528.949.
33. De inspecteur is primair van mening dat in geval belanghebbende en/of [B.V. 1] menen dat zij schade hebben geleden, zij zich tot de burgerlijk rechter dienen te wenden. Er bestaat geen rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de geclaimde schade en de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag IB/PVV 2009. De inspecteur heeft de schadeposten ook inhoudelijk betwist. Hij wijst er verder op dat belanghebbende het bedrag van € 9.528.949 in het geheel niet heeft onderbouwd.
34. De rechtbank heeft het verzoek aangemerkt als een verzoek om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel is weliswaar vervallen, maar heeft voor procedures over rijksbelastingen - niet zijnde vennootschapsbelasting - zijn gelding behouden. Daarbij dient te worden onderzocht of er een causaal verband is tussen - in dit geval - de onderhavige belastingaanslag en de door belanghebbende geclaimde schade. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende onvoldoende heeft gesteld, en evenmin aannemelijk heeft gemaakt, dat er een verband bestaat tussen de beweerdelijk geleden schade en de in geschil zijnde aanslag. Indien belanghebbende de beweerdelijk door hem geleden schade wenst te verhalen op de Staat (de Belastingdienst) of de curator dient hij daartoe een civiele procedure aan te spannen.