Overwegingen
1. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben een rijksmonument gekocht om te gebruiken als eigen woning (het pand). In 2016 en 2017 heeft belanghebbende het pand laten verbouwen. De verbouwingskosten bedragen volgens een overzicht dat belanghebbende aan de inspecteur heeft toegezonden € 458.653 in 2016 en € 104.960 in 2017 (samen € 563.613).
2. Belanghebbende heeft in zijn IB-aangiftes over de jaren 2016 en 2017 afgerond 64% van de verbouwingskosten opgevoerd als onderhoudskosten in de zin van artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001; tekst 2016 en 2017). De aangegeven onderhoudskosten komen neer op € 293.538 in 2016 en € 67.174 in 2017, samen € 360.712. Daarop aansluitend heeft belanghebbende in de IB-aangiftes een aftrek van afgerond 80% van de aangegeven onderhoudskosten geclaimd als persoonsgebonden aftrek voor uitgaven met betrekking tot een monumentenpand, in de zin van het thans vervallen artikel 6.31 van de Wet IB 2001. De geclaimde aftrek komt neer op € 234.831 in 2016 en € 53.740 in 2017, samen € 288.571.
3. De inspecteur heeft naar aanleiding van belanghebbendes IB-aangiftes twee taxateurs van de Belastingdienst, te weten [persoon B] en [persoon C] , de opdracht gegeven om van de verbouwing een taxatierapport op te maken. De taxateurs hebben een taxatierapport opgemaakt, gedagtekend 30 januari 2020.Het taxatierapport concludeert, mede op basis van een inpandige opname, tot onderhoudskosten van € 8.944 in 2016, waarvan 80% (€ 7.156) aftrekbaar is. De onderhoudskosten in 2017 zijn getaxeerd op nihil.
4. De inspecteur heeft, in overeenstemming met het taxatierapport van de taxateurs, de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Jaar
2016
2017
Inkomen uit werk en woning vóór aftrek
€
374.321
€ 667.729
Aftrek
€
7.156
Nihil
Inkomen uit werk en woning na aftrek
€
367.165
€ 667.729
5. De inspecteur heeft naar aanleiding van belanghebbendes bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 dezelfde taxateurs opnieuw de opdracht gegeven om van de verbouwing een taxatierapport op te maken. De taxateurs hebben op 16 september 2020 een tweede taxatierapport uitgebracht.Hierin zijn de onderhoudskosten voor het jaar 2016 getaxeerd op afgerond € 25.306 en die voor het jaar 2017 op nihil.
6. De inspecteur heeft, in overeenstemming met het tweede taxatierapport van de taxateurs van de Belastingdienst, de aanslag IB/PVV 2016 in de uitspraak op bezwaar nader vastgesteld op basis van een inkomen uit werk en woning van € 349.015 (€ 374.321 – (€ 25.306 x 100%)). De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 gehandhaafd.
7. Belanghebbende heeft onder meer de volgende bewijsstukken overgelegd:
- een bouwtechnisch rapport van 4 januari 2007 dat in het kader van de verkoop van het pand in opdracht van de vorige eigenaren is opgemaakt;
- bouwtekeningen die voorafgaand aan de verbouwing in 2016 zijn gemaakt;
- diverse offertes inzake de verbouwing;
- een rapport van [bedrijf] van 28 juni 2016;
- foto’s van het pand voorafgaand aan en tijdens de verbouwing;
- drie Excelsheets waarin per Excelsheet een overzicht van de verbouwingskosten is verwerkt, uitgesplitst naar:
a. niet-aftrekbare kosten,
b. aftrekbare kosten en
c. gedeeltelijk aftrekbare kosten.
Het eerste overzichtconcludeert tot een saldo aan kosten – dat wil zeggen: over beide in geding zijnde jaren – van € 471.708. Het tweede overzichtconcludeert tot een saldo aan kosten van € 471.708 en een gezamenlijke aftrek over 2016 en 2017 van € 371.172. In het derde overzichtis ten opzichte van de twee eerdere overzichten de post “INSTALLATIEWERK” verminderd van € 35.000 tot nihil; het derde overzicht concludeert tot een saldo aan kosten van € 436.708 en een gezamenlijke aftrek over 2016 en 2017 van € 347.050.
- een e-mail van de aannemer van belanghebbende ( [aannemer] ) van 7 maart 2022, waarin de aannemer het volgende verklaart:
“ (…)
De boerderij was in slechte staat, de vorige bewoners bewoonden de gehele woning maar was aan groot onderhoud toe. De vloer van de begane grond was zo gemaakt dat er geen goede basis was om er verder op te bouwen.
Er is een nieuwe gewapende betonvloer gestort die de staanders van de spantbenen stevigheid hebben gegeven, zodat we de verdiepingsvloer daarop konden belasten met een nieuwe zwevende staalconstructie die als vloer op de spantbenen rusten. In verband met brandveiligheid is er over de vloer een Fermacell aangebracht.
De hanebalken/trekplaten moesten worden vervangen of verzwaard om de constructie van de deel weer stevig en stabiel te maken, omdat onderhoud aan de spanten niet mogelijk was.
Plafonds, wanden en vloeren waren in slechte staat en waren aan vervanging toe omdat reparatie en onderhoud niet voldoende zou zijn en te kostbaar”.
- een brief van 7 april 2022 van belanghebbendes architect ( [architect] ), waarin de architect het volgende verklaart:
“Bij de constructieve verbetering van de 1e verdiepingsvloer zijn tevens de balken onder de verdiepingsvloer iets gelift en geborgd tegen verder doorbuigen. Door de aanpassingen aan de 1e verdiepingsvloer vormt deze samen met de aanpassingen aan de balken van de monumentale spanten een verbetering voor de gehele hoofddraagconstructie wat de levensduur van de Rijksmonument te goede komt.”
Verder stelt de architect in deze brief voor om;
o bij zogenoemde gemengde verbouwingskosten een correctie van 25% toe te passen;
o diverse kostenposten (nieuw geplaatste ramen in de rieten kap, herstel van de rieten kap, taatsdeur, Domotica installatie) als niet-aftrekbaar aan te merken; en
o diverse kostenposten (ruwbouwtimmerwerk (zoldervloer), staalconstructies, houten vloeren aan de voorzijde) juist wel als aftrekbaar aan te merken.
8. Daarnaast behoren tot de gedingstukken de volgende stukken die de inspecteur heeft overgelegd:
- beide taxatierapporten van de taxateurs van de Belastingdienst;
- een reactie van de taxateurs, gedagtekend 19 april 2022, op de brief van belanghebbendes architect van 7 april 2022;de taxateurs geven als reactie dat zij in belanghebbendes brief van 7 april 2022 geen aanleiding zien om terug te komen op hun eerdere taxaties.
- een verslag van het overleg tussen partijen van 20 september 2022; in het verslag, inclusief de aanvullingen van belanghebbende, staat onder meer het volgende:
“ [belanghebbende] , de boerderij is 200 jaar oud. Dertig tot veertig jaar geleden zijn er aanpassingen geweest waardoor de constructie aangepast moet worden.
[architect] , wijziging van de trap leidde niet tot extra werk, de trap stond los van de vloer. Hogere doel is instandhouding ; kijk je naar de scheur of hou je het geheel in stand? Als constructie niet wordt aangepakt, dondert het in elkaar..
[persoon B] , dit blijkt niet uit de rapportage van 2007.
[architect] , het kon zo niet verder in de bestaande constructie, verbeter voor jezelf en voor het monument.
[gemachtigde] , een afslag voor verbetering is in mindering gebracht op de kosten.
[architect] zegt iets over de staalconstructies... deze waren benodigd voor de instandhouding van het monument.”
9. Belanghebbende heeft in de loop van deze procedures de volgende aftrekken geclaimd:
- in de aangifte: € 293.538 in 2016 en € 67.174 in 2017, samen € 360.712;
- in belanghebbendes brief van 22 april 2022: een gezamenlijk bedrag van € 371.172;
- tijdens de rechtbankzitting van 15 mei 2023: € 347.050.
10. De inspecteur heeft in de loop van deze procedure de volgende aftrekken voorgestaan:
- in de aanslagen IB/PVV 2016 en 2017: € 7.156 in 2016 en nihil in 2017;
- in de uitspraak op bezwaar: € 25.306 in 2016 en nihil in 2017;
- in de verweerschriften: € 25.306 in 2016 en € 655 in 2017; de aftrek in 2017 heeft betrekking op het vochtprobleem dat blijkt uit het rapport van [bedrijf] en de bijgevoegde foto’s;
- in de brief van 28 april 2022: € 47.315 in 2016 (de reeds toegekende € 25.306 + € 22.009) en € 655 in 2017.