ECLI:NL:RBGEL:2023:5795

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 22_5920
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van belastingrente en discriminatie in belastingheffing

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 24 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de belastingrente van € 671 die door de inspecteur van de belastingdienst is opgelegd, beoordeeld. Eiser had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ontvangen, berekend naar een verzamelinkomen van € 150.532. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de belastingrente, maar dit werd ongegrond verklaard door de inspecteur. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, waarbij hij stelt dat de belastingrente buitensporig hoog is en dat er sprake is van discriminatie ten opzichte van belastingplichtigen die op tijd hebben betaald.

De rechtbank overweegt dat de belastingrente is vastgesteld op 4% op basis van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en dat deze niet gerelateerd is aan de rente op de kapitaalmarkt. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de belastingrente conform de wettelijke bepalingen is en dat er geen ruimte is om hiervan af te wijken. Eiser's argument dat er sprake is van discriminatie wordt verworpen, omdat de belastingrente enkel in rekening wordt gebracht omdat eiser niet tijdig aan zijn aangifteverplichtingen heeft voldaan.

Daarnaast wordt de stelling van eiser dat er sprake is van schending van Europese regelgeving (artikel 49 VWEU) en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van grensoverschrijdend verkeer en dat de verwijzing naar een uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht niet relevant is voor de Nederlandse situatie. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht en dat eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5920

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 26 juli 2022.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2020 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd berekend naar een verzamelinkomen van € 150.532. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft verweerder eiser € 671 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiser heeft op 22 juni 2023 een nader stuk ingediend. Dit stuk is door de griffie doorgezonden naar verweerder.
De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met dat van [naam 1] (partner van eiser) met nummer 22/5975 op 28 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens verweerder [naam 2] en [naam 3]. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Feiten

1. Op 27 februari 2021 is eiser uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2020.
2. Eiser heeft op 23 april 2021 verzocht om uitstel tot het doen van aangifte IB/PVV 2020. Verweerder heeft becon-uitstel verleend tot 1 mei 2022.
3. Eiser heeft op 9 mei 2022 zijn aangifte IB/PVV 2020 ingediend naar een verzamelinkomen van € 150.532.
4. Met dagtekening 8 juli 2022 heeft verweerder de aanslag IB/PVV 2020 conform de ingediende aangifte opgelegd. Gelijktijdig heeft verweerder een bedrag van € 671 aan belastingrente in rekening gebracht.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht en naar een juist bedrag belastingrente in rekening heeft gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is de belastingrente buitensporig hoog?
7. Met betrekking tot de hoogte van de belastingrente overweegt de rechtbank dat met het opleggen van belastingrente wordt beoogd een preventieve en afschrikwekkende werking uit te doen gaan zodat tijdig aangifte wordt gedaan, de verzuimgedachte. [1]
8. Ten aanzien van de hoogte van het percentage belastingrente overweegt de rechtbank dat dit rentepercentage op grond van artikel 30hb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in samenhang met artikel 1, onderdeel a, van het Besluit belasting- en invorderingsrente, 4% bedraagt. De rechtbank ziet geen ruimte om van deze dwingendrechtelijke bepalingen af te wijken. Weliswaar is de hoogte van de belastingrente hoger dan de rente op de kapitaalmarkt, maar de belastingrente is niet gerelateerd aan de rente op de kapitaalmarkt maar aan de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank met een opslag. [2] Daarbij is de belastingrente in vergelijking met andere rentetarieven aanzienlijk lager. [3]
9. Verweerder heeft de hoogte van de in rekening gebrachte belastingrente conform de wettelijke bepalingen bepaald. De rechtbank is niet bevoegd de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. [4] Onder omstandigheden kunnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur echter meebrengen dat geen belastingrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt. [5] Niet gebleken is dat daarvan sprake is.
Is sprake van discriminatie?
10. Eiser stelt dat sprake is van discriminatie ten opzichte van belastingplichtigen die wel hun belasting op tijd hebben betaald en daarom geen rente aan de Belastingdienst hoeven te betalen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van discriminatie. Er is door verweerder geen onderscheid gemaakt op grond van eigenschappen of kenmerken van eiser. Dat aan eiser belastingrente in rekening wordt gebracht, komt omdat hij niet tijdig heeft voldaan aan zijn aangifte verplichting. Dit in tegenstelling tot de groep belastingplichtigen die wel tijdig voldaan heeft aan zijn aangifte verplichtingen en om die reden geen belastingrente in rekening gebracht krijgt. Zoals hiervoor in punt 7. is overwogen is het doel van de belastingrente juist om belastingplichtigen te stimuleren tijdig te voldoen aan hun aangifte verplichting. Dat eiser om uitstel voor het doen van aangifte heeft gevraagd maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, aangezien dit geen grond is om af te zien van vaststelling van belastingrente of voor een lagere belastingrente. Het standpunt van eiser slaagt niet.
Is sprake van schending van Europese regelgeving?
12. Met betrekking tot de stelling van eiser dat sprake is van schending van artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 49 van het VWEU bepaalt dat beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat worden opgeheven. Er wordt pas toegekomen aan toetsing van artikel 49 van het VWEU indien sprake is van grensoverschrijdend verkeer tussen tenminste twee lidstaten. Daarvan is hier geen sprake. Eiser is woonachtig in Nederland en het betreft de Nederlandse belastingrenteregeling. Van grensoverschrijdend verkeer is dan ook geen sprake.
13. De stelling van eiser dat sprake is van schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) is niet onderbouwd. Omdat de rechtbank ook niets is gebleken van enige schending van het recht van eiser op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest), slaagt ook dit beroep niet.
Uitspraak Bundesverfassungsgericht
14. Eiser heeft over zijn verwijzing naar een uitspraak van het Duitse Bundesverfassungsgericht, waarin een wettelijke rente van 0,5% per maand op achterstallige belastingen en belastingteruggaven ongrondwettelijk is verklaard, al verklaard dat deze geen rechtskracht heeft in Nederland. De rechtbank is ook van oordeel dat de verwijzing van eiser niet tot een ander oordeel leidt. Het betreft immers een uitspraak van een Duitse rechtbank die een uitspraak heeft gedaan over de Duitse belastingrenteregeling. Ook deze stelling van eiser slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de belastingrente terecht in rekening heeft gebracht. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, voorzitter, en mr. J.J. Westerbaan en mr. W.E. van Asbeck, leden, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 14 november 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3106.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7832.
3.Kamerstukken II, 2019-2020, 35 303, nr. 6, p. 30-31.
4.Artikel 120 van de Grondwet en artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
5.Hoge Raad 28 maart 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0764, r.o. 3.3, Hoge Raad 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524, r.o. 3.5, en Hoge Raad 15 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3126, r.o. 2.3.2.