ECLI:NL:RBGEL:2023:4370

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2247
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing inspecteur belastingdienst inzake BPM aangifte en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst inzake de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende had op aangifte BPM voldaan voor de registratie van een gebruikte auto, maar maakte bezwaar tegen deze aangifte. De rechtbank had eerder de gemachtigde van de belanghebbende geweigerd op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De belanghebbende heeft geen nieuwe gemachtigde aangewezen en reageerde niet op de brief van de rechtbank waarin werd gevraagd of hij op de hoogte was van de lopende beroepsprocedure. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende kennelijk niet op de hoogte was van de procedure, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek om vergoeding van immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van spanning en frustratie, omdat de belanghebbende niet op de hoogte was van de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen recht op teruggaaf van BPM bestond. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken in soortgelijke zaken en concludeerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat dit niet leidde tot recht op schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van griffier S.S. Verzijlbergen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 21/2247

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], belanghebende

en
de inspecteur van de Belastingdienst, backoffice BPM, kantoor Doetinchem,inspecteur
(gemachtigden: [naam 1], [naam 2]),
en
de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid),te Den Haag, de Staat
(gemachtigde: [naam 3]).

Procesverloop

Belanghebbende heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan, voor de auto die op de bijlage staat vermeld.
De inspecteur heeft uitspraak gedaan op het daartegen tijdig gemaakte bezwaar.
Belanghebbende heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
De rechtbank heeft besloten onder meer deze zaak gezamenlijk te behandelen met andere soortgelijke bpm-zaken door de meervoudige kamer.
Op 1 september 2021 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is [naam 4] verschenen, bijgestaan door [naam 5]. Namens de inspecteur zijn de gemachtigden en [naam 6] verschenen. Namens de Staat is met bericht niemand verschenen. Het proces-verbaal van deze zitting is op 7 september 2021 aan partijen verzonden.
De inspecteur heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken (deels) elektronisch ingediend.
Belanghebbende heeft gronden ingediend. De inspecteur heeft verweer gevoerd.
De meervoudige kamer heeft de za(a)k(en) waarop deze uitspraak ziet verwezen naar de enkelvoudige kamer.
De voormalige gemachtigde, [naam 4], is bij beslissing van 29 juli 2022 op de voet van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als gemachtigde geweigerd. Vervolgens heeft belanghebbende geen nieuwe gemachtigde aangewezen.
Desgevraagd hebben partijen aangegeven geen bezwaar te hebben als de rechtbank uitspraak doet zonder zitting.
De rechtbank heeft belanghebbende bij brief in de gelegenheid gesteld om aan te geven of hij op de hoogte was van deze procedure. Daarvan is geen gebruik gemaakt.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze zaak is onderdeel van een cluster van bpm-zaken waarin de voormalige gemachtigde als gemachtigde optreedt. Eerder heeft de rechtbank al een cluster van voldoeningszaken behandeld ("cluster 1"). [1] Op de regiezitting van 1 september 2021 zijn afspraken gemaakt over de behandeling van de cluster 2-voldoeningszaken, waar deze zaak toe behoort. Dit betreft de voldoeningszaken die zijn binnengekomen bij de rechtbank tussen 18 januari 2021 en 7 juli 2021. Daarbij is onder meer afgesproken dat de cluster 2-voldoeningszaken inhoudelijk op dezelfde wijze zullen worden afgedaan als de cluster 1-voldoeningszaken. Bij de behandeling van cluster 1 zijn de gronden over de financiële afwikkeling (immateriële schadevergoeding, proceskosten, rente, griffierecht) behandeld op een zitting van 28 juni 2021. Partijen hebben aangegeven dat hetgeen daar is aangevoerd ook geldt voor de cluster 2-zaken.
2. Voor de inhoudelijke bespreking van de gronden van de voormalige gemachtigde verwijst de rechtbank naar de uitspraken in de cluster 1-voldoeningszaken.
3. Uit de uitspraken in de cluster 2-voldoeningszaken [2] volgt verder dat in deze zaak het hoorrecht in bezwaar niet is geschonden. Het beroep is in zoverre ongegrond.
4. De rechtbank heeft beoordeeld in welke zaken sprake kan zijn van recht op een teruggaaf van bpm. Dit is het geval waarin mogelijk recht bestaat op extra leeftijdskorting (ELK), recht op een gunstiger voortijds tarief (artikel 16a van de Wet BPM) of recht op een lagere handelsinkoopwaarde als gebruik is gemaakt van een koerslijst van Eurotaxglass's. In deze zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat hiervan geen sprake is en daarom bestaat geen recht op een teruggaaf van bpm. Gelet hierop hoeft de rechtbank ook niet meer te beoordelen of de rentevergoeding juist is. Het beroep is in zoverre ongegrond.
5. De voormalige gemachtigde heeft gesteld dat de redelijke termijn is overschreden en dat daarom recht bestaat op een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. [3] De redelijke termijn bedraagt in beginsel twee jaar en begint bij de ontvangst van het bezwaarschrift. Dat betekent dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval geen sprake is van spanning en frustratie bij de belanghebbende vanwege de duur van de procedure, aangezien de belanghebbende niet op de hoogte was van de procedure. Naar aanleiding van de weigering van de voormalige gemachtigde in deze en in vele andere zaken, hebben meerdere belanghebbenden de rechtbank medegedeeld niet op de hoogte te zijn van de procedure. De rechtbank heeft daarom aannemelijk geacht dat in zaken waarin niet is gereageerd op de weigeringsbeslissing en geen nieuwe gemachtigde is aangewezen, de belanghebbende niet wist dat op zijn naam de onderhavige procedure is begonnen. Bij brief heeft de rechtbank belanghebbende dit vermoeden voorgehouden en in de gelegenheid gesteld om het aan te geven als hij wel op de hoogte was van de procedure. Daarvan heeft belanghebbende geen gebruik gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
6. De conclusie moet zijn dat het beroep ongegrond is.
7. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
8. Voor een inhoudelijke bespreking van de gronden over het griffierecht verwijst de rechtbank naar de uitspraken in het de cluster 2-voldoeningszaken. Voor een teruggaaf van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Verzijlbergen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 9 december 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6567.
2.Rechtbank Gelderland 19 april 2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:2167 en ECLI:NL:RBGEL:2023:2188.