ECLI:NL:RBGEL:2023:3301

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AWB _ 22 - 1813
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wmo 2015 en de normering van tijdsduur voor schoonmaakactiviteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 9 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van huishoudelijke hulp door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren beoordeeld. Eiseres, die lijdt aan diverse medische aandoeningen, had bezwaar gemaakt tegen de maatwerkvoorziening die haar was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank oordeelt dat de tijdsnormen die het college hanteert voor de huishoudelijke hulp niet zijn gebaseerd op onafhankelijk en deugdelijk onderzoek. De rechtbank stelt vast dat het KPMG-rapport Rivierenland, waarop het college zich baseert, niet objectief is en dat de normering voor de tijdsduur van schoonmaakactiviteiten niet voldoet aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de toegenomen beperkingen van eiseres. Tevens wordt een voorlopige voorziening getroffen waarbij eiseres vijf uur per week huishoudelijke hulp wordt toegekend tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank bepaalt dat het college het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1813

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren, het college

(gemachtigde: mr. C. van Oord).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning door het college van een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van huishoudelijke hulp voor het resultaatgebied 1 ‘een schoon en leefbaar huis’, voor het resultaatgebied 2 ‘beschikken over schone kleding en bedden- en linnengoed’ en voor het resultaatgebied 9 ‘individuele omstandigheden’ voor 189 uur en 18 minuten per jaar over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2026 door Lelie zorggroep in de vorm van Zorg in Natura (ZIN).
1.1.
Het college heeft deze maatwerkvoorziening toegekend met het besluit van 5 oktober 2021. Met het bestreden besluit van 28 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de toekenning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst.
1.5.
Het college en eiseres hebben nadere stukken ingediend.
1.6.
Vervolgens heeft de rechtbank de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer.
1.7.
Bij bericht van 1 maart 2023 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat zij van oordeel is dat het niet nodig is om opnieuw een zitting te houden. Geen van de partijen heeft (binnen de daartoe gestelde termijn) verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres, geboren op [geboortedatum] , heeft last van verstijvingen in armen en benen en haar linkerhand werkt minder. Ze heeft verder last van kortademigheid door COPD, beperkingen in armen en benen en problemen met het evenwicht. Eiseres voert een eenpersoonshuishouden en woont in een eengezinswoning. In 2016 had eiseres een indicatie voor huishoudelijke hulp voor 3,5 uur per week. Vanaf 2 januari 2017 betrof dit 2,5 uur per week. Over de periode van 22 mei 2017 tot en met 12 november 2019 had het college aan eiseres huishoudelijke hulp niveau 1 toegekend. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 20 september 2018 het (rechtstreekse) beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond verklaard, het besluit herroepen en huishoudelijke hulp toegekend voor 5 uur per week. [2]
2.1.
Bij brief van 17 februari 2021 heeft het college eiseres bericht dat het college nieuwe contracten heeft afgesloten met zorgaanbieders. De indicatie die eiseres heeft gekregen wordt omgezet per 1 april 2021 zodat deze past binnen het nieuwe contract. Dit betekent dat eiseres dan een vast aantal uren per jaar aan huishoudelijke ondersteuning krijgt. Dit zijn 107 uren voor het resultaatgebied 1 ‘een schoon en leefbaar huis’. Verder heeft het college onder meer uitgelegd welke resultaatgebieden er nog meer zijn, dat de tijd die per resultaatgebied nodig is, is gebaseerd op een onafhankelijk onderzoek van de regio Rivierenland en dat persoonlijke omstandigheden er voor kunnen zorgen dat eiseres meer hulp nodig heeft.
2.2.
Bij besluit van 25 maart 2021 heeft het college de per 1 april 2021 toegekende huishoudelijke hulp ambtshalve verlengd tot en met 30 september 2021 voor maximaal 1300 minuten per maand. Het college heeft daarbij meegedeeld dat in de tussentijd een onderzoek zal worden uitgevoerd naar de indicatie van dat moment. Op 10 september 2021 heeft een consulent een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Het verslag daarvan is vastgelegd in een ondersteuningsplan. Eiseres heeft daarbij opgemerkt dat de basisuren 108 uren op jaarbasis moeten zijn, dat niet meegewogen is dat de slaapkamer boven dagelijks in gebruik is en ook niet dat sprake is van extra knoeien door de evenwichtsstoornis en extra wasgoed door bloedingen en dat er huisdieren zijn. Op 4 oktober 2021 heeft eiseres het ondersteuningsplan ondertekend en daarmee een aanvraag ingediend voor huishoudelijke hulp.
2.3.
Hierna is het besluit van 5 oktober 2021 genomen. Daarin staat ook dat het ondersteuningsplan deel uitmaakt van het besluit. In het ondersteuningsplan staat per resultaatgebied 1, 2 en 9 aangegeven wat het inhoudt en hoeveel tijd hiervoor geïndiceerd is. Dit betreft voor het resultaatgebied 1 ‘een schoon en leefbaar huis’ 107 uren per jaar, voor het resultaatgebied 2 ‘schone kleding en bedden- en linnengoed’ 30 uren en 18 minuten per jaar en voor het resultaatgebied 9 ‘individuele omstandigheden’ 52 uren per jaar. Dit laatste is toegekend in verband met de individuele (medische) omstandigheden van eiseres. Met het bestreden besluit van 28 februari 2022 (het bestreden besluit) is het college bij deze toekenning gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen de door het college toegekende maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke hulp. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Resultaatgebied 1 schoon en leefbaar huis
4. Eiseres voert ten eerste aan dat het KPMG rapport Rivierenland waar het college zich op heeft gebaseerd, geen objectief en onafhankelijk rapport is. Daartoe stelt zij dat dit rapport is gebaseerd op het KPMG en HHM-rapport van de gemeente Utrecht (het KPMG-rapport Utrecht) [3] en dat rapport is niet objectief en onafhankelijk. Er is immers gebleken dat de gemeente Utrecht, die direct belang heeft bij de uitkomst van het onderzoek, vergaand betrokken is geweest bij de totstandkoming van het onderzoek. Eiseres heeft hiertoe verwezen naar een overgelegd Wob-besluit naar aanleiding van een door haar gedaan Wob-verzoek bij de gemeente Utrecht uit welk besluit volgens eiseres blijkt dat de ambtenaren van de gemeente Utrecht betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van het concept-rapport en daarmee het uiteindelijke eindrapport. Deze informatie was ten tijde van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2018 waar het KPMG-rapport Utrecht als objectief en onafhankelijk is beoordeeld, [4] nog niet bekend. Het Utrechtse college weigert nog steeds inzage te geven in het concept-rapport. Als de invloed van de betrokken ambtenaren slechts gering was geweest, had het college het Wob-verzoek inzake het concept-rapport niet kunnen weigeren. Hierbij wijst eiseres ook op het rapport Evaluatie onderzoeken ‘normering van de basisvoorziening ‘schoon huis’ en ‘maatstaf hulp bij het huishouden – gemeente Amsterdam’ van 3 augustus 2018 opgemaakt door prof. dr. A.C. Homan.
Ook blijkt volgens eiseres uit de wel gepubliceerde e-mails naar aanleiding van het Wob-verzoek dat KPMG en HHM vonden dat het onderzoek, om representatief te zijn, grotere onderzoeksaantallen moest hebben. Dit heeft het college van Utrecht geweigerd omdat het onderzoek te duur zou worden. Hierin ligt ook besloten dat het onderzoek kwalitatief niet voldoet aan de standaard die verwacht mag worden bij een rapport dat op tienduizenden mensen van toepassing is.
4.1.
De huishoudelijke ondersteuning die door het college is toegekend sluit aan bij het aantal uren dat voor het resultaatgebied 1 ‘schoon en leefbaar huis’ en het resultaatgebied 2 ‘schone kleding en bedden- en linnengoed’ nodig is volgens het normenkader dat is opgenomen als bijlage in de Beleidsregels Huishoudelijke ondersteuning Gemeente Buren 2021 (Beleidsregels). Daarnaast kennen de Beleidregels twee maatwerkmodules voor extra tijd, waaronder in verband met de gezondheid van de cliënt, waarvoor bij veel extra inzet wordt uitgegaan van 60 minuten per week en dus 52 uur per jaar. Hier sluit de toegekende ondersteuning voor het resultaatgebied 9 ‘individuele omstandigheden’ bij aan.
4.2.
De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is van de CRvB dat een college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd is om ter invulling van het begrip ‘schoon en leefbaar huis’ beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en moeten, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek verricht door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden berusten. Ook moet dit onderzoek inzicht geven in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. [5]
4.3.
Niet in geschil is dat het normenkader in de Beleidsregels is gebaseerd op het KPMG-eindrapport voor de gemeente Buren, Neder-Betuwe en Tiel ‘Passend beleid Huishoudelijke ondersteuning regio Rivierenland’ van 3 juni 2019 (KPMG-rapport Rivierenland). Dit eindrapport is tot stand gekomen uit onderzoek van KPMG. Ook is niet in geschil dat de resultaten uit dit KPMG-rapport Rivierenland voor wat betreft het resultaatgebied ‘een schoon en leefbaar huis’ voornamelijk gebaseerd zijn op de resultaten uit het KPMG-rapport Utrecht.
4.4.
In de uitspraken van 10 december 2018 heeft de CRvB overwogen dat het in opdracht van de gemeente Utrecht door KPMG Plexus en Bureau HHM uitgevoerde onderzoek kan worden aangemerkt als een onafhankelijk en objectief onderzoek als hiervoor onder 4.2 bedoeld. Wat eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Het enkele feit dat niet bekend is of er sprake is geweest van inmenging van ambtenaren van de gemeente Utrecht en zo ja, of deze invloed hebben uitgeoefend op de onderzoeksresultaten, brengt niet mee dat niet kan worden geoordeeld dat er geen sprake is van een deugdelijk en onafhankelijk onderzoek. KPMG is immers een onafhankelijk onderzoeksbureau en het door dit bureau verrichte onderzoek is door de CRvB akkoord bevonden. Het door eiseres aangehaalde rapport-Homan is door de CRvB in zijn beoordeling van het KPMG-rapport betrokken. Dat het onderzoek van KPMG niet zou voldoen aan de in het rapport-Homan bedoelde wetenschappelijke maatstaven, maakt nog niet dat dit onderzoek niet deugdelijk en onafhankelijk is.
5. Eiseres voert verder aan dat de tijden zoals opgenomen in het normenkader niet zijn gebaseerd op een objectieve normering. Het college heeft onderdelen uit het rapport
(de rechtbank begrijpt: het KPMG-rapport Utrecht)geknipt en geplakt, wat volgens de uitspraken van de CRvB van 10 december 2018 niet is toegestaan. De basismodule kan alleen als basismodule worden gebruikt en de individuele tijdsfactoren van dit rapport mogen niet ingezet worden om op te hogen. Specifiek heeft eiseres genoemd dat dit geldt voor de tijd voor een extra kamer. Deze tijd is daarmee niet gebaseerd op een objectieve normering. Dit betreft een extra slaapkamer die volgens eiseres dagelijks wordt gebruikt om op haar loopband te gaan. Ook staat daar haar linnenkast waarin veel kleding ligt en een deel van het beddengoed. Ook de tijd voor afwas, vermeld in de Beleidsregels, is volgens eiseres niet gebaseerd op een objectieve normering. In het KPMG-rapport Utrecht is dit juist buiten de basismodule gelaten.
5.1.
Volgens paragraaf 4.1. van de Beleidsregels wordt, om het resultaatgebied schoon en leefbaar huis te kunnen behalen de volgende ruimtes structureel schoongemaakt:
- de huiskamer;
- de als slaapkamer in gebruik zijnde ruimte(s);
- de sanitaire ruimte(s) (max 1 badkamer en 2 toiletten);
- de keuken;
- de hal met trap als deze aanwezig is.
Overige en niet in gebruik zijnde ruimte(s) worden niet of incidenteel schoongemaakt. Onder de niet-frequente ruimtes worden die ruimtes in huis verstaan die gebruikt worden door de cliënt, maar niet tot de reguliere ruimtes behoren, bijvoorbeeld een hobby- of logeerkamer. Verder wordt in het normenkader vermeld dat niet-frequente ruimtesvier keer per jaar worden schoongemaakt. Uit het rapport Rivierenland blijkt dat hiervoor 15 minuten per keer is geïndiceerd. In totaal is voor het resultaatsgebied schoon en leefbaar huis 107 uur per jaar geïndiceerd.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat bij vaststelling van het totaal aantal aan eiseres toegekende uren is afgeweken van het aantal uren dat in het KPMG-rapport Utrecht is geïndiceerd voor het resultaatsgebied schoon en leefbaar huis, namelijk 104,9 uur per jaar. Verder blijkt uit het KPMG-rapport Utrecht niet dat bij de bepaling van deze urennorm rekening is gehouden met het schoonmaken van niet-frequente ruimtes. Dit wordt ook onderschreven in het KPMG-rapport Rivierenland. [6] Het college heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde 107 uur voldoende zou moeten zijn, omdat in het KPMG-rapport Utrecht wordt uitgegaan van een woonoppervlakte van 101m2 en het huis van eiseres 93m2 bedraagt. De rechtbank volgt dit niet. Uit het KPMG-rapport Utrecht blijkt immers dat factoren zoals de omvang van de woning bij het bepalen van de normering buiten beschouwing zijn gelaten [7] en dat is gekeken naar de benodigde schoonmaakactiviteiten per ruimte. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de CRvB van 10 december 2018, waarin de CRvB heeft overwogen dat deze urennorm tot stand is gekomen zonder rekening te houden met factoren binnen het huishouden die wel degelijk van invloed kunnen zijn op de schoonmaakactiviteiten, zoals de omvang van de woning. [8] Bovendien rijmt het standpunt van het college ook niet met de constatering in het rapport Rivierenland dat de gemiddelde woonoppervlakte van de woningen van de cliënten met huishoudelijke hulp geen aanleiding gaf om een ander aantal uren toe te kennen dan waar het KPMG-rapport Utrecht vanuit is gegaan. [9] Dat, zoals het college stelt, altijd rekening wordt gehouden met twee slaapkamers volgt de rechtbank evenmin. Uit het KPMG-rapport Utrecht blijkt dat bij de normering is uitgegaan van één slaapkamer. Bovendien wordt in het normenkader van de Beleidsregels ook slechts gesproken over één slaapkamer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het schoonmaken van een extra kamer een afwijking in de schoonmaakactiviteiten vormt zoals opgenomen in het KPMG-rapport Utrecht. De afwijking kan niet als een verwaarloosbare afwijking worden beschouwd. Hierdoor kan de normtijd voor een schoon en leefbaar huis dan ook niet berusten op het KPMG-rapport Utrecht.
5.3.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de normtijd zoals deze is toegekend voor het schoonmaken van niet-frequente ruimtes is gebaseerd op onafhankelijk en deugdelijk onderzoek. Uit het KPMG-rapport Rivierenland blijkt dat voor de activiteiten in niet-frequente ruimten gebruik wordt gemaakt van de expertopinie in de regio. [10] In beroep heeft het college toegelicht dat de betrokken gemeenten, waaronder de gemeente Buren, zelf een expertgroep hebben samengesteld met een afvaardiging van de aanbieders, participatieraden en consulenten ter waarborging van regionale kennis. Verder is de expertgroep verrijkt met kennis vanuit Atirals, een onafhankelijk adviesbureau op het gebied van facilitaire schoonmaak. Ten aanzien van de verrichte onderzoeksactiviteiten heeft het college onder verwijzing naar het KPMG-rapport Rivierenland gesteld dat er observatiebezoeken hebben plaatsgevonden en dat er is gekeken naar de frequentieverdeling van metingen in de verschillende onderzoeksgroepen. [11]
5.4.
De rechtbank stelt vast dat de observatiebezoeken en de frequentieverdeling van metingen waar het college in beroep naar verwijst hebben plaatsgevonden in het kader van het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het KPMG-rapport Utrecht. Van dit onderzoek is, zoals onder 5.2. is overwogen, het schoonmaken van niet-frequente ruimtes geen onderdeel geweest. Onduidelijk is of er andere observatiebezoeken hebben plaatsgevonden door de expertgroep. Dit blijkt in ieder geval niet uit het KPMG-rapport Rivierenland. Verder blijkt uit het KPMG-rapport Rivierenland dat de expertgroep bij het opstellen van een richtlijn voor een resultaatsgebied uitgaat van eerder verricht onderzoek en een vertaalslag maakt naar de situatie in de regio. [12] In het KPMG-rapport Rivierenland staat ook dat bij de bepaling van de urennorm voor het schoonmaken van niet-frequente ruimtes is uitgegaan van de tijden van de slaapkamerobservaties en deze naar boven zijn afgerond in verband met de hoge vervuilingsgraad. Nu niet is gebleken van eerder verricht onderzoek op het gebied van het schoonmaken van niet-frequente ruimtes gaat de rechtbank er van uit dat de expertgroep deze urennorm niet heeft gebaseerd op een onafhankelijk en deugdelijk onderzoek. Bovendien blijft onduidelijk hoe tot de in de Beleidsregels genoemde frequentie van vier keer per jaar is gekomen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de normering in de Beleidsregels van het college niet is gebaseerd op onafhankelijk en deugdelijk onderzoek.
5.5.
De rechtbank komt tot dezelfde conclusie voor wat betreft de afwas. Eiseres wijst er terecht op dat voor de activiteit afwas geen tijd is inbegrepen in de urennorm van het KPMG-rapport Utrecht. [13] Uit het normenkader blijkt dat onder het schoonmaken van de keuken, ook de afwas wordt verstaan. De frequentie hiervan is vastgesteld op één keer per week. Uit het KPMG-rapport Rivierenland blijkt dat de experts een tijd van vijf minuten passend vinden. [14] Ook dit acht de rechtbank een niet verwaarloosbare afwijking van de schoonmaakactiviteiten waarvan is uitgegaan in het KPMG-rapport Utrecht. [15] Ook bij deze normering is de rechtbank niet gebleken van onafhankelijk en deugdelijk onderzoek. De rechtbank heeft zich hierbij rekenschap gegeven van de opmerking van eiseres in het ondersteuningsplan dat zij met behulp van de vaatwasser zelf de afwas kan schoonmaken. Hierin ziet de rechtbank echter geen aanleiding om aan te nemen dat eiseres op het gebied van afwas geen ondersteuning behoeft, omdat de gemachtigde van eiseres op zitting onweersproken heeft gesteld dat eiseres ook bij het inruimen van de vaatwasser ten tijde van de beslissing op bezwaar ondersteuning behoefde. De beroepsgrond slaagt.
6. Eiseres voert verder aan dat het college ten onrechte geen extra tijd heeft toegekend in verband met de aanwezigheid van haar huisdieren (twee hondjes en een papagaai) dan wel is onbekend hoeveel tijd hiervoor is toegekend en hoe dit tot stand is gekomen. Het HHM-normenkader dat verwant is aan het KPMG-rapport Utrecht geeft ook aan dat tijd nodig is bij de aanwezigheid van huisdieren.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het KPMG-rapport Utrecht geen rekening is gehouden met de aanwezigheid van huisdieren. Uit rechtspraak van de CRvB volgt verder dat de aanwezigheid van huisdieren invloed kan hebben op de schoonmaakactiviteiten, de frequenties en de tijdsbesteding daarvan. [16] Het college heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat in de Beleidsregels is opgenomen dat de aanwezigheid van dieren geen aanleiding geeft voor het toekennen van aanvullende inzet. De rechtbank acht de Beleidsregels in zoverre niet kennelijk onredelijk. [17] Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd die maken dat het college had moeten afwijken van dat uitgangspunt in het beleid. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiseres voert verder aan dat er vaker indirecte tijd toegekend had moeten worden. Nu is slechts één keer indirecte tijd toegekend terwijl er meerdere zorgmomenten zijn.
7.1.
Het college ziet geen aanleiding om extra indirecte tijd toe te kennen en wijst er onder verwijzing naar het KPMG-rapport Rivierenland op dat de indirecte tijd is inbegrepen in de 107 uur die voor het resultaatsgebied schoon en leefbaar huis is toegekend. Dit bestaat uit 87,9 uur directe tijd en 19 uur indirecte tijd. Het is aan eiseres om de beschikbare tijd zo effectief mogelijk in te zetten.
7.2.
Uit het KPMG-rapport Rivierenland blijkt dat de in de norm verdisconteerde indirecte tijd van 19 uur is gebaseerd op het onderzoek verricht ten behoeve van het KPMG-rapport Utrecht. Het uitgangspunt hierbij is dat de helft van de bezoeken wekelijks plaatsvindt en de andere helft om de week. Uit dit onderzoek is verder gebleken dat de indirecte tijd hoger is als de hulp wekelijks langskomt. [18]
De rechtbank is het met eiseres eens dat het college niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de urennorm voor indirecte tijd zoals opgenomen in het KPMG-rapport Rivierenland. Uit het ondersteuningsplan van 10 september 2021 blijkt immers dat de woning van eiseres, vanwege haar medische individuele omstandigheden, twee keer per week gedweild moet worden. Dit betekent dat de bezoeken twee keer per week dienen plaats te vinden. Hier is in de hiervoor genoemde standaard geen rekening mee gehouden. Het college heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom in het geval van eiseres geen extra indirecte tijd toegekend dient te worden. De beroepsgrond slaagt.
Resultaatgebied 2 ‘schone kleding en bedden- en linnengoed’
8. Eiseres voert verder aan dat de tijd voor de wasverzorging niet is gebaseerd op een objectieve normering en empirisch onderzoek. De geïndiceerde tijd is nooit genoeg voor de volledige wasverzorging. Dit moet zijn minimaal 2,5 wasbeurt per week, namelijk wit, bont, beddengoed eens per twee weken. In verband met het verschil in textiel moet ook op verschillende temperaturen gewassen worden.
8.1.
Het college heeft ten aanzien van de tijd die is toegekend voor de wasverzorging in het bestreden besluit verwezen naar (de validiteit van) het KPMG-rapport Utrecht. De rechtbank stelt vast dat de wasverzorging geen onderdeel uitmaakt van dit rapport, zodat het bestreden besluit op dit punt een draagkrachtige motivering ontbeert. Uit de Beleidsregels volgt dat het in het normenkader vastgestelde urenaantal ten aanzien van wasverzorging is gebaseerd op het KPMG-rapport Rivierenland. Uit dit rapport blijkt dat voor het resultaatsgebied wassen en strijken gebruikt is gemaakt van het onderzoek voor Hoorn. [19] Hier hebben, zo vermeldt het rapport, onder andere tijdsmetingen plaatsgevonden voor activiteiten in relatie tot wassen en strijken. Verder vermeldt het rapport dat de rapportage van Hoorn niet publiekelijk beschikbaar is, maar dat de tijdsmetingen beschikbaar zijn via het onderzoek Eindhoven. Eiseres stelt in beroep terecht dat vanwege het gebrek aan openbaarheid van deze rapportage niet kan worden vastgesteld of er een deugdelijk onderzoek naar het door het college toegepaste normenkader heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in de onder 4.2. genoemde vaste rechtspraak van de CRvB. [20] Dat de tijdsmetingen beschikbaar zijn via het onderzoek Eindhoven maakt dit niet anders, nu enkel de tijdsmetingen geen volledig beeld geven van het door Hoorn verrichte onderzoek. Ook deze beroepsgrond slaagt.
Resultaatgebied 9 ‘individuele omstandigheden’
9. Tot slot betoogt eiseres dat er ten onrechte geen extra tijd is toegekend voor opruimen en schoonmaken naar aanleiding van het extra laten vallen van dingen, veroorzaakt door duizelingen en een slechte armfunctie, dan wel is onbekend hoeveel en hoe dit tot stand is gekomen en gebaseerd op welke normering. Uit de uitspraak van deze rechtbank van 20 september 2018 blijkt onbetwist dat hier sprake van is. Verder voert eiseres aan dat ten onrechte geen extra tijd is toegekend voor de aanwezigheid van COPD en dat ook er ook extra tijd moet worden toegekend voor de wasverzorging in verband met extra vervuiling van kleding en beddengoed door bloedingen.
9.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat met de door eiseres genoemde klachten voldoende rekening is gehouden. Eiseres is immers 52 uur extra toegekend. De werkzaamheden die voortvloeien uit de door eiseres genoemde klachten kunnen hieronder worden geschaard.
9.2.
Paragraaf 4.2 van de Beleidsregels voorziet in twee maatwerkmodules waardoor door beïnvloedingsfactoren zoals de gezondheid van de cliënt extra tijd toegevoegd kan worden. Bij veel extra inzet komt dit neer op 60 minuten per week en 52 uur per jaar.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat in het ondersteuningsplan van 10 september 2021 vermeld staat dat er 52 uur per jaar extra wordt toegekend in verband met de individuele medische omstandigheden van eiseres. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat eiseres extra gevoelig is voor stof, waardoor haar woning twee keer per week moet worden gedweild. Ook is rekening gehouden met het feit dat eiseres regelmatig wondjes heeft en bloedneuzen, waardoor zij vaak in bed bloedt. Hierdoor moet haar bed regelmatiger worden schoongemaakt. Het is echter niet bekend op welke manier de normering in de Beleidsregels ten aanzien van deze maatwerkmodules tot stand is gekomen. Zoals onder 4.2 is overwogen dient de normtijd te berusten op een objectief en onafhankelijk onderzoek. De rechtbank ziet niet in waarom dit niet zou hebben te gelden voor de extra tijd zoals hier bedoeld. De beroepsgrond slaagt dus.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het onder 5.4, 5.5. 7.2, 8.1en 9.3 overwogene berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
10.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Bij het ontbreken van onafhankelijk en deugdelijk onderzoek is het voor de rechtbank op dit moment niet inzichtelijk hoeveel uur ondersteuning eiseres wel toegekend moet worden. Daar komt bij dat eiseres op zitting heeft aangegeven dat er inmiddels sprake is van toegenomen beperkingen. Omdat er geen mogelijkheid is om zelf in de zaak te voorzien, zal de rechtbank het college opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Het college zal daarbij ook moeten beslissen op het verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten in bezwaar.
10.2.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen waarbij aan eiseres, conform de uitspraak van deze rechtbank van 20 september 2018, in plaats van de bij het besluit van 5 oktober 2021 toegekende indicatie, een indicatie wordt toegekend van vijf uur per week voor huishoudelijke hulp tot zes weken na de datum waarop de nieuwe beslissing op het bezwaar wordt bekendgemaakt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in die uitspraak, gelijk als in de onderhavige zaak, in deze urenomvang is meegenomen dat eiseres hulp behoeft bij zowel licht als zwaar huishoudelijk werk als de was. Verder blijkt uit deze uitspraak dat de klachten van eiseres grotendeels overeenkomen met haar huidige klachten, behoudens de gestelde verergering daarvan.
10.3.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10.4.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 28 februari 2022;
- draagt het college op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
- treft de voorlopige voorziening dat het college aan eiseres in plaats van de bij besluit van 5 oktober 2021 toegekende indicatie 5 uur per week huishoudelijke hulp wordt verstrekt, tot zes weken na de datum waarop de nieuwe beslissing op het bezwaar is bekendgemaakt;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.092.50,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.A. van Schagen, leden, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2018:4047.
3.Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, empirisch onderzoek, eindrapportage voor de gemeente Utrecht, 12 augustus 2016.
4.ECLI:NL:CRVB:2018:3835 tot en met 3838.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835.
6.Zie p. 33 van het KPMG-rapport Rivierenland.
7.Zie p. 10 van het KPMG-rapport Utrecht.
8.ECLI:NL:CRVB:2018:3835, r.o. 4.5.2.
9.Zie p. 51 en 52 van het KPMG-rapport Rivierenland.
10.Zie p. 35 van het KPMG-rapport Rivierenland.
11.Het college wijst op p. 63 van het KPMG-rapport Rivierenland.
12.Zie p. 67 KPMG-rapport Rivierenland.
13.Zie p. 25 van het KPMG-rapport Utrecht en p. 35 van het KPMG-rapport Rivierenland.
14.Zie p. 49 van het KPMG-rapport Rivierenland.
15.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835, r.o. 4.9.3.
16.Zie de uitspraak van de CRvB van 10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835, r.o. 4.5.2 in combinatie met r.o. 4.2.1.
17.Zie ook de uitspraak van de CRvB van 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:88.
18.Zie p. 40 van het KPMG-rapport Rivierenland.
19.Zie p. 17 KPMG-rapport Rivierenland.
20.Zie ook de uitspraak van de CRvB d.d. 19 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2282, r.o. 4.3.