2.2Na de CVA heeft eiseres verzocht om extra huishoudelijke hulp. Op 9 maart 2017 hebben eiseres en de Wmo-consulent daarom een zogenoemd ‘keukentafelgesprek’ gevoerd. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. De Wmo-consulent heeft op basis van dit gesprek een toegangsdocument opgesteld. Eiseres heeft vervolgens met zorgaanbieder TZorg afspraken gemaakt over de frequentie van de werkzaamheden die TZorg bij eiseres uitvoert. Deze afspraken zijn neergelegd in het huishoudelijk ondersteuningsplan (HOP). Tot slot heeft verweerder een indicatie voor huishoudelijke hulp niveau 1 toegekend. Daarbij is een vast bedrag beschikbaar gesteld van € 170,66. Voor de periode vanaf 13 november 2017 heeft verweerder bij primair besluit II een bedrag van € 255,99 toegekend. De indicatie is gelijk gebleven.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet zelfstandig of met hulp uit haar omgeving haar huishouden kan doen. Eiseres krijgt daarom ondersteuning bij het huishouden op niveau 1. Dit betekent dat eiseres de hulp vertelt welk werk de hulp moet doen. Verweerder is van mening dat er geen aanleiding is om te indiceren in uren, omdat er in resultaat wordt geïndiceerd. Het resultaat van de ingezette hulp moet zijn dat de woonkamer, in gebruik zijnde slaapkamer(s), keuken, badkamer, toilet en gang/trap schoon zijn. De genoemde ruimtes moeten daarom met enige regelmaat schoongemaakt worden. Een schoon huis betekent volgens verweerder niet dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent wel dat het huis niet vervuilt en periodiek wordt schoongemaakt. Het betekent ook dat er hulp is bij het verzorgen van de zware was.
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij door de nieuwe wijze van indiceren, namelijk indiceren in resultaat in plaats van in uren, niet voldoende wordt gecompenseerd. In de praktijk heeft zij slechts 2 tot 2,5 uur hulp per week ontvangen. Dit is ruim een uur minder dan het aantal uren dat zij in 2016 ontving, terwijl haar gezondheidstoestand door het CVA van eind 2016 juist sterk is verslechterd. Hierdoor was juist een ophoging van het toegekende aantal uren hulp nodig. Eiseres heeft daarnaast zelf wekelijks 1,5 uur hulp ingekocht. Het inkopen van nog meer hulp was voor haar financieel gezien niet mogelijk. Ook met de zelf ingekochte extra hulp werd het huis niet voldoende schoon volgens eiseres.
Het aantal uren dat eiseres feitelijk heeft ontvangen wijkt volgens eiseres sterk af van het aantal uren dat zij bij toepassing van het CIZ-protocol zou hebben ontvangen. Deze afwijking is onterecht volgens eiseres, omdat het college bij het indiceren geen objectieve maatstaf heeft toegepast. De methode die verweerder gebruikt bij het indiceren is volgens eiseres in strijd met vaste jurisprudentie waaruit volgt dat bij het indiceren objectieve criteria gebuikt moeten worden die gebaseerd zijn op deugdelijk onderzoek dat is uitgevoerd door derden die geen belang hebben bij de uitkomst van dit onderzoek. Verweerder indiceert slechts een resultaat en vermeldt daarbij niet, zoals verweerder volgens vaste rechtspraak wel zou behoren te doen, welke activiteiten moeten worden verricht om het geïndiceerde resultaat te bereiken, met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden en hoeveel tijd daarvoor (per activiteit) nodig is. Verweerder heeft deze aspecten ook niet in het HOP opgenomen, althans het aspect ‘tijd’ wordt niet in het besluit of het ondersteuningsplan genoemd. De toegekende ondersteuning komt, als wordt uitgegaan van een uurtarief van € 25,-, overeen met het aantal uren dat ongeveer bekostigd kan worden met het bedrag dat verweerder aan de zorgaanbieder betaalt.
Daarnaast stelt eiseres zich op het standpunt dat niet de zorgaanbieder, maar verweerder de rechten en plichten van eiseres, zoals de omvang van de toegekende ondersteuning, behoort vast te stellen. Volgens eiseres laat verweerder het vaststellen van rechten en plichten deels aan de zorgaanbieder over.
Tot slot stelt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met een verzwarende hulpfactor, namelijk de COPD van eiseres.
Volgens eiseres wordt zij voldoende gecompenseerd als aan haar een maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp niveau 1 voor 6,5 uur per week wordt toegekend.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn werkwijze strookt met hetgeen de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ten aanzien van het indiceren op resultaat heeft beslist. Verweerder indiceert namelijk niet alleen op resultaat (schoon en leefbaar) maar in (het HOP dat onderdeel is van) de primaire besluiten I en II staat ook welke werkzaamheden verricht moeten worden en met welke frequentie. Het ‘activiteitenkader’ dat ten grondslag ligt aan het ondersteuningsplan is bovendien gebaseerd op onafhankelijk, objectief en deugdelijk onderzoek. Het activiteitenkader is namelijk gebaseerd op het onderzoek uitgevoerd door KPMG en Plexus voor het zogenoemde ‘Utrechtse model’. Hoewel de zorgaanbieder het HOP in samenspraak met de cliënt vaststelt, blijft verweerder eindverantwoordelijk. De Wmo-consulent bepaalt namelijk of het HOP akkoord is en brengt zo nodig wijzigingen aan. Verweerder kent tot slot de indicatie voor een maatwerkvoorziening toe.
6. De rechtbank overweegt als volgt.