ECLI:NL:CRVB:2021:88

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
19/2917 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden en beoordeling van medische situatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 23 mei 2019 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo ongegrond heeft verklaard. Appellante, die lijdt aan lichamelijke beperkingen waaronder een incomplete dwarslaesie, heeft een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden aangevraagd. Het college heeft haar een maatwerkvoorziening van vier uur per week toegekend, wat appellante niet voldoende achtte. Ze stelde dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met haar medische situatie en dat er meer uren toegekend hadden moeten worden voor haar hulpbehoefte.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de situatie van appellante en dat de beslissing om geen nader medisch onderzoek te laten uitvoeren gerechtvaardigd was. De Raad bevestigt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

19 2917 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 13 januari 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2019, 18/2842 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.A.M. van Vlerken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Minten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1970, heeft lichamelijke beperkingen die haar belemmeren bij het doen van huishoudelijke taken. Zij heeft een incomplete dwarslaesie en is beperkt in haar motoriek. Verder is zij bekend met een luchtwegaandoening en incontinentieproblematiek. Zij woont zelfstandig in een tussenwoning met een verdieping. De woning van appellante is in 2006 aangepast in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten in verband met haar beperkingen. De woning heeft een badkamer en ruimte voor een slaapkamer op de begane grond. Tot 1 oktober 2017 had appellante een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) hulp bij het huishouden voor acht uur en vijftien minuten per week en deze is enige tijd stilzwijgend verlengd.
1.2.
Op 15 december 2017 heeft appellante telefonisch gemeld dat zij verlenging van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wil aanvragen. Naar aanleiding van deze melding heeft op 5 januari 2018 een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij appellante een aanvraag heeft ingediend op grond van de Wmo 2015 om een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden.
1.3.
Bij besluit van 9 februari 2018 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt, naar een omvang van vier uur per week voor de periode van 8 januari 2018 tot en met 31 januari 2020, te leveren door Savant Zorg.
1.4.
Bij besluit van 2 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften, het bezwaar tegen het besluit van 9 februari 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat het college heeft kunnen afzien van nader medisch onderzoek, omdat de indicering heeft plaatsgevonden aan de hand van dossieronderzoek en een huisbezoek, zoals blijkt uit het rapport ‘Aanvraag hulp in de huishouding’ van 9 februari 2018 waarin de medische situatie van appellante beschreven is. De wisselende beperkingen van appellante waren bij het college bekend. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen. Het college heeft voldoende rekening gehouden met de situatie van appellante, door, zonder tijd in mindering te brengen voor werkzaamheden waartoe appellante nog wel in staat is geacht, uit te gaan van de volledige normtijden uit de bijlage ‘Richtlijn ondersteuning bij het huishouden’ van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Geldrop-Mierlo 2018 (beleidsregels). Deze normtijden zijn gebaseerd op de normtijden uit het rapport Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM (KPMG‑rapport) en de normen van het CIZ Protocol Huishoudelijke Verzorging voor de was verzorging. Het college heeft het KPMG-rapport ten grondslag kunnen leggen aan zijn beleid, gelet op uitspraken van de Raad van 10 december 2018 (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:3836). De individuele situatie van appellante is betrokken bij de indicatie. Het college heeft daarbij voldoende rekening gehouden met het feitelijk gebruik van de aangepaste woning door extra tijd toe te kennen voor het bijhouden van de bovenverdieping. Het college hoefde geen extra tijd toe te kennen voor het doen van boodschappen en koken, omdat appellante te kennen heeft gegeven zelf te koken en de boodschappen (met hulp) te doen. Daarnaast kan het bereiden van maaltijden worden vereenvoudigd door kant-en-klaar maaltijden te gebruiken. De beleidsregels voorzien niet in de mogelijkheid extra tijd te indiceren voor de verzorging van huisdieren die geen hulphond zijn. Dit beleid is volgens de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het college bevoegd is zelf de duur van een toekenning te bepalen en dat een termijn van twee jaar niet onredelijk is.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat het college in haar wisselende gezondheidssituatie ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor nader medisch onderzoek. De rechtbank heeft de medische problematiek en de beperkingen van appellante onvoldoende op waarde geschat door te oordelen dat het college nader medisch onderzoek achterwege kon laten. Appellante heeft verder aangevoerd dat het college de beleidsregels zonder individuele afweging heeft toegepast en dat meer uren toegekend hadden moeten worden in verband met haar behoefte aan hulp, die niet alleen ziet op schoonmaken en wassen, maar ook op boodschappen doen, maaltijden bereiden en afwassen. Zij meent dat het beleid inzake verzorging van huisdieren die geen hulphond zijn rechtens niet acceptabel is. Appellante heeft de Raad gevraagd een onafhankelijke medische deskundige in te schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Appellante heeft zich in essentie beperkt tot het herhalen van de in beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne.
4.4.
Nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de beoordeling van het college ontbreekt, is er ook in hoger beroep geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk‑Prins als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Stumpel