ECLI:NL:RBGEL:2023:3137

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 23 _ 686 en AWB - 23 _ 691
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland de beroepen van eiseres A tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar bezwaarschriften van 16 mei 2022. De bezwaarschriften zijn gericht tegen besluiten van de dienst van 18 november 2021, waarbij geen compensatie werd toegekend voor de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013, en het definitieve compensatiebedrag voor het toeslagjaar 2011 werd vastgesteld. Eiseres stelt dat de dienst niet binnen de wettelijke beslistermijn heeft beslist en heeft de dienst in gebreke gesteld. De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank verklaart de beroepen ontvankelijk en gegrond, en legt de dienst een beslistermijn van tien weken op om alsnog een besluit op de bezwaarschriften te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van de dienst om een langere beslistermijn af, en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000. De rechtbank oordeelt dat de dienst het griffierecht van € 100 en proceskosten van € 1.255,50 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter W.P.C.G. Derksen en is openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/686 en 23/691

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023

in de zaken tussen

[Eiseres A] uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.G. Engwirda),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, de dienst

(gemachtigden: mr. M. Burghout en mr. M. Azdoveali).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die eiseres heeft ingesteld omdat de dienst volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaarschriften van 16 mei 2022. Een bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van de dienst van 18 november 2021 met kenmerk UHT-DC-I A, waarbij de dienst heeft beslist dat er geen compensatie wordt toegekend aan eiseres over de toeslagjaren 2010, 2012 en 2013 (zaaknummer 23/686). Het andere bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van de dienst van 18 november 2021 met kenmerk UHT-DC I, waarbij het definitieve compensatiebedrag is vastgesteld over het toeslagjaar 2011 (zaaknummer 23/691).
1.1.
Met de formulieren van 7 oktober 2022 heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 27 januari 2023 de beroepen van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een beslissing ontvangen. Eiseres stelt dat de dienst niet binnen de beslistermijn en ook niet binnen twee weken na de ingebrekestellingen op haar bezwaarschriften heeft beslist.
1.2.
De dienst heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 25 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de dienst.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak verklaart de rechtbank de beroepen ontvankelijk en gegrond en legt het een beslistermijn en een dwangsom op aan de dienst. Bij het vaststellen van de beslistermijn houdt de rechtbank vast aan de eerder door haar bekendgemaakte vaste gedragslijn inzake beroepen niet tijdig beslissen door de dienst. Dat betekent dat de rechtbank geen aansluiting zoekt bij de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023. [1] De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel komt en wat de gevolgen zijn.

Zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond?3. Uit de brieven van de dienst van 24 mei 2022 volgt dat ten behoeve van het beslissen op het bezwaar een commissie is ingesteld.Partijen zijn het erover eens dat de dienst niet binnen de beslistermijn heeft beslist. Na afloop van de beslistermijn heeft eiseres de dienst in gebreke gesteld. De beroepschriften zijn meer dan twee weken daarna door de rechtbank ontvangen. Omdat de dienst niet binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestellingen op 12 oktober 2022 op de bezwaarschriften heeft beslist, en nog altijd niet heeft beslist, zijn de beroepen ontvankelijk en gegrond.

Welke beslistermijn wordt aan de dienst opgelegd?
4. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit bekendgemaakt is, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [3]
4.1.
De dienst heeft nog steeds geen besluit(en) genomen. De dienst moet dit alsnog doen. De dienst heeft in het verweerschrift (van 6 maart 2023) om een beslistermijn van tien weken verzocht. Deze termijn onderbouwt de dienst als volgt. De dienst heeft een bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) ingesteld en neemt niet eerder een besluit dan nadat de BAC advies heeft uitgebracht. Voorafgaand aan het advies vindt op uitnodiging van de BAC een hoorzitting plaats. De dienst dient voor de hoorzitting een schriftelijke reactie op te stellen en de stukken naar de BAC te sturen. De BAC heeft na de hoorzitting vier weken nodig om tot een advies te komen. De dienst heeft hierna twee weken nodig om een beslissing op bezwaar te nemen.
4.2.
In deze zaken is sprake van een bijzonder geval. Er is een groot aantal bezwaarschriften binnengekomen tegen besluiten die genomen zijn naar aanleiding van aanvragen voor een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag, veel meer dan voorzien was. Deze bezwaarschriften moeten allemaal zorgvuldig worden beoordeeld. Een termijn moet rechtdoen aan de reële mogelijkheden om op een bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.
4.3.
Op de zitting is aan de orde geweest of in dit geval de termijn om te beslissen op de bezwaarschriften van eiseres op 1 juli 2024 kan worden gesteld. De dienst wees daarbij op de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023. [4] Dit verzoek doet de dienst inmiddels in haar verweerschriften bij zowel beroepen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar als bij beroepen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om een herbeoordeling.
4.3.1.
Dit verzoek wijst de rechtbank in het algemeen af. Tegen die uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld en er zijn rechtbanken die de lijn van de rechtbank Midden-Nederland niet volgen, zie bijvoorbeeld de rechtbank Rotterdam. [5] De rechtbank ziet geen grond om vooruitlopend op het oordeel in hoger beroep tegen beide uitspraken al af te wijken van haar vaste gedragslijn in deze.
4.3.2.
Daartoe weegt zij mee dat de wettelijke bepalingen over beroepen tegen het niet tijdig beslissen er zijn om een bestuursorgaan een prikkel te geven alsnog (snel) te beslissen op een aanvraag of bezwaar. Deze mogelijkheid is in de wet opgenomen om een belanghebbende een middel te geven rechtsbescherming in te roepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Volgens vaste rechtspraak moet de nadere termijn die aan een bestuursorgaan wordt gegeven niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort zijn. [6] De rechtbank moet bij het vaststellen van die termijn de belangen van de indiener van het beroep meewegen. Uit de 13e voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen blijkt dat bij integrale beoordelingen de dienst in 57% van de gevallen binnen de door de rechtbanken gegeven (nadere) termijn beslist. Bij een bezwaar is dit 35%. De door de rechtbank gegeven (nadere) termijn is dus haalbaar. Het is bovendien niet de taak van de rechtbank om actie te ondernemen tegen het structureel niet halen van de wettelijke termijnen voor het afdoen van de herbeoordelingsverzoeken en de bezwaren. Dit is een taak voor de politiek en blijkbaar heeft de Tweede Kamer geen aanleiding gezien om in te grijpen in de lengte van de termijnen, ondanks dat uit alle voortgangsrapportages blijkt dat de wettelijke beslistermijnen structureel niet gehaald worden en onrealistisch waren. [7]
4.4.
De rechtbank acht in dit geval de in het verweerschrift verzochte beslistermijn van tien weken niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort. Bovendien acht de rechtbank een kortere beslistermijn niet reëel en doet een kortere beslistermijn afbreuk aan de in acht te nemen zorgvuldigheid. De op de zitting gevraagde beslistermijn van twintig weken acht de rechtbank wel onnodig lang, omdat zij de termijn van tien weken niet onrealistisch kort acht. Daarom beslist de rechtbank dat de dienst binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op beide bezwaarschriften van eiseres bekend maakt. Deze beslistermijn behelst het gehele traject voor de behandeling van beide bezwaarschriften.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beslistermijn, zoals de dienst verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de BAC. Gelet op de onderbouwing van het verzoek om een beslistermijn van tien weken is die periode hierin al meegenomen.
4.6.
De rechtbank ziet geen redenen om te bepalen dat de beslistermijn wordt verlengd met de periode waarin de behandeling van het bezwaar vertraging oploopt door toedoen van de ouder. Dit zorgt voor (te veel) onduidelijkheden. Daarom ziet de rechtbank daar alleen reden voor als al sprake is van vertraging opgelopen door toedoen van eiseres. Daarvan is tot nu toe niet gebleken. Bovendien is het door de dienst genoemde voorbeeld dat als een ouder de gronden van bezwaar nog niet (volledig) kenbaar heeft gemaakt geen belemmering voor de voortgang van de behandeling van deze bezwaarschriften. Uit de stukken blijkt dat de bezwaarschriften wel degelijk gronden bevatten. Het door de dienst genoemde voorbeeld doet zich in deze zaak dan ook niet voor.
Welke dwangsom wordt aan de dienst opgelegd?
5. De dienst heeft de rechtbank verzocht om slechts één dwangsom op te leggen. Dit omdat het één aanvraag is geweest, de twee besluiten zijn genomen op dezelfde datum, de bezwaarschriften van eiseres zijn gelijktijdig ingediend en de bezwaarschriften worden ook gezamenlijk verder in behandeling genomen. Daarbij beroept de dienst zich op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [8] waaruit volgt dat als sprake is van aanvragen – of bezwaarschriften – die (nagenoeg) gelijktijdig zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen niet per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is.
5.1.
In dit geval heeft eiseres één aanvraag gedaan voor een herbeoordeling in het kader van de kinderopvangtoeslag. De dienst had hierop dan ook in één besluit kunnen beslissen. Dat levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende samenhang op om maar één dwangsom op te leggen. [9] Dat de dienst haar beslissing op de herbeoordeling heeft opgesplitst in twee afzonderlijke besluiten maakt het oordeel van de rechtbank hierover niet anders.
5.2.
De rechtbank bepaalt dat de dienst een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de dienst. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000. De dwangsom geldt voor het nemen van een beslissing op beide bezwaarschriften, wat betekent dat de dwangsom ook gaat lopen als slechts op één van beide bezwaarschriften binnen de gestelde termijn een besluit is genomen. De dwangsom is in overeenstemming met het landelijk beleid. [10] De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere dwangsom op te leggen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de dienst de onder 4.4 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit op de bezwaarschriften te nemen en de onder 5.2 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de dienst het griffierecht aan eiseres vergoeden. Daarbij krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. De dienst moet die vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.255,50. Dit omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en de gemachtigde van eiseres heeft twee beroepschriften ingediend en de zitting bijgewoond. Het feit dat de gemachtigde van eiseres twee beroepschriften heeft ingediend, legt de rechtbank uit in het nadeel van de dienst. De dienst heeft er immers voor gekozen om niet één besluit te nemen waar bezwaar tegen kan worden gemaakt, maar twee afzonderlijke besluiten. Daardoor is het ook mogelijk om twee bezwaarschriften in te dienen én voor elk bezwaarschrift waarop niet tijdig wordt beslist een beroep niet tijdig nemen van een beslissing in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de dienst op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de bezwaarschriften bekend te maken;
- bepaalt dat de dienst aan eiseres een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de dienst de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000;
- bepaalt dat de dienst het griffierecht van € 100 (2x € 50) aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de dienst tot betaling van € 1.255,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Midden-Nederland 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
2.Een commissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Rechtbank Midden-Nederland 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
5.Rechtbank Rotterdam 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
6.Vergelijk ABRvS 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346, onder 10.7.
7.Vergelijk rechtbank Rotterdam 26 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:3474.
8.CRvB 4 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1815.
9.Vergelijk ABRvS 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1675.
10.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx#tabs