6.7.De regel dat geen (bijzondere) bijstand wordt verleend (ook al bestaat daarop wel recht) stond ook al in voorgangers van de Pw en hangt samen met het complementaire karakter van de bijstandsverlening.Voorkomen moet worden dat bijstand wordt verleend voor kosten die zich voordeden op een moment gelegen voor de melding of de aanvraag. Het stellen van een termijn waarbinnen een aanvraag moet worden ingediend nadat de kosten zijn opgekomen, heeft, naar mag worden aangenomen, mede als doel te voorkomen dat het onderzoek naar de aanspraak op bijzondere bijstand wordt bemoeilijkt, hetgeen mogelijk het geval kan zijn bij een melding of een aanvraag geruime tijd nadat de kosten zijn opgekomen. Het nadelige gevolg van de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiseres is dat een substantieel bedrag aan (entree)kosten bewindvoering groot € 831,27, en een bedrag van € 85,00 aan griffiekosten voor rekening van eiseres blijft. Nu de goederen van eiseres vanwege problematische schulden onder bewind zijn gesteld, is dat gevolg nog ernstiger. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de belangen die met het beslissen volgens de regel ontleend aan de artikelen 43 en 44 van de Pw en volgens de Beleidsregels in dit geval niet worden geschaad door het indienen van de aanvraag op 5 augustus 2021. Dat eiseres, zo de aanvraag wel binnen de termijn van de Beleidsregels was ingediend, op grond van artikel 35 van de Pw aanspraak had gehad op bijzondere bijstand voor alle kosten, is een vaststaand feit. Daarbij komt nog dat de aanvraag voor zover die betreft de (entree)kosten van de bewindvoering slechts een dag na het verstrijken van de termijn is ingediend. Dat de termijnoverschrijding, naar mag worden aangenomen, aan de bewindvoerder van eiseres, althans het bureau waaraan hij is verbonden, moet worden toegerekend, is ook een factor die de rechtbank in haar toetsing betrekt. Die weegt echter minder zwaar dan de hiervoor vermelde factoren, omdat niet de bewindvoerder maar eiseres het nadelige gevolg van de afwijzing ondervindt en eiseres de aanvraag niet meer zonder medewerking van de bewindvoerder kon indienen.
7. Het voorgaande in aanmerking nemend is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond om het primaire en het bestreden besluit voor zover daarbij de aanvraag van eiseres is afgewezen, in strijd te achten met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank merkt nog op pas ter zitting is aangevoerd dat die strijd zich in deze zaak voordoet. In bezwaar is dat niet gebeurd. Het college had zich echter in die fase spontaan moeten afvragen of het primaire besluit zich verdroeg met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Omdat het college dat niet heeft gedaan, is het bestreden besluit ook genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
8. De conclusie moet zijn dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Er is aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat het college aan eiseres € 831,27 aan bijzondere bijstand toekent. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde bestreden besluit.