ECLI:NL:RBGEL:2022:7067

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
ARN 19/2887
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen kennelijk gegrondverklaring van beroep inzake naheffingsaanslag bpm

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (bpm) die aan de opposante was opgelegd voor een Fiat Abarth 500. De rechtbank had eerder het beroep van opposante gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd, maar had geen proceskostenvergoeding toegekend. Opposante heeft verzet aangetekend, omdat zij meende dat zij had moeten worden gehoord over haar stellingen met betrekking tot nevenvorderingen, zoals een integrale proceskostenvergoeding en rentevergoedingen.

De rechtbank heeft het verzet niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat opposante ten tijde van het instellen van het verzet wist dat zij door het instellen van dit rechtsmiddel niet in een betere positie kon komen, noch wat betreft het materiële belastinggeschil noch wat betreft de nevenvorderingen. Dit impliceert dat opposante geen procesbelang had bij het instellen van het verzet. De rechtbank concludeerde dat het instellen van het verzet onder deze omstandigheden neerkomt op een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door rechter J.M.W. van de Sande en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem Belastingrecht
zaaknummers: AWB 19/2887

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen
[opposante], te [vestigingsplaats] , opposante (gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de inspecteur van de Belastingdienst, Centrale administratieve processen, verweerder.

Behandeling van het verzet

Bij uitspraak van 29 juni 2020 heeft de rechtbank het beroep van opposante met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond verklaard.
Hiertegen heeft opposante tijdig verzet ingesteld als bedoeld in artikel 8:55, eerste lid, van de Awb.
Opposante heeft verzocht te worden gehoord.

Beoordeling van het verzet

1. Verweerder heeft met dagtekening 19 juni 2018 aan opposante een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (bpm) opgelegd voor een Fiat Abarth 500, VIN nr. [nummer] .
2. Hiertegen heeft opposante bezwaar gemaakt.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2019 heeft verweerder het bezwaar kennelijk gegrond verklaard en de naheffingslag vernietigd. Ondanks de gegrondverklaring van het bezwaar heeft verweerder geen proceskostenvergoeding toegekend.
4. Hiertegen heeft opposante beroep ingesteld.
5. Verweerder heeft hangende het beroep zich nader op het standpunt gesteld dat een
proceskostenvergoeding van € 254 had moeten worden toegekend.
6. Gelet hierop, heeft de rechtbank bij de uitspraak van 29 juni 2020 het beroep
kennelijk gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft, een proceskostenvergoeding voor het behandelen van het bezwaar toegekend en een proceskostenvergoeding voor het behandelen van het beroep toegekend. Omdat ten tijde van het doen van de uitspraak de redelijke termijn van berechting nog niet was overschreden, heeft de rechtbank bovendien het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
7. Tegen deze uitspraak heeft opposante verzet aangetekend. In het verzetschrift stelt opposante dat zij opkomt tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep. In de aanvullende gronden van het verzet stelt opposante dat de rechtbank het beroep ten onrechte zonder zitting gegrond heeft verklaard, omdat opposante ook nog andere grieven had aangevoerd die zien op de vergoeding van rente, de werkelijke proceskosten, rente griffierecht en schending hoorplicht en waarover opposante had moeten worden gehoord.
8. Bij de beoordeling van het verzet stelt de rechtbank voorop dat verweerder in de uitspraak op bezwaar geheel tegemoet is gekomen aan het bezwaar, in die zin dat de naheffingsaanslag bpm is vernietigd. Het enige procesbelang dat opposante had bij het instellen van het beroep was derhalve gelegen in de (hoogte van de) proceskostenvergoeding in bezwaar. Aan dit procesbelang is tegemoetgekomen in de uitspraak van de rechtbank van 29 juni 2020. Een belang bij een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn bestond niet, omdat die termijn nog niet was verstreken ten tijde van het doen van de bestreden uitspraak van de rechtbank. Omdat aan het materiële geschil reeds een einde is gekomen met de uitspraak op bezwaar, is met het instellen van het verzet niet alsnog een belang bij een vergoeding van immateriële schade ontstaan.1 Weliswaar stelt opposante dat het beroep niet zonder zitting kon worden afgedaan, omdat zij om een werkelijke proceskostenvergoeding heeft verzocht, maar dat standpunt berust op de opvatting van opposante dat strijd met het Unierecht een bijzondere omstandigheid is die een werkelijke proceskostenvergoeding rechtvaardigt. Dit is een standpunt waarvan reeds lang bekend is dat het niet kan slagen.2 Hetzelfde geldt voor de stellingen over de verzochte rentevergoedingen3 en het horen in bezwaar in geval van volledig tegemoetkomen.4 Gelet op de vele procedures die de gemachtigde van opposante voert, is hij hiermee bekend.
9. Het voorgaande betekent dat opposante ten tijde van het instellen van het verzet wist dat zij door het instellen van dit rechtsmiddel niet in een betere positie kon komen, noch wat betreft het materiële belastinggeschil noch wat betreft de nevenvorderingen. Dit betekent dat opposante klaarblijkelijk geen procesbelang heeft bij het instellen van het verzet. Dit betekent ook dat het instellen van het rechtsmiddel verzet onder deze omstandigheden neerkomt op een kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.
10. Het verzet is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.
2 Hoge Raad 13 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:833.
3 Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:623, Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.
4 Hoge Raad 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Speksnijder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.